onderwijsdebat: men blijft bellen blazen




Dezer Dagen




Onderwijsdebat
Scholen strijden over school




Literatuuronderwijs loopt vast in
stuk analyseren van teksten en romans,
terwijl de leeservaring zelden veel
aandacht krijgt, wat uiteindelijk
het leesplezier teniet doet. 
Jongeren vinden dat de school niet voldoet, terwijl ze wellicht nog nooit hoorden van Stefan Zweig en diens “Wereld van Gisteren”, waarin hij net als Maurice Maeterlinck vaststelt hoe je als jongere het schoolse leven veracht om later, ouder en wijzer toch vaststelt een en ander te hebben overgehouden aan die zes jaar college, atheneum, gymnasium… Hoewel onderwijsexperts die de zaak op de schop willen nemen, vol zijn van diversiteit en maatwerk, gaan ze ervan uit dat hun onderwijsmodel juist meer op gelijk onderwijs gericht moet zijn; hoewel ze spreken over maatwerk, zullen ze de knappe leerlingen, knap in de betekenis van intelligent en enigszins streberig niet bijzonder ondersteunen, wat ook tot schoolmoeheid zal leiden.

Goed onderwijs staat het onderwijsdebat niet in de weg, zo lijkt het wel, want terwijl leraren in de klas proberen hun leerlingen klaar te maken voor het volwassen leven blijft men op allerlei manieren timmeren aan de weg van het betere onderwijs zonder zich er rekenschap van te geven dat het betere de vijand van het goede kan blijken. Discussies over instructief onderwijs? Waarom zou een leraar die zich plichtsbewust en tot eigen genoegen bijschoolt inderdaad niet geacht mogen worden dan de leerlingen die nog basiskennis behoeven? Het klopt wel dat in bepaalde domeinen leerlingen in een andere dan een schoolse setting meer zouden opsteken, zoals een haarkapper bij enige tijd geleden nog eens bevestigde. Zou duaal leren ook in die ambachten niet beter werken, waar op school enige basiskenniskennis over wet- en regelgeving, boekhouding en personeelszaken meegegeven kan worden. Blijken er leerlingen toch vragende partij om wat meer algemene, laten we zeggen gericht zijn op het verwerken van informatie in een ongewisse situatie dan is dat altijd nog mogelijk. Levenslang leren aanmoedigen kan altijd, maar men kan er maar beter een verhaal rond vertellen.

Leerlingen hebben zelf wel de neiging om uit te vliegen, andere interesses hoger in te schatten dan wat er op school gaande is, terwijl ze al eens plezier kunnen vinden in schrijfopdrachten of moeilijkere wiskundige vragen. De vraag is hoe je als persoon kennis opdoet en welke rol een onderwijzer, leraar daar kan op inspelen, want de hele discussie over pedagogie gaat dezer dagen over het opvoeden in een brede zin, waarbij men leerlingen en studenten negatieve ervaringen wil besparen, terwijl er in het volwassen leven wel eens moeilijke situaties kunnen ontstaan. Een andere kwestie blijft of men iedereen inderdaad met zogenaamd algemeen vormend onderwijs moet lastig vallen. Praktisch en ambachtelijke technieken overdragend onderwijs kan voor een aantal leerlingen meer enthousiasmerend werken dan uren aan een tafeltje in een duffe klas.

Toch is er daar ook iets mis, want dan krijgen, ze in die zogenaamde duffe klassen nog duffere invulblaadjes, waar ze soms een getal, soms een woord moeten invullen, zonder dat ze ook maar iets opsteken van de problematiek. Aan jongeren in de bouw kan je in een vijfde en zesde jaar toch wel iets meer vertellen over “menselijke aardrijkskunde”, van stedenbouw tot inpoldering of het ontsluiten van afgelegen gebieden. Maar als je de geschiedenis van de molens die Stevin ontwikkelde en waarmee het bemalen van polders en nieuwe inpolderingen mogelijk werden. Het ontwikkelen van gemalen in serie maakte het beter mogelijk te ontwateren plaatsen systematisch droog te malen. Het is een prestatie die we vandaag nog nauwelijks aan de orde gesteld zien. Met invulblaadjes kan men zelfs niet nagaan of leerlingen iets van het klasgebeuren hebben opgestoken, maar evenmin of ze interesse kunnen opbrengen voor fenomenen die ver buiten hun leefwereld te situeren vallen.

Men wil nu scholen bouwen zonder klassen, want dan is men toch al van die duffe lokalen af en leerlingen worden geacht zelf uit te zoeken wat ze moeten leren. Fijn voor de leraar, die nu zeker geen masterdiploma meer hoeft te hebben. Maar hoe zal je dan Franse en Engelse stamtijden leren, zodat je werkwoordsvormen gemakkelijk kan herkennen en die zelf in gesproken en geschreven taal kan hanteren. Ik leerde ze ook slechts node, tot ik merkte dat je niet goed schrijven kan als je die basisgrammatica niet onder de knie hebt. De vraag is hoe je leerlingen aan het boeiende, enfin, belangrijke domein van de zinsontleding en zinsbouw wil helpen, de beginselen van de syntaxis. Men heeft het niet meer van node, want men kan altijd met spellings- en grammaticale correctors werken, maar ik heb het wel eens geprobeerd voor een in het Frans te schrijven tekst en het resultaat viel vet tegen.

De kwestie die onderwijsexperts willen oplossen, zou in wezen geen probleem mogen zijn, namelijk dat men leerlingen de indruk wil wekken dat ze zelf wel al weten waar het om te doen is, terwijl zelfs leraren dezer dagen, zoals ook tijdens mijn collegejaren begrepen dat het niet evident is te weten wat jongeren in hun volwassen leven nodig zullen hebben. Hoe maak je mensen zo niet immuun dan wel gevoelig voor manipulatie via fake news? Kan de lectuur van Livius daarbij helpen? In feite wel, omdat we nu een aantal sleutels hebben uit de archeologie om de vertaalslag te maken. Je moet dan wel niet vertalen van Latijn naar Nederlands, maar het gaat om de vertaalslag van wat Livius zijn lezers, Augustus in de eerste plaats, vertellen wil en hoe het in werkelijkheid aan toe moet zijn gegaan, toen hij vertelde over de val van Tarquinius Superbus, wiens zoon de schone en kuise Lucretia had onteerd. Augustus heeft effectief zelf zijn eigen ex-vrouw verbannen naar het eiland Padateria en ook zijn dochter zou te wellustig geweest zijn. Dat kwam natuurlijk door de huwelijkspolitiek van August en de volkomen instrumentalisering van zijn vrouw en dochters, waar ook de zonen niet aan ontkwamen.

Ik herinner mij nog dat een leraar Latijn ons met deze teksten en de context confronteerde, waarbij hij zowel de morele houding van Junius Brutus als Tarquinius Superbus, maar ook met Augustus en de rol van Livius als hofschrijver bekend maakte. Het liet alvast mij toe te begrijpen dat een tekst herlezen kan worden, tweeduizend jaar na de redactie, maar dat je goed een en ander moet afwegen. Een lezing in Louvain-la-Neuve over het concept deugd bij Karel de Grote kon ik bijwonen  liet  me zien dat onder meer Alcuin van York, de monnik die in het rijk van Karel de Grote zorgde voor de herontdekking van oude Latijnse teksten en tegelijk het onderwijs in het rijk op nieuwe sporen zette. Nadenken over moraal vond hij noodzakelijk, vernam ik, maar hoe de keizer, die in zijn jonge jaren zijn broer had uitgeschakeld, aan de deugdenleer kon beantwoorden, bleek een kwestie van regelgeving – de capitularia bevatten een aantal teksten die hierop wezen – zonder dat Karel zich altijd zo hoogstaand kon gedragen als men zou verhopen. Er zijn nog weinig historici in het onderwijs actief, of beter, er zijn nog weinig mensen actief die leerlingen echt voor het menselijke avontuur dat geschiedenisonderwijs aan de orde stelt, willen enthousiasmeren. Niet om quizjes te kunnen winnen, maar om een ruimer beeld te krijgen van wat het menselijke nu wel veronderstelt.

Ook met het literatuuronderwijs gaat het echt wel slecht, omdat leerlingen te gemakkelijk aan samenvattingen komen en de lectuur als bezigheid versmaden voor games en andere bezigheden. Men ziet evenwel, reizend per trein en bus nog wel degelijk jongeren lezen, voor het plezier en bibliotheken worden ook nog wel bezocht, al zou het nuttig zijn eens de bezoekersdata beter te analyseren en eventueel diepte-interviews te maken met vooral jonge lezers. Lezen is geen plezier als men dag na dag al met de ellende van de wereld wordt geconfronteerd. Anderzijds, als een verhaal goed gebracht wordt, zoals Stefan Hertmans deed met “de bekeerlinge”, dan zou dat in de klas niet kapot geanalyseerd mogen worden. Uitleg geven over een roman, neem nu bijvoorbeeld dat werk dat speelt ten tijde van de Eerste Kruistocht – inderdaad met kapitalen – kan de lectuur vergemakkelijken, maar als men een pak vragen moet gaan beantwoorden over de verteltijd en de vertelde tijd, het vertelperspectief en de eenheid van handeling… kan dat bezwaarlijk het leesplezier bevorderen, zeker als men daarbij aangeeft dat, zoals Karel van het Reve met recht stelde, een veronderstelde wetenschappelijke houding aanneemt[i]. De Huizingalezing waartoe van het Reve was uitgenodigd als spreker laat zien dat men inderdaad alle verhalen, fictie en ook wel non-fictie op dezelfde manier kan behandelen, zodat inderdaad Wilhelm Meisters Lehrjahre in niets verschilt van een “ordinaire” Wachttorenroman. Wat die roman van Goethe dan bijzonder maakt, kan ook ik niet in vijf lijntjes betogen, want er zit teveel in, dat aandacht trekt, zoals precies de geplogenheden van de wachttorenroman, waarbij de invloed van de illuminaten ook niet over het hoofd gezien kan worden.

Het is tegelijk van belang oude meesters (en meesteressen) te lezen, niet omdat ze gecanoniseerd zijn, wel omdat het lezen op zeker ogenblik de lezer in een nieuwe realiteit kan binnenvoeren, die al eens zijn of vaker haar zelfbewustzijn mee gaat kleuren. Waarom dat nodig is? Het heeft te maken met de vraag of onderwijsexperts nog wel een programma voor ogen hebben staan dat vooral een open einde heeft. Van een pater jezuïet kreeg ik op een dag de boodschap dat de beste leerlingen van zijn klas de school verlieten met een scherp oog voor de zwakheden van de orde der Jezuïeten en van de kerk in het algemeen. Of ze echt antiklerikaal worden, heeft niet zo heel veel belang, zegde hij, wel of ze begrijpen dat de orde zelf en de kerk bij lange na niet kunnen bereiken wat ze programmatisch zeggen aan te bieden. De pater in kwestie gaf een paar decennia lang les in retorica op Sint-Barbara in Gent. Toen ik dat gesprek beleefde, had ik al mijn studies geschiedenis aangevat.

Zijn programma bestond er dus niet in filiale piëteit bij zijn leerlingen en vooral oud-leerlingen op te wekken en te onderhouden, maar hen precies aan te sporen vooral hun eigen inzichten vorm te geven, ook als die mochten vloeken met wat het college idealiter zou wensen. Hij vond wel dat zijn studenten wel niet te lui mochten zijn, hun zaken onder de knie dienden te hebben en betoog niet te larderen met populaire stoplappen. Sommige leraren begonnen daar al vroeg mee, door ons over de bezigheden van de historicus te onderhouden. Herman van Bostraeten was zo een leraar; anderen hielden zich rigoureus aan het leerplan, aannemende dat we het toch evengoed zouden vergeten, quod non. Hun namen zal ik niet noemen.

Op mijn vraag, onder invloed van Theodor Fontane, of men dan kan beweren dat het stoplap is als een situatie, omstandigheid complex noemen kan, of eerder onoverzichtelijk, zodat men zich van een oordeel moet onthouden, kreeg ik te horen dat er veel situaties inderdaad complex moeten heten in het dagelijkse bestaan, maar zich van een (voorlopig) oordeel onthouden, kan ook schadelijk blijken. Overigens, een oordeel is nog lang geen veroordeling. Bovendien, stelde hij nog vast, kan men best wel begrijpen dat onderwijs juist het oordeelsvermogen moet aanscherpen, napraterij en meepraten om te behagen moet men ook wel met de nodige bezorgdheid bejegenen. Ook jaren later nog, kan ik bevestigen dat dit inderdaad een sluitsteen van de Humaniora mag heten, waarbij men nooit vooraf kan weten waartoe men zal besluiten te oordelen, ook als men meent over voldoende informatie, data te beschikken.

Een filosoof als Johan Braeckman laat ons graag geloven dat we over een bepaalde zaak wel degelijk een afgerond inzicht kunnen verwerven, terwijl men zich moet afvragen, inzake onderwijs, of men altijd wel weet wat jongeren met de hen aangereikte inzichten zullen aanrichten. Valt niet vast te stellen dat hoe beter de basiskennis is overgedragen, de vaardigheden van lezen en schrijven, rekenen en logisch denken, dat men, zoals Johan Braeckman ons graag doet geloven ook tot eenzelfde resultaat zal komen, want wie rationeel denkt, heet het, komt wel uit bij dezelfde waarheden. Echter, de geschiedenis zou best wel heel wat eenvoudiger zijn, als mensen werkelijk op grond van hun redeneervermogen, logisch denken, zouden koersen. Men kan zich bewust zijn van het feit dat bepaalde informatie ontoereikend blijkt, maar net activistische mensen geloven dat ze de waarheid in pacht hebben en dat die volkomen rationeel tot stand is gekomen.

Het onderwijs moet jongeren niet opleiden tot slaafse epigonen, maar er hen net toe aanzeten de meester, de leermeester proberen voorbij te steken. Uiteraard kennen we in het middelbaar onderwijs niet de ene leermeester die een volledige opleiding zou geven, maar toch, de ambitie van de leerling om de leraar bij te benen en in het beste geval op gelijke voet te laten spreken, zal ertoe leiden dat er goede gesprekken plaats vinden, inspraak zo men wel, maar dan hebben die leerlingen al lang hun schoolloopbaan achter de rug, tenzij men zou accepteren dat leraren niet langer een mastergraad hebben in het vak dat ze onderwijzen. Als men ervoor kiest, naar het idee van Rousseau de leraar vooral geen meester te laten zijn die alles adstrueert, maar gewoon een coach, die het allemaal ook niet meer weet, dan kan men de educatieve rol van de schoolmeester en leraar wel helemaal terzijde schuiven.

Bestond de kritiek op het klassieke onderwijs erin dat men vond dat het  de leraar v/m een autoriteit gaf, waar velen tijdens hun schooltijd wel eens kritiek op hadden, vonden dat de leraar het allemaal niet begrepen had, zoals de al oudere heren Maurice Maeterlinck en Stefan Zweig dat ook gedaan hadden. Die kritiek ten aanzien van het gezag behoort tot de ziel van het jongelingschap v/m, want gezag is iets dat men hoe dan ook strijdbaar en dus kritisch tegemoet moet treden. Leraren v/m die er niet mee om kunnen, dreigen een vogel voor de kat te worden. Verder kan men altijd wel merken dat leerlingen zeer veel interesse voor bijvoorbeeld Latijn of Geschiedenis, Wiskunde of scheikunde opbrengen als de leraar v/m er ook zelf veel in geven; dan kan het lukken dat zij op dat terrein wel eens heel wat basiskennis verwerven. In het andere geval zal de leraar hen eerder ontmoedigen mee te gaan in het avontuur.

Met dat alles blijft de oude vereiste, zeker in onze tijd dat een leraar v/m moet weten waarover het gaat en het onderwezen vak goed onder de knie heeft. De geschiedenis van de Middeleeuwen herleiden tot de burchtentijd is niet ernstig, want vanaf de late 11de eeuw gaan steden in een aantal regio’s in Europa een grote rol spelen, wat tegen de zestiende eeuw ertoe bijdraagt dat stadstaten een grote invloed hebben op de intra-Europese politieke verhoudingen. Maar daarnaast ziet men evengoed hoe een aantal evoluties, inzake kunst, filosofie, politieke cultuur een quasi universeel bereik heeft, dus in vele delen van Europa hun invloed hebben. Ook verandert het productiesysteem, waarbij de landbouw in een aantal regio’s meer weet te produceren dan voorheen gebruikelijk was, met gevolgen op het vlak van de demografie en levensverwachting, wat dan weer gaat wegen op oude gewoonten en gebruiken.

Zoals ik vroeger al schreef, de ene leraar opent vensters, al zit je in een duffe klas, andere gooien de “blaffeturen” dicht, verhinderen een bredere kijk en verhinderen dat een leerling op grond van die lessen een inzicht opbouwt dat enige complexiteit toestaat. Vooral dat blijkt in het onderwijsdebat volkomen afwezig. De lectuur van teksten herleiden tot het isoleren van een hapklaar citaat blijkt steeds meer zorgwekkende vormen aan te nemen. De vaststelling dat men (mij) gedurende decennia een lezing van Machiavelli heeft voorgehouden, die niet strookt met zijn inzet ten behoeve van Firenze als stadstaat met ruim ommeland en niet met zijn ambtsberichten over de handelingen van vorsten als Cesare Borgia – die overigens al overleden was toen “Il Principe” geschreven werd – geeft aan dat men al die tijd, zoals de kerk had aangegeven de auteur moet zien als een cynische godsloochenaar. Dat laatste klopt wel, dat van die godsloochenaar, maar ook daar wist Machiavelli dat hij onnodig in de kijker liep.

Men wil burgerschap onderwijzen, een attitude opdringen dus, terwijl burgerschap niet enkel een (rationele) keuze kan zijn, maar ook berust op wat Martha Nussbaum politieke emoties noemt, waarbij ze ook, zoals Spinoza lang voor haar, oog heeft voor goede, positieve emoties; bij Spinoza ging het om de tegenstelling tussen droeve emoties en gunstige, welwillende emoties, zodat men niet in woede of verontwaardigheid blijft steken. Woede is des mensen, maar we worden ook wel eens door welwillendheid gedreven of anderszins kunnen we vaststellen dat kritiek niet alleen destructief hoeft te zijn. Echter, net omdat we in het oude, zoals in het nieuwe onderwijs ook wel eens op gemakzucht bij leerlingen en studenten evengoed als bij leerkrachten botsen, blijven we oude aannames zonder begin van correcties opgeld maken. De hervormingsijver vertrok immers van een zekere verontwaardiging over ongelijkheid, die men via het onderwijs wilde realiseren en waar al een hele weg was afgelegd toen door de immigratie het probleem van de ongelijkheid opnieuw opdook. Alleen blijft de vraag onbeantwoord of het spoort met waarnemingen dat het onderwijs ongelijkheid zou genereren, want wie met succes TSO en BSO volgt kan ook een goed bestaan opbouwen, zoals de afgelopen zestig jaar is gebleken. Veel heeft te maken met een obstinate benadering van de onderwijswereld, waarbij men vooral af wil van wat er zou fout lopen, zonder dat men dat met feiten kan staven. De stemmen van filosofen als John Rawls en Pierre Bourdieu klinken en sourdine mee, maar worden zelden expliciet gemaakt, waardoor de ideologische aannames niet ter bespreking worden voorgelegd. Handelt men echt niet aan de hand van dogma’s,  dan zou een deel van het onderwijsdebat zelfs zonder voorwerp blijken, omdat men toch niet zomaar de aanname over Rechtvaardigheid die Rawls hanteerde kan uitzetten als een koers voor een rechtvaardiger onderwijs als het erop zou neerkomen dat niemand uitmuntend onderwijs genieten mag, want dat zou zowel de leraren als de leerlingen onrecht aandoen zijn.   

We moeten dus wel vaststellen dat de onderwijshervormers vanuit hun ideologische aannames in wezen doen wat ethici ten aanzien van psychologische experimenten altijd weer ontraden, namelijk een onomkeerbare situatie creëren, waaraan de betrokkenen nadien niet veel meer kunnen veranderen. Het is nu toch eenmaal zo dat niet alle leerlingen even handig zijn met de pen en er zijn er nu eenmaal anderen die het net van hun handen moeten hebben. Het denken over gelijkheid als ultieme blijk van een rechtvaardige samenleving, doet evengoed mensen tekort, want wat is er mis met mensen die hun beroep goed onder de knie krijgen en kunnen uitblinken. Gaat u graag naar een onhandige kapper of tandarts? Herinneren we ons ook wat Alicja Gescinska schreef over de Allmensch, die goed is in wat hij of zij heeft geleerd en er zelf nog het eigene aan weet toe te voegen, eigen ervaring en kritiek op/van wat geboden wordt.

Een discussie als deze kan niemand exhaustief afsluiten, vooral niet omdat de hervormers niet aflaten en zonder zich te laten aanspreken op hun argumentatie doorgaan met de idee dat het onderwijs volkomen anders moet en dat de leraren v/m er nets van zouden kennen. Het niveau daalt, de eindtermen geven niet langer een streefdoel aan van wat jongeren zouden kunnen kennen als ze zich terdege inspannen. Want dat laatste komt nooit aan bod in het onderwijsdebat: de leraren moeten perfect zijn, de school perfect georganiseerd maar van leerlingen mag men niets vragen of verwachten, want het zijn cliënten en ze hebben recht op een diploma, toch? Het valt op dat discussies over gelijkheid zelden over de kwaliteit van het onderwijs gaat, zelfs niet als men het over talent wil hebben. Onderwijs vergt veel van leraren, onder meer respect, geduld, zorgzaamheid, maar vragen ook medewerking van de bloedjes van kinderen en dat wordt hen, de leraren niet altijd meer gegund. De filosofie is immers dat een leraar niets meer weet dan zijn of haar leerlingen. Hoe dat mogelijk is, vraagt een redelijk mens zich af.

Al bij al zal men de instructie vanwege de leraar niet kunnen vervangen door zelfsturende leerprocessen, want hoe kan een kind weten wat het moet leren over de staat van de wetenschappen en hoe je van een simpele reeks tafels van vermenigvuldiging – die men best wel kent als men grote-orden van getallen wil kunnen behappen – tot bij de wiskunde kan komen om algoritmen uit te schrijven. De wereld van morgen zal gevaarlijk worden wanneer men leerlingen niet meer afdoende leert lezen, begrijpend lezen en omgaan met disparate gegevens die wel aan elkaar gelinkt zijn maar waarvan precies de aard van de relaties tussen de data niet onmiddellijk duidelijk is. Cartesiaans denken biedt een aanzet, een goede leergang biologie laat zien hoe complex het ecosysteem in elkaar zit, zeker als men de betekenis van parasieten voor organismen mee in rekening wil brengen. Leren is dan opnieuw een echt avontuur, waarvan we de start kennen, het verlaten van de eigen levenssfeer, maar waar het eindpunt ongewis blijft. In die zin kunnen filosofen beter meedenken en het onderwijsproces niet zien als een tijdverdrijf of bezighouding, maar juist een noodzakelijke voorwaarde voor meer menswording; of men dan een vak leert of een meer abstracte studie aanvangt, heeft geen belang, wel dat het kind, de leerling er zelfbewustzijn uit kan putten.

Bart Haers


[i] In die Huizingalezing van 1978 sprak de Slavist van het Reve over het raadsel van de onleesbaarheid van precies literatuurwetenschappelijke werken. Een goede roman of een slechte, ze beantwoorden aan de dezelfde “wetten” en het is dus niet mogelijk een boek op wetenschappelijke gronden goed of slecht te noemen.
http://www.dbnl.org/tekst/reve003lite02_01/reve003lite02_01_0001.php

Reacties

Populaire posts