Alles zal ik verdragen, ook mezelf, dixit Flam
Recensie
Leopold
Flam
De weg uit de goot was lang
De tocht werd vastberaden vervolgd
Leopold Flam, Ik zal alles verdragen, ook mezelf. Uit de dagboeken en briefwisseling van Leopold Flam. Samengesteld door Kristien Hemmerechts en Guido van Wambeke. Uitgeverij De Geus 2023. 712 pp. 29,99 €
Kan men een de publicatie van dagboekfragmenten nog
wel recenseren? Wie ooit een dagboek bijhield beseft dat er een dag kan komen
dat iemand ze wil uitgeven. Leopold Flam hield het dagboek zo te zien bij in de
eerste jaren om zijn gedachten, die hij nauwelijks delen kon, toch te kunnen
uiten, op aansporen van schoolmeester. Later werd het een klaagzang over zijn
huwelijk, maar ook over zijn collegae. Een andere reden die om behandeling
vraagt: wie was nu die Leopold Flam en daarom ook: waarom zou het de moeite van
het lezen waard zijn? Dat deze filosoof die met Leo Apostel wel overweg bleek
te kunnen, lijkt zo goed als vergeten. Dus valt het initiatief van Kristien
Hemmerechts en Guido van Wambeke die dagboeken, waar nodig geannoteerd uit te
geven, best wel te waarderen.
Geboren in Antwerpen op 16 maart 1912 en overleden in
Jette, op 29 september 1995. Daar lijkt weinig bijzonders aan, maar de reis die
de ouders van Flam, Hersh Flam en zijn moeder – die in de Wikipedia-aantekening
niet vernoemd worden – uit Polen hadden gemaakt naar Antwerpen, zo te zien op
zoek naar een beter leven. Ze keren op zeker moment terug naar Polen en de
jonge Leopold Flam krijgt er geen onderwijs. Maar 13 jaar oud besluit hij te
beginnen een dagboek bij te houden, mede aangespoord door zijn schoolmeester.
Tegelijk heeft hij voor zich ook een ander besluit genomen, namelijk dat hij
geen voddenkoopman of werkman zal worden, maar zal studeren. In de beste Joodse
traditie van het Lernen, het voortdurend leren om de vele facetten van het
leven voor de goede jood te kunnen vatten. Flam, zoals uit zijn dagboeken blijkt,
accepteert aspecten van het Jodendom, het lernen wellicht ook, maar tegelijk
wijst hij de onderworpenheid af en ook wel het paternalisme dat georganiseerde
religieuze constructies in zich dragen. Uit zijn gedrevenheid tijdens WO II om
de verdediging van de Joden, Défense Juive de Belgique, op zich te nemen en de sluikpers
te voorzien van kopij, blijkt dat de mens Flam een plicht, al was hij wellicht
afdoende op de hoogte van het feit dat veel joodse mensen zich gemakkelijk
lieten “vangen” bij razzia’s, al moet dat toch wel genuanceerd worden, want
nogal wat mensen die pas in Antwerpen waren aangekomen, kenden de taal
onvoldoende. Flam zou na de terugkeer in België in 1920 het Nederlands moeten leren
en onder de knie krijgen. Niet veel later had hij, zes jaar na zijn terugkeer
in België al zeventig boeken, maar moest hij tegelijk de school verlaten. Alleen
maar hard werken dus en des avonds leren, veel leren.
In deze tijd wordt vaak en veel over armoede gesproken
maar merkwaardig genoeg gaat het er dan om hoe men de armen, liefst de goede
armen kan helpen. Leopold Flam vervloekt in zijn dagboekaantekeningen vaak
genoeg zijn lot, maar is niet minder fier om het feit dat hij toch de
inspanningen doet te studeren en via de midden-jury een diploma middelbaar
onderwijs haalt. Dat is wat Boris Cyrulnik veerkracht noemt, ondanks het trauma,
in wezen een reeks van trauma’s toch komen tot overwinning op het lot. Met Cyrulnik, de Franse Neuroloog-psychiater en filosoof deelt Flam ook wel - een paar decennia eerder - interesse in het communisme en lidmaatschap van de partij, maar zowel Flam als Cyrulnik zouden niet goed overweg kunnen met de aanspreken op autoriteit en gezag, van de partijbonzen.
Hoewel hij zijn moeder zal bijstaan, wanneer hijzelf
goed zijn brood verdient, blijft hij ook haar al dan niet in stilte en verborgene
verwijten maken over de slechte start die hij had moeten maken. Wonen in een
kelderwoning, nauwelijks licht en lucht, vaak geen geld, het kruipt in de
kleren. Het is voor ons, denk ik, moeilijk in te leven hoe Flam zich kon
ontworstelen aan zijn staat, maar ondanks zijn veerkracht kwam hij er niet
ongeschonden uit. Hij bespeurt vaak antisemitisme en laat niet na de
katholieken, maar ook de vrijzinnigen aan de kaak te stellen voor hun clangeest,
hun bigotterie en kleinburgerlijkheid. Kan hij er niet omheen dat zijn afkomst
en omstandigheden hem met een knoert van een inferioriteitscomplex hebben opgezadeld,
dan is het evengoed opmerkelijk dat hij uiteindelijk professor, gewoon hoogleraar
kon worden en ondanks het gebrek aan respons van uitgevers en het publiek toch
maar boeken bleef schrijven. Was het niet obsessief, dan vooral uit
plichtsbesef, want als geleerde, vond hij dat hij de vragen van de tijd diende
te beantwoorden, niet sluitend, wel onderzoekend. Wellicht daarom vinden we in
de aantekeningen lof voor Leo Apostel, zijn collega aan de VUB. Apostel die
zelf ook een markant figuur genoemd kan worden, begreep blijkbaar de drijfveren
van Flam en diens onvrede met de gang van zaken, ook als het om
filosofie-onderricht ging.
Wanneer Flam benoemd wordt aan de VUB bij brief op
zondag 29 juli 1956 schreef hij dit:
“Ik wilde
door de maatschappij aanvaard worden. Daarom studeerde ik, daarom was ik actief,
daarom gaf ik les en voordrachten, daarom publiceerde ik, maar ik bleef aan de
zelfkant. Een onzichtbare muur scheidt me van de anderen. Ook de universiteit
zal me van de afzondering niet bevrijden. Ik vrees zelfs dat ze deze nog zal
verzwaren.” (p. 429)
Men kan de dagboeken lezen als een voortdurende
klaagzang, niet enkel over de slechtheid van de anderen, maar ook de eigen
onvolkomenheid en ontoereikendheid komt telkens weer aan de orde. Hij doet alle
moeite van de wereld om Julia Itbutsky, ook van Pools-Joodse komaf, maar
blijkbaar zaten haar ouders beter in de slappe was, voor zich te winnen en ze
zullen ook trouwen, maar tegelijk lijkt het hele leven van Leopold en Julia een
eindeloos gevecht, hoewel de opgenomen brieven een zekere verstandhouding doen
veronderstellen. Merkwaardig, zoveel is zeker. Maar wat die voortdurende strijd
aanjaagt wil mij wel niet duidelijk worden. Dat hij, Flam, af en toe vlam vat
voor een andere vrouw, scherpt haar waakzaamheid, dat is begrijpelijk, maar hij
maakt haar verwijten dat zij, toen hij in Duitse gevangenschap zat – waaruit hij
weer vrij is gelaten, om vervolgens, na een nieuwe arrestatie in de omgeving
van Buchenwald opgesloten te zijn – gewoon zelf, zij, Julia, zijn activiteiten
over te nemen. Hij kan haar alleen liefhebben, maar heeft geen touche, zo lijkt
het wel, behalve hun zoon. Maar ook die relatie verloopt verre van vlekkeloos.
Zijn leven als intellectueel begint al vroeg, zoals we
zagen, maar hij slaagt erin niet te werken, maar te studeren, met vrienden
die voor hem werken, zoals Herman, de
broer van Julia, die als verzetsman ook gearresteerd wordt, maar als jood afgeschreven
werd, Flam dus niet. Flam, die in zijn dagboeken zijn erotische verlangen niet
onder stoelen of banken steekt, zijn geile gedachten meermaals meegeeft, op een
wijze die we niet met die generatie vereenzelvigen, maar wellicht hebben we
geen goed zicht op hoe die mensen leefden en hoe ze tegen seksualiteit aankeken,
hun eigen seksleven en dat van anderen. Leopold Flam lijkt evenwel niet bij
machte zijn geile verlangens met zijn vrouw te delen, maar wellicht zouden we
haar verhaal moeten kennen, om te begrijpen wat hem van haar doet wegdrijven.
Al vroeg begon de kleine Flam boeken te kopen en zijn
leven lang zou hij blijven studeren. Het oogt overweldigend hoe hij voortdurend
zit te lezen, aantekeningen maken en uiteraard schrijven. Hij merkt dat hij
niet zomaar een publiek vindt en kan hij een mooi oeuvre voorleggen, dan is hij
toch telkens ontevreden over het resultaat van zijn werkzaamheden, want vol
fouten, naar eigen zeggen. Het is maar dat men nooit definitief gezegd kan
krijgen wat men nu eenmaal gezegd wil krijgen. Flam schrijft over een nieuwe
aanpak van het geschiedenisonderwijs,
waarin hij reeds wil proberen de schering en inslag van de historische
realiteit wil aangereikt zien. Waarom hebben we huisdieren en wat betekenen die
voor ons, voor onze voorvaderen. Het gaat dan om allerlei aannames die door
bronnenonderzoek tegen het licht moeten gehouden worden. Men kan ook over de
mobiliteit uitgebreid werken en Flam meent dat men zo een onderwerp meerdere malen
tijdens het curriculum kan aanpakken, telkens met meer diepgang. Zou hij ook
over de vele facetten van demografie een raamwerk hebben opgezet? Blijft de
vraag of men de geschiedenis kan bestuderen zonder aandacht voor de chronologie
en de opeenvolging der dingen. Ook de geografische ruimte waarin die
gebeurtenissen en ontwikkelingen zich afspelen, verdiende en verdient meer
aandacht. Soms kan een vlek als Jena de kraamkamer zijn van ontwikkelingen in
de filosofie en het denken, die tot ver buiten de grenzen van het belaagde
Duitsland reikten en reiken. Duitsland werd in die jaren regelmatig aangevallen
door de Franse troepen en toen Napoleon in 1806 de Pruisische en Habsburgse
troepen onder de voet liep, begon een nieuwe geschiedenis. Hoe dat alles te
begrijpen valt, zonder de verschillende stromen, zowel van trage evolutie,
zoals demografie of snelle, zoals de industriële ontwikkelingen, blijft voor
historici en leraren geschiedenis een belangrijk voorwerp van reflectie en
zorg. Of Flam gunstig zou gereageerd hebben op het uitwerken en presenteren van
een canon, zoals die recent werd voorgesteld, kan men niet zomaar beantwoorden,
net omdat een canon niet a priori een lijstje hoeft te zijn, maar, zoals hij
het zelf presenteerde, als handvaten, net opdat geschiedenis inzichtelijk te
begrijpen zou zijn, niet een riedeltje van steeds weer herhaalde zekerheden,
die verder niet veel uitleggen. Overigens liet Flam niet na, als Inspecteur geschiedenis zijn collegae stevig aan te pakken, ook een alom geprezen Jan Dhondt, toch mee grondlegger van de vakgroep Nieuwste geschiedenis. In deze optiek zou het nuttig zijn dat de wel eens aanmatigende uitspraken werden vergeleken met meer publieke uitspraken van Flam.
Deze aantekeningen uit het ondergrondse, zoals het mij
voorkomt, laten zien dat het mogelijk was voor zo een joodse jongen, zelfs
tegen zijn eigen ouders in door hardnekkig te lernen, een eigen mens- en
wereldbeeld te ontwikkelen, maar vooral kansen voor zichzelf binnen handbereik
te krijgen, tot en men het hoogleraarschap aan de VUB. Hij ziet filosofie niet
zomaar als het eeuwig herkauwen van de grote
teksten, van Plato tot Kant en Sartre, maar stelt net voor de teksten te gaan lezen en te kijken wat ze
betekenen en wat men er levend in de eigen actualiteit mee aanvangen kan. Het gaat dus niet zomaar op te
weten wat Immanuel Kant bedoelde met de Categorische Imperatief of het Ding an
sich. Dat is ook wel aan de orde, maar voor Flam kon men daarmee niet veel
bereiken want men kan evengoed proberen zelf te denken, want daar komt het op
aan, maar laten we er ons niet toe verleiden om het even wat te gaan debiteren,
want het moet wel nog altijd betekenis hebben. Zoals An van Sevenant het stelt,
kan men via Flam vooral Flam tegenkomen, want wil men Kant lezen, dan leze men
Kant.
De dagboekaantekeningen lezen opende een toegang tot
een andere kijk op leven en goed leven, al lijkt Leopold Flam het daar wel moeilijk
mee te hebben, want vanuit zijn ijsberen aan de zijlijn, kan hij toch, als inspecteur
Geschiedenis – tijdens de schoolstrijd – toch een en ander veranderen.
Opvallend daarbij is dat hij op dat moment scherp is voor het katholieke
onderwijs, terwijl hij in zijn jongere jaren wel interesse had voor het
katholicisme. Ergert hij zich eraan dat hij als jood bejegend wordt, ook na de
oorlog, dan is zijn kijk op het jodendom ook gecompliceerd, want hoewel in zijn
jeugd en jonge jaren op een joodse school zit, waar hij voor “profaan” goede
cijfers krijgt, waarop zijn meester bij de ouders aandringt op verlenging van
zijn schooljaren, waarmee hij bot vangt. Toch zijn de ouders van Leopold Flam
niet onbekend met de letteren, want de vader van Hersh, de grootvader van
Leopold dus, had een boekenzaak in Lublin en de broer van moeder Flam was
onderwijzer. Maar het kon het praktische overweging zijn met een kruisje te
tekenen: wat niet weet, niet deert. Wie de eerste bladzijden leest, zal merken
dat de jonge Flam voortdurend geconfronteerd werd met arglist en geweld, ook
van zijn ouders. De redenen waarom Hersch Polen verliet, kunnen te wijten zijn
aan het endemische antisemitisme in (Pools) Rusland, Lublin, waar de ouders vandaan
kwamen. Zo latent was het ook weer niet, want na de eerder liberale tsaar
Alexander I, hervatten de tsaren de idee dat joden geweerd moesten worden. Zo
werd Polen een vestigingsgebied. Maar veilig voor pogroms was men. Dat joodse
kinderen slechts in kleine aantallen mochten studeren, zorgde ervoor dat vele Joden
hun land wel wilden dan wel moesten verlaten.
In de aantekeningen tot slot speelt seksualiteit een
opvallende rol, maar Leopold blijkt bij momenten eerder preuts en voor het overige,
zijn lot vervloekend, vond hij dat mannen en vrouwen niet zomaar mogen vrijen,
want dan veroorzaken ze, valt tussen de lijnen te lezen, onoverkomelijk leed. De
jonge Flam wist dus niet of hij vader en moeder zou moeten eren, zoals de tien
geboden eisen, want hij had geluk, mazzel, want hij had de gevaarlijke tijd van
het eerste levensjaar overleefd. Hijzelf was zich als puber zeer bewust van de
pijn die zijn erecties hem bezorgden, maar ontliep niet de bronnen die zijn
lust aanvuurden. Toch, zijn vriendschap voor Herman lijkt wel eens meer, zoals
hij verhaalt op een homoseksuele relatie. Gedurende enige tijd werkt Herman en
studeert Flam en bereidt zich voor op het verwerven van een toegangsticket voor
de universiteit. Via de opleiding chemie en wiskunde komt hij aan het examen
voor de Midden-Jury om vervolgens filosofie te beginnen, daarna geschiedenis
aan te vatten, waar hij in 1938 de graad van licentiaat behaalt en in 1952 die
van doctor in de letteren en wijsbegeerte. Anderen, zoals Chaïm Perelman
volgden een eenvoudiger parcours, via het koninklijk atheneum en directe
toegang tot de universiteit. Zowel Flam als Perelman hebben ook Nederlands en
Frans onder de knie, zo blijkt, wat hun streven naar een volkomen deel hebben
aan het professionele leven aantoont maar dus ook hun geslaagde integratie,
maar dat lijkt niet iedereen naar waarde te schatten.
Men kan alleen maar bewondering hebben voor de
prestatie die Leopold Flam leverde en die hij ook in zijn filosofisch werk
heeft laten meeklinken, Obsessie, Achterdocht, Vertwijfeling zijn thema’s voor hem,
maar scoren niet zo hoog als Walging, Angst, het Niets… zoals An van Sevenant
in een levensbericht[i]
schrijft. Het valt me telkens weer op hoe we geneigd zijn bepaalde
tijdgewrichten te condenseren tot een of een paar figuren. Leopold Flam, die in
de gepubliceerde fragmenten, c.q. zijn dagboekaantekeningen en briefwisseling,
werd nooit de grote naam, terwijl de man toch wel heel wat te vertellen had.
Goed, prof Willem Elias probeerde hem na zijn studie wat te ontlopen, maar, zo
blijkt, hij kon Flam niet de welgemeende waardering ontzeggen. En Hubert
Dethier deed uitgebreid onderzoek naar de betekenis bij Flam van de Utopie.
Waarom wilde hij naar de Gelukzalige Eilanden – en waarom niet? Het blijft dan ook een wonder in deze tijden
van ontscholing en verschraling van het secondair onderwijs, dat geen humaniora
meer mag heten, dat deze dagboekaantekeningen toch uitgegeven werden.
Bart Haers
[i] Ann van Sevenant. Leopold
Flam – Antwerpen 16 maar 1912 – Brussel 29 september 1995 in: Jaarboek van de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1998
https://www.dbnl.org/tekst/_jaa003199801_01/_jaa003199801_01_0009.php
Reacties
Een reactie posten