omgaan met de koloniale erfenis blijft heikel project
Reflectie
Kolonialisme en
Culturele superioriteit
Het
gaat hard in de bejegening van België door de Congolese diaspora, die ons
verwijten maken racisme zelfs niet te onderdrukken. Leopold II en het museum in
Tervuren zijn er de symbolen voor en dragers van een toenemende afkeer. Men kan
dat begrijpen, waarmee ineens gezegd is dat we ons opnieuw op een moreel
superieur standpunt plaatsen. Er is met andere woorden geen goed antwoord.
Onze
cultuur, de Europese afzetten tegenover de cultuur van de inwoners van de
toenmalige kolonie, blijft een heikele zaak, want zonder twijfel kan men
vaststellen dat de technologische, materiële cultuur van de kolonisatoren in
Afrika en dus ook van de Belgen verder stond in 1885. De organisatie van de
samenleving en het vermogen grootscheepse ondernemingen op te zetten blijkt ook
in het voordeel van de kolonisatoren te spreken. Exploitatie en transport via
de oceaan, het is ook alles blijk gevend van een hoog ontwikkelde samenleving.
Wat men niet kan beweren, is dat we moreel superieur zouden zijn, toen niet en
nu niet.
Gaat
het dus over middelen en mensen, dan kan niemand ontkennen dat Europeanen rond
1880 bij het verder innemen van het Afrikaanse hinterland en delen van Azië de
militaire slagkracht, de visie op organiseren en realiseren in hoofde van die
Europeanen verder ontwikkeld was. Het aanleggen van spoorwegen, stuwdammen en
uitbouwen van een riviervaart in Congo laten zien dat men daar inderdaad
ingenieurs voor nodig heeft en die kwamen nu eenmaal van instituten in Gent en
Bergen, Luik en Leuven; Mijningenieurs om op een veilige en rendabele wijze de
aardrijkdommen te exploiteren, het vergt heel wat planning, dagelijkse zorg en
vasthoudendheid, een arbeidsethos ook. Maar nog eens, nergens is hier sprake
van ethische superioriteit. De kennis en de techniek heeft men meegenomen, de
graaizucht ook.
Vandaag
zich een beeld vormen van de mensen die betrokken waren bij de ondernemingen
van Leopold II en later van de koloniale bestuurders van Congo onder Belgisch toezicht
– al zou dat bronnenmateriaal best meer publiek gemaakt worden – zou laten zien
dat de betrokkenen wellicht niet allemaal alleen op graaizucht gericht waren,
maar het was wel de bedoeling dat de kolonie zou opbrengen. Dat men de bezwaren
van Adam Smith tegen koloniale exploitatie niet kende, zal niemand verbazen,
het is een deel van Smiths werk dat we liever niet te berde brengen, terwijl de
filosoof alleen maar economische argumenten aanbracht. Of mensen ethisch
handelen, ligt dan wel niet alleen aan henzelf, reden waarom we in de
geschiedenis vaker niet dan wel naar ethische beweegredenen moeten kijken om
handelen te begrijpen, zowel individueel als collectief handelen, maar
uitsluiten kan men het ook niet.
Over
de droom van de Britten een spoorlijn over eigen grondgebied, koloniën dus, van
Alexandrië tot Kaap de Goede Hoop aan te leggen, spreekt men nog zelden, want
dit megalomane project heeft onder meer geleid tot de boerenoorlogen, de
oorlogen in Soedan en ander bloedvergieten. Toch waren de Britten er als de
kippen bij om Leopold II te beschuldigen van massamoord en niets ontziende
wreedheid. Ook de Fransen hebben hun historische schuld tegenover hun koloniale
verleden, dat in de twintigste eeuw nog tot een hevige burgeroorlog heeft
geleid. Toch is het zoveel gemakkelijker de Belgen aan te pakken. Vanwege Congolese
critici kan men dat begrijpen, maar vanwege de Amerikanen, de VS dus, of de
Britten niet, toen niet en nu evenmin.
Gwendolyn
Rutten heeft niet zo lang geleden beweert dat onze cultuur apert superieur zou wezen,
maar liet in het midden waarmee ze dat wilde vergelijken. Nu kan het zijn dat
zij die uitspraak verbond aan een oproep tot een groter ethisch bewustzijn,
maar dat moet toch maar vastgesteld worden. Het is maar dat men dezer dagen zo
zelden naar de betekenis van ethisch handelen in de samenleving verwijst, dat
evolutionair biologen en psychologen ons ten onrechte opzadelen met de idee dat
we in feite nog altijd op de apenrots leven en dat de evolutie van het brein,
van de prefrontale cortex onder meer geen invloed zou hebben gehad op onze
visie op wat onze plaats in de wereld zou zijn, verbeelding dus geen betekenis
heeft. Het behoort juist aan het concept cultuur, zoals ook Han Fortmann dat
formuleerde in een essay over cultuurpsychologie, dat mensen aan hun “eerste”
natuur ontgroeien en zich door verwerving van culturele eigenheden iemand een
ander mens worden kan. Zowel in de Arabische wereld als in Europa, in China,
India, Midden- en Zuid-Amerika kon men rond 1500 bijna evenwaardige culturen
aantreffen, waarbij het succes van de Europeanen in de volgende eeuwen te maken
hadden met technische vondsten, zowel om zeewaardige schepen te maken, betrouwbare
vuurwapens en cartografie om zich te oriënteren, inclusief het kompas.
Dit
alles zijn technische voorwaarden, waarbij we nog niets zeggen over de sociale
en politieke verhoudingen. Het ethische behelst zowel spelregels, waar we ons
naar best vermogen aan houden, eens we ze hebben meegekregen, door opvoeding en
onderwijs. Het andere facet van ethische overwegingen is dat wat men er persoonlijk
van maken wil, bijvoorbeeld een baas tegenover zijn personeel, een huisvader
tegenover kinderen, maar ook vrouwen, jawel, hebben deel aan een ethisch
bewustzijn.
Kijken
we naar de late negentiende eeuw dan zien we dat niet enkel de bevolking van
koloniale gebieden met misprijzen bejegend werd, maar ook de eigen armen, hoe
rekbaar dat begrip soms wel niet is, maar tegelijk zijn er dametjes van goeden
huize die hun best doen die armen bij te staan met kleine en grotere giften.
Echter, de pogingen van een deel van het patronaat om de arbeidsvoorwaarden zo
beperkt mogelijk te houden botst op onder meer de arbeidersbeweging, die zich
onder meer in Gent autonoom in spaarkassen en andere vormen van samenwerking,
zoals coöperatieven heeft ontwikkeld, tot die mee opgenomen werd in de
socialistische beweging, met als sluitstuk het Charter van Quaeregnon. Hier
verzetten zich de arbeiders, ook de christelijke, onder meer met de steun van
Adolf Daens, maar vooral op eigen kracht en tegen figuren als Charles Woeste en
Arthur Verhaeghe in.
Zijn
er dan nooit opstanden geweest tussen 1885 en 1909 of later, van de bevolking
in Congo tegen de kolonisator? Men hoort er toch nooit van en dat verbaast me
wel. Wellicht was het moeilijk om echt in opstand te komen, maar de menselijke
natuur verdraagt onderwerping niet zomaar. In de Soedan was er de bekende
opstand rond de Mahdi, die in 1890 door Lord Kitchener of Khartoum met
machinegeweren bloedig onderdrukt werd. Mocht er in de Vrijstaat noch later
geen opstand gekomen zijn, dan kan dat er ook aan liggen dat men in dat enorme
gebied geen ervaring had met andere conflicten dan die tussen groepen. Toch heeft
de Congo in de vijftiende, zestiende eeuw een koninkrijk gekend, waar dus een
grotere overkoepeling van gemeenschappen mogelijk is gebleken. De eerste
confrontatie met de Europeanen, leidde onder meer tot het opzetten van de
bekende slavenhandel, waarbij onder meer het eiland Sao Thomé een belangrijke
rol speelde. Echter, hoeveel weten we over dat rijk van de Bakongo? Er werd
ooit een thesis over geschreven aan de universiteit Gent, Afrikaanse studies.
Men
kan het militante ijveren tegen de (erfenis van de) kolonisatie wel begrijpen,
rekening gehouden met de gedachte dat mensen ergens trots op willen zijn; zijn
er geen voetballers die via hun sportieve successen hun eigen identiteit hebben
opgebouwd en zo ook ertoe kwamen zich eerder Belg te voelen dan Congolees? Het
proces van identificatie is ongetwijfeld mis gelopen, zowel ten tijde van de
kolonisatie als later, onder Mobutu Sese Seko. Dat men al die donkere
bladzijden dan maar op de rekening van de kolonisatie schrijft, kan begrijpelijk
zijn, we moeten er niet zonder meer in meegaan. Het is uiteraard niet de schuld
van die jongeren in de diaspora rond Matonge dat het met hun land niets gekort
is, dat de Belgische invloed niet bij machte blijkt Kabila op andere gedachten
te brengen, dat ze hier niet echt aan de slag kunnen. Het is ook niet hun
verantwoordelijkheid dat het land verder naar de verdoemenis gaat, Congo dus en
dat allerlei ondernemingen er met de rijkdommen vandoor gaan.
Maar
hoe moeten we daaraan verhelpen, want het regime van Kabila speelt onder een
hoedje met die plunderaars. Wij doen aan ontwikkelingssamenwerking en dat is
mijns inziens pas een vorm van betutteling en paternalisme, die men niet meer
kan verantwoorden. Handel drijven op een faire manier zou veel helpen. Faire
handel gaat niet enkel over prijzen niet langer drukken, wel ook ervoor zorgen
dat er geen corruptie kan spelen en dat rechten van arbeiders, boeren, kleine
handelaren gevrijwaard worden. Dat is een essentiële taak van de overheid, maar
in de RDC is dat hopeloos mis gegaan.
De
vraag is dus hoe we met de bewoners van de voormalige kolonie een nieuwe
verstandhouding kunnen ontwikkelen, waarbij we hen de tijd gunnen het eigen
verhaal te vertellen, maar waarbij we dus ook niet vergeten het eigen, Europese
verhaal recht te doen. Zoals we weten, met dank aan de herinneringsindustrie
rond WO I, valt het al moeilijk om de historiografie
van de onderscheiden betrokken landen in elkaar te schuiven. Dat zal dus voor
wat betreft de geschiedenis van de gewezen kolonisator en de gewezen kolonie
nog complexer zijn. Hun opstandigheid valt dus te begrijpen, terwijl onze
houding er een is van onverschilligheid, zeker ook in verband met de kolonie.
Vragen
we ons wel afdoende af wat het leven voor mensen in andere tijden en andere
omstandigheden betekende? Deze vraag impliceert geen pleidooi voor sentimentaliteit,
of voor overdreven gevoeligheid, want daar kan men weinig mee aanvangen, wel is
het van belang, indien mogelijk een poging te ondernemen tot psychologische geschiedschrijving,
waarbij men ernaar streeft de weerslag van gebeurtenissen op mensen, heersers
of onderdanen, elite of het grauw, na te gaan. Een opstand kan mensen met trots
vervullen, ook al lijkt er op het eerste zicht weinig te veranderen aan hun lot,
terwijl uitgesproken onrecht, aangedaan door de elite, de bestuurders het volk
ook niet per se tegen de borst zal stoten, als die elite de juiste slachtoffers
gekozen heeft.
Een
cultuurpsychologische benadering van een fenomeen als kolonisatie in retrospect
kan het mogelijk maken dat we de belangen van de verschillende groepen die bij
het gebeuren betrokken zijn te onderkennen. Want opvallend is het toch dat
Leopold II erover kloeg dat zelfs zijn ministers slechts lauwe steunbetuigingen
uitten aan zijn adres bij het verwerven van de kolonie en ook later bleef de
regering ver weg van expliciete betrokkenheid. In 1895-1896 dreigde zelfs het
failliet van de koning, toen dan plots met dank aan de verbeterde verwerking
van latex tot rubber, de snel toenemende vraag met dank aan steeds meer
toepassingen zorgde voor een verder aanzuiveren van de situatie. De Britten
bekeken de marktpositie van de koning en de kolonie met lede ogen.
Een
cruciaal aspect is dat om die exploitatie mogelijk te maken de inwoners van het
nieuwe wingewest hun levenswijze dienden aan te passen, discipline in een
Europese zin onder de knie te krijgen om aan de eisen van de bazen te voldoen,
die zelf weer in opdracht werkten van derden. Zoals men in Nederland dezer
dagen steggelt over de nagedachtenis van Jan Pieterszoon Coen, kan men de
discussie alleen maar laten escaleren, omdat men alleen kan argumenteren dat
hij bij zijn werkzaamheden voor de VOC deed wat de Heren XVII in Amsterdam,
Enkhuizen of Rotterdam in gedachten hadden, terwijl de wreedheid hem
toegeschreven – en waar hijzelf ook melding van maakte – kan men post factum
wel veroordelen, de oorlogen tegen de Spanjaarden en de Portugezen in het
streven naar een monopolie en het doden van inlanders was deel van het
programma en zonder slag of stoot kwam hij er niet. Daarom moet men hem geen
held noemen, wel zal men niet om hem heen kunnen als men wil begrijpen hoe
Nederland tijdens de zeventiende eeuw zo een grote macht op zee kon verwerven.
Er waren ook andere factoren, zoals de industriële scheepsbouw, of toch bijna,
de handelsverhoudingen binnen Europa en de instroom van migranten in de Verenigde
Provinciën, niet enkel van Spaanse Brabanders, maar ook mensen uit Duitsland en
Scandinavië, die vaak ook aanmonsterden op de schepen van de VOC en de WIC.
Een
stevig moreel oordeel vellen verandert de geschiedenis niet en men kan ook maar
moeilijk tot eensgezindheid komen, zeker tussen nazaten van de betrokkenen. De
bereidheid er iets over te weten, zelfs nog niet tot in detail ontbreekt evenwel en hier gaan
onze media niet vrijuit, want wat zij over de RDC, de geschiedenis ervan en het
lot van de bevolking brengen blijft ondermaats, beperkt zich vaak tot
clichématige beelden, zoals ze geschoten zijn, meer dan een halve eeuw geleden.
Het komt er op aan dat we die beelden opnieuw leren lezen, dat we het bezoek
van Boudewijn aan Congo zien als een poging de kolonie mee te nemen in de
dynamiek die het moederland kenmerkte en dus inderdaad eventueel onbedoeld als
een blijk van paternalisme en superioriteit.
Het
zal niet eenvoudig zijn op een historisch verantwoorde manier de eigen dynamiek
van de Afrikaanse samenlevingen te onderkennen, net omdat men lang doende is
geweest het exotische en “primitieve” in de verf te zetten. En ja, men kan niet
om de cultuurpsychologische verschillen heen, terwijl men anderzijds,
verwijzend naar Black Venus van Jef Geeraerts ook kan bedenken dat die vrouwen
niet altijd de dupe waren van hun contacten met blanke overheidspersonen.
Is de klacht
terecht, zoals de directeur van het Museum voor Midden-Afrika, de heer Guido
Gryseels meent te horen bij de jongeren in de Afrikaanse diaspora dat wij nog
altijd behept zijn met superioriteitsgevoelens? Ik denk dat de
onverschilligheid een groter gif is, maar ook onwetendheid over het verleden alsook
het heden van dat continent. Er is domweg alleen een conflict geweest over het
begin van de kolonisatie, weinig interesse voor hoe lokale figuren via onderwijs
verder wilden gaan dan de consignes, de heftigheid van de “Dipenda”, waarover
wij alleen de bloederige beelden te zien kregen. Nu goed, als nazaten kunnen we
ons in zak en as wentelen en ons schuldig voelen, maar veel verandert dat niet.
Wat
wel kan helpen, ligt in onze handen, nu. Waarom zijn er zo weinig journalisten
die het binnenland intrekken, kijken hoe mensen zich onder Kabila redden en
soms zelfs een betere situatie vinden dan wij zouden verwachten. Voorbijgaan
aan de complexiteit van de opstand in 1960, dat wil zeggen, de beweegredenen
van mensen als Lumumba en anderen niet zien, hun taalgebruik niet duiden, het
maakt het moeilijk voor Europeanen en ook voor ons Belgen de posities vandaag
te begrijpen. Echter, verwijten van superioriteit wijd rondstrooien, zal ook
niets verhelpen. Het verleden niet negeren, zou al veel gewonnen zijn,
begrijpen dat we nu moeten kijken wie wat kan doen, erkennen dat die jongeren
in Matonge en ook buiten Brussel, hun verhaal moeten kunnen kennen, lijkt me
aangewezen, maar zonder gedegen onderzoek gaat dat niet. Mocht er een Congolese
directeur komen voor het museum van Midden-Afrika, zou die wel eens voor
ontgoocheling kunnen zorgen, want hij, waarom niet zij, moeten werken met het
patrimonium van het museum.
Als opdracht
deze referentie aan een controversieel gedicht van Willem Elsschot:
Gij
dacht, o lijdzaam volk, dat ’t gruwelijk getij
Der oude
tyrannie voor immer was voorbij
Weet
nu dan dat uw stem door niemand wordt aanhoord
Zoolang
gij stamelend bidt of bedelt bij de poort.
Bij
dit gedicht kan men veel overdenken, bij de “Opdracht” kan men vaststellen dat
de zakenman Elsschot begreep dat wie iets wil bereiken, van onderop, wel eens stoute
schoenen moet aantrekken, wil men komen tot een omkering der zaken of rechtsherstel.
Ik denk dat Elsschot wel wist hoezeer Borms zowel in WO I als tijdens het
Interbellum, de Bormsverkiezing, blijk had gegeven van zowel standvastigheid
als koppigheid. De houding tijdens WO II kon men na de oorlog via de besluitwetten
veroordelen, maar uiteindelijk waren het anderen, zoals Van Cauwelaert die via
taalwetgeving de positie van het Nederlands en van de Vlaamse burgers in dit
land versterkte, niet onmiddellijk, maar in de loop van de decennia die volgden.
Iemand als Jef van Bilsen schreef in 1955 een manifest om Congo in 1985
onafhankelijk te laten worden, wellicht enigszins blind voor de actuele stand
zaken toen, maar toch blijk gevend van inzicht in de fouten die de Belgische
bewindvoerders in de kolonie en in de metropool begingen, door geen perspectief
te bieden op emancipatie, zelfbeschikking en voldoende onderwijs, waar het
regime zwaar in tekort was geschoten. Wat er aan goeds werd verwezenlijkt, ook
na de onafhankelijkheid van Congo, blijft altijd weer onderbelicht.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten