Rol van Alumni en van de universiteit

 



Dezer Dagen

 

 

 

Universiteit onder vuur

Wat betekenen de alumni

 

Hieronymus Busleyden (1470 - 1517)
lid van de Raad van State in Mechelen,
mecenas en humanist. Liet met een legaat
uit zijn erfenis het Collegium Trilingue te 
Leuven oprichten. Erasmus kreeg 
voortdurend last van de Theologie
die Grieks en Hebreeuws niet gedoceerd
wilden zien. 

Waarom studeren mensen? Omdat we dat leuk vinden, zal niet iedereen onderschrijven, want het blijkt wel eens bewerkelijk, tijdrovend en wel eens zinloos. Toch moeten we er doorheen om misschien aan de middel van onze voorgangers te reiken, die reuzen zouden zijn. De universiteit was niet altijd een baken van licht en wijsheid, maar de ontwikkeling van de universiteit heeft behalve tot het fenomeen theologasters, theologen die zich verliezen in eindeloze distincties en distinguo’s, geleid maar ook zetten alumni en gedoctoreerden doorheen de geschiedenis aan tot vernieuwingen, zoals het Collegium Trilingue te Leuven, waar nogal wat vernieuwers werden opgeleid. Hoe dan ook is het de vraag hoe we de universiteit opvatten en welke doelen die moet dienen. Wat mag men verwachten van alumni, die talrijk zijn.  

 

In het publieke debat en de media komen er wel eens bijzondere bevindingen onder de aandacht, zoals de ontdekking dat een theoretisch deeltje ook kon gevonden bij onderzoek in de deeltjesversneller, c.q. in het Cern. Archeologische vondsten zitten ook goed om mediabelangstelling op te wekken, net als nieuwe inzichten die de domheid der vaderen onder de aandacht brengen, opvattingen die plots niet meer geldig blijken, tot nadien de zaken genuanceerd worden. Maar dan blijft de vraag wat er gebeurt achter de gevels van de universiteiten? Hoe gaan we om met studie en onderzoek?

 

Het komt mij voor dat er een zinvol onderscheid bestond tussen academische studies en beroepsgerichte curricula, waarbij de student v/m het zware theoretische en vaak abstracte doorploegen van inleidingen en vervolgleergangen bespaard bleef, maar praktisch vernuft centraal staat. Niet iedereen kan een universitaire studie aan, maar we weten toch al langer dat de beste graadmeter voor kansen erin bestaat studenten te laten beginnen, als die zich aangetrokken voelen tot diepgravende studie – om de studie. Daarom kan het slaag/faalpercentage in het eerste jaar geen aanduiding zijn voor de kwaliteit van het verstrekte onderwijs. Als zowat 49 studenten in eerste zit slagen op 149, dan is dat ongeveer een derde. Daarna komen er in tweede zit nog een aantal bij, maar een eerste zit slagen is geen gemakkelijke opdracht. Mag het? De lerarenopleiding van vroeger, het regentaat was zeker waardevol, maar de uitbouw van de opleiding tot drie jaar heeft de discussie over de inhoud van opleidingen niet bevorderd. Men wil vanuit bepaalde richtingen de bachelor lerarenopleiding uitbreiden tot vier jaar, maar die bestaat al, al ligt het verschil bij de academische bachelor met de professionele bachelor vooral in de vorming en omgang met het metier van geograaf, bioloog of historicus. Een universitaire opleiding wiskunde vraagt vijf jaar en dan nog een jaar universitaire lerarenopleiding waarbij het voor de studenten wiskunde niet meer evident blijkt voor een loopbaan in heet onderwijs te kiezen. Er is overigens ook niet zo een grote appetijt om voor de studie wiskunde te kiezen.

 

De universiteit was noch is een vakschool, heet het wel eens, maar Erasmus mocht ervaren hoe in de late middeleeuwen de universiteit net opleidde tot een onmiskenbare vorm van vakidiotie, zeker bij de studenten theologie ofwel Scholastiek, waarbij het opvalt hoe lang de studie duurde om de hele Summa van Aristotelissimus Thomas en Scotus door te lopen en hoe men niet zelf kon beslissen om de doctorsbul te halen, toch zeker niet in Parijs. Erasmus stelde vast dat het Latijn dat hij en zijn medestudenten hanteerden vaak niet meer leek op het Latijn van de antieke auteurs. Met het Collegium Trilingue bracht Erasmus met dank aan een gulle schenker, van Busleyden  een nieuwe vorm van tekststudie en taalkunde. Latijn, Grieks, maar ook Hebreeuws waren de talen die in dat college bestudeerd zouden worden en waar ook onder meer Vesalius zijn vrije geest opdeed, dat wil zeggen dat de visie van Galenus en Aristoteles op het lichaam niet adequaat bleek om het menselijke lichaam te begrijpen.

 

Maar de universiteit was en is wel altijd ambigue gebleken, als het goed uitpakt, want aan de ene kant wordt er kennis gedoceerd die men als vaststaand kan beschouwen, verworven, onbetwijfelbaar, maar tegelijk werd door de studie vaak die autoriteit ondergraven, omdat studie nu eenmaal leidt tot vragen en twijfels, die nieuwe inzichten opleveren. Vesalius moest buiten de muren van de universiteit werken, omdat de hoogleraren bleven vasthouden aan de werken van Galenus om hun adstrueren van geneeskunde te ondersteunen. Vesalius viel niet in een klap van zijn geloof, van het geloof van de geneeskunde in Europa dat vast bleef houden aan Galenus, maar de confrontatie met zijn eigen observaties maakte het onmogelijk nog de oude autoriteit als zodanig te erkennen.

 

Het is dat probleem van autoriteit, het vasthouden aan het Magister Dixit dat we leerden te wantrouwen, wellicht ook onder invloed van Michel Foucault, dat ook de toegang tot kennis en inzicht kan bemoeilijken. Als studenten die hun commilitiones vertegenwoordigen, zoals in de opleiding geschiedenis is gebeurd steeds weer moeilijke leergangen weten te weren, zoals een inleiding tot de economie, waarbij de aversie van de docent hoogleraar er niet minder op was tegen de Blandijn, dan missen studenten wel een zekere basis om hun historisch onderzoek ook economisch te onderbouwen of historische vraagstukken op basis van economische inzichten te behandelen. Men heeft nu eenmaal enig inzicht over geldtheorie, acceleratoren en multiplicators nodig en zelfs, denk ik dan, over de speltheorie, om bij historisch onderzoek bepaalde praktijken te kunnen begrijpen en de ontwikkeling van die inzichten in de geschiedschrijving te herkennen. Maar evengoed merkt men dat wetenschapsgeschiedenis geen overbodige luxe kan heten, want zonder die inzichten kan men bepaalde versnellingen in de ontwikkelingen van stadsvorming of internationale handel niet goed plaatsen. Het is dus voor de opleiding geschiedenis niet zonder zin dat men de gereedschapskist van het metier, diplomatiek, het bestuderen van oorkonden, paleografie, het lezen van oude handschriften of voor wie Griekenland en Rome wil bestuderen de epigrafie, waarbij men dus op steen of ander hard materiaal aangebrachte notificaties moet leren lezen en begrijpen. Want boven op het technische is er nog inhoudelijke, het omgaan met de boodschappen die de bronnen nalaten en dan komt men uit bij de historische kritiek. Het blijkt bewerkelijk om na bronnenonderzoek te komen tot een zekere samenhang, omdat de auteurs van de bronnen, dan wel de opdrachtgevers ons vaak informatie geven die we niet altijd kunnen duiden omdat zij niet noteren wat voor hen evident lijkt. Maar ook wie de hedendaagse tijd wil bestuderen heeft er heel wat werk aan om aannames over de geschiedenis na WO II en wat er zich allemaal voor heeft gedaan te vatten.

 

Bekijken we andere vakgebieden, dan merken dat we dat eigenheid van de Romaanse filologie en dus ook van de andere filologieën geofferd is aan de idee van praktische toepasbaarheid, waarbij bedacht mag worden dat het studeren van een taal, met een minor toch al heel wat aandacht en energie vraagt. Maar moeten we nog Oudfrans studeren? Het is evenwel meer dan een frivoliteitje de chanson de Roland of het lied van de roos te leren lezen en begrijpen. Zo kan men ook de studie dialectologie – waar Johan Taeldeman jarenlang leiding aan gaf -ook overbodig noemen, maar voor de taalevolutie lijkt het wel nuttig te zien hoe talen veranderen en dat er ook wetmatigheden aan vastzitten. Is men terecht al die opleidingen gaan zien als een soort vakopleidingen, dan kan men niet zeggen dat het voorheen niet zo was, wel ziet men een verschralen van het programma, zodat studenten er zich blijkbaar minder toe aangetrokken voelen. Dat zou de Universiteit, de Senaat van de universiteit – dus niet de raad van bestuur - toch ernstig moeten nemen en nagaan of die opleidingen niet wat meer body and soul kunnen krijgen.

 

Studeren aan de universiteit betekent ook dat men stap voor stap de eigenheden van het onderzoek in de eigen discipline leert kennen en dat de kennis die een prof in een inleiding aandraagt als het goed is een weloverwogen status quaestionis brengt, naast de basisinzichten, die men zich eigen kan maken. Als het goed is, biedt zo een inleiding ook meteen de toegang tot allerlei facetten van de opgebouwde kennis, maar ook van de discussies over bepaalde inzichten, hoe die zich vormden en wat de invloed was van een meer wetenschappelijke aanpak. Het valt dan ook op dat een student die mooi afgeronde kennis aangereikt wil krijgen, wel eens verloren loopt, want het is juist het studeren zelf en meedenken dat het pad opent naar nieuwe inzichten. Men kan dus maar beter een flinke dosis nieuwsgierigheid meenemen wanneer men hogere studies aanvat, want er komt veel op de student af, inzichten die men niet echt had verwacht, het ontrafelen van discussies en het ontwikkelen van een eigen denkkader, waarin die kennis over de vakken heen een zekere eenheid krijgt. Want het valt ook op, in welke richting men ook studeert dat de ene visie van een prof andere accenten, soms zelfs op het oog tegengestelde inzichten ten opzichte van een andere cursus aanreikt, zodat men de zaken nauwkeuriger moet bekijken. Vaak blijkt het dan te gaan om een andere benadering en soms ja, moet er een confrontatie komen, maar blijkbaar loopt het dan nog goed af. Nu kan men dat allemaal niet behappen zonder zelf voldoende tijd te besteden aan de studie, de oefeningen en seminaries en ja, dan moet er ook nog uitgegaan worden.

 

Kan men stellen dat studeren een voorrecht is? We horen steeds meer dat het een recht is, maar als student voelt het toch een beetje als een voorrecht aan, waarop men niet zomaar recht heeft, zeker niet als men vorderen wil in de studie en zelf een meesterschap wil bereiken. Dat meesterschap komt er niet vanzelf en men hoeft ook niet de  indruk te wekken dat het betalen van het inschrijvings- en examengeld recht geeft op een graad. Hoe zal het dan wel moeten? Het maatschappelijk belang van goed functionerende universiteiten kan men nauwelijks onderschatten, of men nu burgie is of zich met klassieke filologie inlaat. Als student geschiedenis en ook later, autonoom studerend, merkte ik vaak dat licentiaten en later masters niet altijd meer volgden wat er in het vakgebied gebeurt, terwijl er ook genoeg zijn die blijven verder studeren en soms ook publiceren. Toch merken we dat in publieke discussies al die alumni van onze universiteiten behoudens uitzonderingen niet als verstandige en redelijke burgers v/m worden voorgesteld, maar gewoon het volk zijn, misschien hoog opgeleid volk. De idee dat alumni wel degelijk en motu proprio blijven studeren, komt in hoofde van politici, journalisten en andere commentatoren niet aan de orde, want dat is te moeilijk en bovendien, tja, alle burgers zijn gelijk. Hugo Schiltz begreep tijdens vergaderingen van Vlaanderen Morgen wel dat politici anders zouden moeten kunnen communiceren en doen dat ook wel eens, als ze gaan lunchen of dineren in service clubs, maar er bestaat geen cultuur waarin men aanneemt dat wie de universiteit met vrucht heeft verlaten, vaak zelfs een tweede bul heeft verdiend, bereid zou kunnen zijn mee te denken met het systeem, dat gewoon ook doen, zonder hun kritische voelsprieten te negeren.

 

Het zou dus best ook afstraling vinden in de publieke media, zeker bij de openbare omroep, waar men graag sport aanbiedt en al dertig jaar dezelfde deurenkomedie blijft aanbieden. Mag wel, maar sinds men de vormende functie uit de  opdrachtverklaring heeft laten schieten, omdat volksverheffing niet meer hoeft – waar wel iets voor te zeggen valt – maar wel meent dat het nieuws zo gebracht moet worden dat laag geletterden het ook kunnen begrijpen, betekent ook dat men de complexiteit van fenomenen niet meer hoeft uit te leggen. Erger nog, men spreekt alumni niet meer aan met het nieuws, zeker het televisiejournaal lijkt nog nauwelijks inzicht te verschaffen of men stelt de vraag wat er zal gaan gebeuren, waarna een sterrenwichelaar komt zeggen dat alles (nie) naar de wuppe gaat. Komt het goed, dan vergeten we het maar wat graag. Wie dacht dat Canvas opgericht was om met grote regelmaat de betere documentaire te brengen, vergist zich en op radio 1 was er jarenlang Interne Keuken, waar op lichtvoetige wijze wetenschappelijke nieuwsfeiten of onderzoeken werden uitgelegd, dat plots werd stopgezet, tot consternatie van de makers en van ons, het geïnteresseerde, belangstellende publiek, dat wel eens reden vond om naar de boekhandel of de bibliotheek te hollen.  Johan Op de Beeck heeft weer een boek uit, of Knack biedt het nu aan met een zekere korting, maar het boek zelf is in de media nauwelijks besproken. De boekenbijlagen in de kranten en bladen blijken vaak niet eens een gedegen melding dat er een nieuw of beter, een goed boek is verschenen. Zijn er dan geen proffen meer als Libert Vander Kerken meer, die heel regelmatig bijdragen schreef in de Standaard der Letteren? Goed, de man was conservatief, hield er een plechtstatige manier van schrijven op na, maar er is in deze tijd bijzonder weinig interesse in de krant om over lastige onderwerpen te schrijven. Tinneke Beeckman en Ignaas Devisch doen hun best om het publieke debat aan te jagen, maar het zou best nog wat meer kunnen zijn, met andere stemmen.

 

De inzichten die aan universiteiten dezer dagen gevormd worden, zijn in principe toegankelijk en behapbaar voor wie hogere studies gedaan heeft en het zou het debat best kunnen opkrikken als men die kritische massa van geschoolden zou gaan aanspreken, ook bij de openbare omroep. Want als het nu over de universiteit gaat, krijgen we berichten over ongelukkige uitspraken die stiekem zijn gedeeld, over strapatsen van een studentenclub en hoe erg het gesteld is met wokisme aan de universiteit.  Maar laten we fair blijven, men heeft vanwege de rectoren en decanen, toch wel weinig gedaan om de discussie aan te gaan, waarbij vastgesteld kan worden dat sommige thema’s, rond slavernij inderdaad meer dan onze aandacht waard zijn. Ook over de ongenadige exploitatie vroeger en nu van grondstoffen, gronden, zonder de lokale bevolking er beter van wordt, moet het zeker gaan. En ja, nadenken hoe we omgaan met gelijkheid zonder de uniciteit van individuen aan te tasten, moet het zeker ook gaan. De universiteit moet niemand gehoorzamen, zeker niet als het om het onderzoek en curricula gaat. Een van de beste leergangen die ik mocht volgen werd gegeven door prof. dr. W. Brulez, over de Nieuwe Tijd, want er was geen tekstboek, wel eindeloos veel kopieën, waarin allerlei facetten aangesneden werden die te maken hadden met instituties en de longue durée, terwijl we zelf maar dienden te zorgen een tijdlijn van die Nieuwe Tijd bij elkaar te krijgen. We kregen ook uitgebreide leesopdrachten, wat dan weer andere deuren opende, van Pierre Goubert tot Lucien Goldmann, Le Dieu caché. Etude sur la vision tragique dans les Pensées de Pascal et dans le théâtre de Racine. Het boek opende de weg naar de ideeëngeschiedenis, waarbij de wisselwerking tussen omstandigheden, onder meer conflicten tussen groepen in de samenleving, een proces van vernieuwing aanjaagt, waardoor nieuwe inzichten ontstonden, vaak als compromis omdat niemand de overhand kon halen.

 

Men wilde, toen ik studeerde, dat er maatschappelijk relevant onderzoek zou worden bedreven aan de universiteit, maar wie kan vooraf bepalen welk onderzoek de moeite waard zou zijn en maatschappelijk relevant, want tja, het hangt ervan af wie het onderzoek evalueert. Soms kan men dialectonderzoek wegzetten als peuren naar nostalgisch stemmende woorden en gezegden, maar het taalonderzoek en de ontwikkeling van dialecten, de verschuivingen van taalgrenzen kan veel vertellen over veranderingen inzake mobiliteit, handel en ideologische verschuivingen. Op basis daarvan kan men bijvoorbeeld vaststellen dat de verstedelijking van Vlaanderen al goed doorgebroken was na WO II en de aandacht voor het ABN wel succesvol bleek. Precies nieuwe inzichten onder taalkundigen, taalsociologen vooral zorgden voor een andere kijk op het aanwenden van dialect en tussentaal, waar andere (even) linkse intellectuelen zich dan weer verzetten. Natuurlijk is het boeiend kennis te maken met het werk van Pierre Bourdieu of Michel Foucault, men kan het ook maar beter bestuderen, maar men moet zich daarom toch niet als groupie gedragen en de inzichten als een nieuw evangelie zonder meer overnemen.

 

Want dat is wat men van de universitaire vorming mag verwachten, dat mensen autonoom leren studeren en nadenken, kritisch en toch redelijkheid betrachtend, zoals Stephen Toulmin dat uitwerkte. In de dagelijkse gang van zaken, kijkend naar de wijze waarop een aantal onderwijsdeskundigen aan de ontscholing hebben bijgedragen, blijkt die redelijkheid niet altijd te vinden. De universiteit heeft een belangrijke maatschappelijke rol, professoren hebben een opvallende verantwoordelijkheid, niet enkel in hun rol van docent, maar ook als onderzoeker en het presenteren van de resultaten van het onderzoek. Of men een universiteit moet oprekken en allerlei studievormen, hogeschool en kunstonderwijs in almaar grotere conglomeraten moet samen gooien, bleef onbesproken. Intussen groeide wel de rol van de rector, die vanouds alleen maar een primus inter pares was en bijlange na niet het verkoopargument van een commerciële onderneming. De komst van de 12de faculteit, de Vlerick School of Management vond ik een interessante versterking van de rol van de universiteit in de economische ontplooiing, maar naderhand kwam ook de vraag of de opleiding altijd wel voldoende bijdroeg aan specifiek beleid voor een specifiek bedrijf of dito sector. Nu hoorde en las ik ook dat managers wel eens te generiek bedrijven aanpakken en dat hun afweging over het vergoeden van de investeerders en beleggers, de aandeelhouders de enige bestaansreden en opdracht kan zijn. Hoeveel eigen creatieve inbreng wordt van managers verwacht?

 

Het succes van de universiteit, van het universitaire onderwijs ligt uiteindelijk in het wel van wee van de alumni, de gediplomeerden die in de samenleving hun rol opnemen en bijdragen aan het algemeen belang door hun eigen inzet als ingenieur, jurist, leraar of arts en wat al niet meer. De universiteit hoeft zich in principe niet te bekreunen om het persoonlijke welbevinden van de studenten, het ATP en de docenten, de onderzoeksassistenten, maar het is wel een gedeelde verantwoordelijkheid dat men de universiteit als een gastvrij huis ervaart, waar men door de hallen kan struinen, op weg naar een cursus  of op weg naar een koffiehuis of naar het  kot. Professoren aanspreken op te moeilijke cursussen? Als het maar leerzaam was, dacht ik als student en soms zijn er cursussen die tegenvallen, maar doorgaans viel dat best mee. Uiteindelijk blijkt pas naderhand dat zo een cursus archeologie van de middeleeuwen best wel veel te bieden had, net zoals een seminarie over de vroegchristelijke cultuur van prof. dr. Ludo Milis, die ons een jaar bezig hield met de pollutio nocturna, om aan te geven hoe langzaam het christianisatieproces verlopen is.

 

Bart Haers

Reacties

Populaire posts