Over de beste der Werelden

 



Reflectie

 

 

(Niet) de beste der werelden

Leibniz en Voltaire in discussie

Over deze tijd

 

 

Gottfried Wilhelm Leibniz, Leipzig 1646 - 
Hannover 1716)

Is Théologie een wetenschap? Er zijn er nog altijd die erover discussiëren, maar de theologie werd wel de voedster van de universiteit, waaruit de filosofie geleidelijk maar onvermijdelijk als onafhankelijke discipline tevoorschijn kwam. De moderne wetenschappen, wiskunde en natuurkunde kwamen voort uit specifieke vraagstukken die de filosofie niet kon beantwoorden en konden op eigen elan het karakter van wetenschappelijk denken en dito methodes bepalen en zo ook andere wetenschappen, economie, sociologie beïnvloeden en zelfs bepalend zijn voor methodes in verband met statistische benaderingen. En dat, jawel, ging dan weer de filosofie beïnvloeden.

 

Is recht een wetenschap? Thomas More studeerde slechts korte tijd aan de universiteit, maar leerde het vak van pleiter in The New Inn, juist, het heeft de naam van een herberg, maar was een leerschool waar de jonge More na zijn opleiding in de artes, de statuten, precedenten en procedures moest leren kennen en ook nog “Law French”, de bijzondere taal van het gerecht, geërfd van de Normandische hertogen die met hun gevolg naar Engeland kwamen en er hun gezag vestigden… kortom, een vreemde scholing in onze ogen, waarbij praktijk minstens zo belangrijk was als theoretische studie. Peter Ackroyd schreef er een interessante biografische schets over, die ons laat zien hoe het leven van Thomas More en zijn handelen in hoge politieke ambten hem tot een tragische keuze brachten, tegen zijn vorst en voor zijn opvattingen over de rol van de kerk. In feite wees hij de poging tot vorstelijke willekeur en almacht af, wat in de rechtsgang zelf van Thomas More al tot uiting kwam: het parlement stemde een wet (op vraag van de koning) die bepaalde dat wie de suprematie van de koning in twijfel durfde te trekken hoogverraad beging en alleen met de doodsstraf bedacht kon worden. Hendrik VIII ging daarmee wel heel ver in zijn absolutistische ambities, verder dan Karel V, die de paus trouw bleef – en een begin maakte met de vervolging van ketterijen – en Frans I, die de grenzen van de Christelijke wereld doorbrak door een verdrag te onderhandelen met de sultan in Istanbul. De suprematie van de koning in kerkelijke zaken, nog altijd in voege, zij het in hoge mate ceremonieel, al weten we niet hoe de Queen dezer dagen echt interfereert in kerkelijke zaken, noch met welk doel.

 

Schreef Thomas More niet een aardig boekje, “Utopia”, door velen geloofd als voorstel voor een betere en rechtvaardiger wereld, terwijl het eerder de architectuur van een dystopie weergeeft, waarbij vrijheid, tijdens de vijftiende en zestiende eeuw als thema (nog) aan belang won, geofferd wordt voor gelijkheid te begrijpen als rechtvaardigheid. More schreef ook een biografie van Richard III, vooral als oefening voor zijn studenten in Oxford, waar hij Salustius diende te onderwijzen. Het kan ook tegelijk bedoeld zijn voor zijn kinderen, dochters en in elk geval was het werk gericht op het stellen van vragen, over het recht op bescherming van koningskinderen en het recht van Richard III op de troon. Theoretische oefening voor de praktijk van de redekunst en het debatteren, zoals Thomas More het zelf geleerd had in the New Inn en latere beroepsbezigheden.

 

Wie een Eutopia schrijft, heeft het doel de wereld te verbeteren, wie een utopia beschrijft, laat mogelijkerwijze begrijpen dat de wereld zoals die is moeilijk verbeterd kan worden, want men kan de chaos weg willen werken, men kan mensen tegelijk ook niet zomaar dwingen in een harnas van deugdzaamheid. Peter Ackroyd schrijft dat Thomas More gesteld was op orde en discipline, zelfbeheersing, ook van de vorst, maar wist ook dat er in de stad, Londen, altijd wel rabauwen zouden zijn en dat weinig mensen bestand zijn tegen de lokroep van snelle winst. Wat kan men door studie en - in zijn geval – gebed, verwerven? Het betekende in de praktijk een zekere bescheidenheid tegenover de dingen die zelfs een kanselier of koning overstijgen. More kende, als page, een van de betrokkenen in de Rozenoorlog en de tragedie van Richard III, de historische figuur. Shakespeare zou meer dan ooit een detail uit de biografie van More opnemen in zijn koningsdrama, waarin uiteindelijk ook de overmoed van een man wordt uitgewerkt tot een universeel thema. Het thema van het koningschap als een recht dat door mensen niet in vraag gesteld mag worden, speelt Richard III uit tegen zijn tegenstanders en ook Hendrik VIII meent dat niemand tegen zijn wil kan ingaan, ook niet, vooral niet de hoogsten in rang, kanseliers en andere hooggeplaatsten.

 

Deze thema’s, vrijheid, de betere wereld, die ook veel protestantse gemeenschappen op de een of andere manier vorm willen geven, spelen doorheen de zeventiende en volgende eeuwen tot op onze dag. Leibniz schrijft in 1710 zijn Essais de Théodicée sur la bonté de Dieu, la liberté de l’homme et l ’origine du mal (Theodicische essays over de goedheid van God, de vrijheid van de mens en de oorsprong van het kwaad) waarna hij in 1714 “Principes de la Nature et de la grace Fondées en Raison” waarin hij zijn Monadologie uitlegt. Wie dit leest denkt niet onmiddellijk aan Baruch de Spinoza, die immers kon zien als de Natuur, het geheel der dingen, mechanismen, processen en wat de natuur aan levende en dode materie omvat, kenschetst. Maar zet men de Theodicee naast de Principes de la Nature en het besef, bij Leibniz, dat men aan de hand van goede rekenkunde, waaraan hij zelf het nodige had bijgedragen, differentiaal- en integraalrekenen, de analyse dus en ook wel de uitvinding van de eerste rekenmachine die de vier functies,  vermenigvuldigen, delen en worteltrekken kon uitvoeren, merkt dat Gottfried Wilhelm Leibniz met zijn monadeleer en de principes van de natuur wellicht dichter bij Spinoza stond dan tijdgenoten dachten. Hij bezocht overigens zelf Spinoza nog bij leven, maar maakt hij daar melding van, dan eerder in negatieve zin. We mogen ons niet vergissen, want in tijden waarin men Spinoza - naast andere dragers van abjecte (geleerde) opinies - afschildert als de eerste waarlijke atheïst, onderworpen ook aan censuur – zelf liet Spinoza zijn werken bij leven niet uitgeven, zeker de Ethica niet – was het niet handig gunstig te spreken over Spinoza en andere verdachte auteurs, zoals Machiavelli. Dus gaf men mededelingen over zaken die men belangwekkend vond maar niet gezegd mocht hebben in negatieve termen, waarbij de lezers doorgaans wel begrepen dat het medegedeelde wetenswaardig was, waardoor men in goed vertrouwen de censuur kon misleiden.

 

We hebben het er moeilijk mee dat Leibniz poneerde dat we zouden leven in de beste der werelden, maar dat het kwaad hoe dan ook deel is van ons bestaan vergeten we dan feestelijk. We kijken liever naar Voltaire en diens “Candide ou l ’optimisme”, een nieuw genre, contes philophiques, waarin de auteur zich woedend uitlaat over een God die het bestaat dat er in Lissabon zoveel slachtoffers vallen door een aardbeving. Voltaire voert Candide, de jonge, naïeve halfwas knaap op, die aan de hand van zijn leermeester Pangloss door de wereld trekt en observeert dat er veel ellende is en Candide ervaart die zelf ook aan den lijve. Nu  zet men de spot van Voltaire over de ‘uitspraak” van Leibniz dik aan, zonder zich te bekreunen om de positie van Leibniz zelf en diens denken en zonder in acht te nemen dat Voltaire het had over een tekst uit 1710, toch wel een paar generaties oud dus.

 

Kende Leibniz Spinoza en dus ook zijn werken, dan kan men in de titel van de Essais de Théodicée sur la bonté de Dieu, la liberté de l’homme et l ‘origine du mal afleiden dat wat Voltaire te kijk zet, wellicht niet zonder meer de visie is van de heer Leibniz. Leibniz sloot het kwaad niet uit de wereld, meer nog, hij meende dat God dan wel goed is, maar hij de wereld zoals die was en is niet anders kunnen scheppen. Kijken we even naar het Goudlokjes-principe, dat Philippe van Loocke ter sprake brengt in “Het wereldbeeld van de Wetenschappen” dat stelt dat de aarde, die we bewonen precies goed geplaatst is in de schijf van planeten rond de zon, de zon zelf en het planetenstelsel ver genoeg afstaand van gevaarlijke   sterren die kunnen inklappen of uitbarsten, een rustige plaats lijkt te hebben in de Melkweg, moet dus begrijpen dat ook op aarde zelf het leven kon ontstaan omdat  het bestaan van een elektromagnetisch veld en een dampkring waarbij de lucht precies goed van samenstelling is – hoewel niet altijd geweest is – om eencelligen en meercelligen mogelijk te maken, tot en met vegetatie en de heel diergaarde die via evolutietheorie is voortgekomen uit evoluties die al eens door extinctie van een schijnbaar nulpunt is moeten herbeginnen, zodat die idee van Leibniz an sich wel te begrijpen valt. Alleen die verdomde God natuurlijk en diens goedheid? Men noemt Leibniz onbeschroomd optimistisch, maar hij plaatst net in zijn theodicee het goede dat mogelijk is, tegen het kwaad dat er onmiskenbaar is.

 

Voltaire, die het werk van Mandeville ongetwijfeld kende, die de man  ontmoet kan hebben want de Franse filosoof, verbannen uit Frankrijk, verblijft van 1726 tot 1729 in Londen, waar hij goed Engels leert en waarvan men vooral de kennismaking met John Locke’s werk en de nieuwe inzichten van Newton ter sprake brengt. Of Voltaire Mandeville kende, zou wellicht uit de briefwisseling moeten blijken, maar feit is dat Voltaire in Candide nu niet precies vrede heeft met de ellende in de wereld en het gebrek aan deugdzaamheid. Waar Mandeville uitlegt dat deugd (om de deugd) de wereld niet verder brengt, laat Voltaire Candide begrijpen dat het kwaad er inderdaad is, maar geeft niet aan, of lijkt dat niet te doen, dat dit kwaad – in gradaties – wel nuttig kan zijn. Voltaire zelf wil na het proces tegen hugenoten die valselijk van moord op een bekeerling – iemand die de hugenoten de rug toekeert en katholiek wordt – beschuldigd worden terecht het infame vermorzelen, want de macht van de kerk en lokale heerschappijen, baronieën fnuikt mensen in hun dagelijkse leven.

 

Zou Leibniz, tijdgenoot en iets ouder dan Mandeville, de een geboren in 1646, de ander in 1670 de naar Londen uitgeweken Nederlandse arts gekend hebben en wat vond Leibniz van de Fable of the bees? Bernard Mandeville en zijn vader waren in Rotterdam vervolgd geworden door de stadsmagistraat omdat ze onvoldoende blijk gaven van verkleefdheid aan de Dordtse confessie, wat voor notabelen lastig kon uitpakken. De baljuw verdedigde tegenover Mandeville de deugd en dat zal wel gestoken hebben. Men moet vaststellen dat we tegelijk nogal wat bronnen hebben, eigen briefwisseling van Leibniz en Voltaire, die het mogelijk maken te begrijpen dat Voltaire in het maxime van Leibniz “we leven in de beste der mogelijke werelden” wel een interessant vertrekpunt vond voor zijn tirade tegen de ellende in de wereld.

 

Maar een aardbeving is een ramp, een oorlog is een catastrofe door mensen aangericht. Natuurrampen kunnen verergerd worden als men de gevolgen van bepaalde voorzienbare rampen niet tijdig met voorzorgsmaatregelen had getemperd, zoals de dijkenbouw in de Nederlanden lieten zien. Voltaire heeft het zo te zien vaker over catastrofes dan rampen, over het handelen van mensen dan de werking van de natuur. Voltaire maakte de bijzondere rampspoed niet mee van 1783, toen een vulkaanuitbarsting in IJsland voor een vergiftigde lucht zorgde boven Europa en Noord-Amerika en men kan zich afvragen hoe de oude man, mocht hij het hebben meegemaakt  erover had nagedacht? Merken we wel op dat er niet zo heel veel literaire of filosofische reflecties tot ons gekomen zijn over die ramp met vervuilde lucht.

 

Kan men dan wel spottend Leibniz citeren, dan begrepen de humanisten – praktijkpolitici – als More en dus ook Erasmus, dat men wel eens  relativistisch over het kwade spreken, waarbij de tegenstander nu net niet vanzelf het kwade zou verrichten, ook al heeft die zelf naar eigen zeggen goede inzichten en is die voorzien van goede voornemens ten strijde getrokken. Leibniz werd geboren aan het einde van de Dertigjarige oorlog en wist dus maar al te goed hoe het eraan kon toegaan in de samenleving, want op zijn reizen zou hij nog jaren nadien de sporen zien van de vernietigende oorlogstijd, waarbij geen der partijen burgers, laat staan vrouwen ontzag. Ook was hij getuige van de oorlogen van Louis le Grand, aka de Zonnekoning in Duitsland en de Nederlanden, wat dan weer Voltaire goed geweten moet hebben, die een boek over de eeuw van die Louis schreef.  Leibniz trok al in 1672 naar Parijs, waar hij een gewaagd vredesplan zou bespreken, waarbij Frankrijk zich militair met Egypte zou inlaten om vervolgens – voor Leibniz een gering offer – de Nederlandse bezittingen in Indonesië te verwerven en dat alles om de Duitse landen te behoeden voor verder oorlogsleed. Van het plan kwam niets in huis, maar het gaf Leibniz wel de kans met Christiaan Huygens zijn kennis van de wiskunde verder uit te breiden en op eigen gezag te komen tot de differentiaal- en integraalrekening. Juist ja, en Voltaire kende het werk van Newton maar al te goed. Zijn beste vriend – als ze geen vrouw was geweest – Emilie du Châtelet vertaalde immers de Principia Mathematica in het Frans, wat later uiteraard weer vergeten raakte.

 

Het geeft te denken dat we een interessante discussie – gevoerd met een viertal decennia interval – over het kwade in de wereld herleiden tot een spottend refereren aan die ene zin over de beste der werelden. In de hedendaagse wetenschappelijke kijk op de plaats van de aarde en de mensheid – dan wel mensdom, belegen grapje – heeft het bestaan van de dingen en dus ook de mens te maken met omstandigheden, niet met een vooropgesteld plan. In die zin kan Leibniz ons niet veel vertellen en al helemaal niets op de mouw spelden. Men citeert graag Popper, “Optimism is a moral duty”, waarom zou men dan niet even nadenken over de gedachte-experimenten van Leibniz? Omdat God erin voorkomt? Dat kan geen echt argument heten, want Baruch de Spinoza had al aangetoond dat God kan staan voor de wereld, natuur zoals die is, niet geschapen dus, maar geworden, onder omstandigheden waar we nog steeds niet alles van weten.

 

Gaat de vraag dan niet over de goedheid van god? Maar Leibniz spreekt dus over de vrijheid van de mens en het kwaad in de wereld. Natuurlijk is en blijft “Candide ou l ’Optimisme” een belangrijke tekst en werd er heel wat over geschreven en van gedachten gewisseld. Maar bracht Leibniz ook niet een nieuw elan aan de logica en het logisch formalisme, de propositielogica en kan men hem, met de beperkingen die in zo een proces van de ontwikkeling van nieuwe denkbeelden en methodes altijd blijken achteraf dan geen modern denken toeschrijven? Men hoeft Voltaire dan ook weer niet wegschrijven uit de Europese intellectuele geschiedenis – wat moeilijk zou zijn – te meer omdat hij vanzelfsprekend een rol vervuld heeft in de eeuw van de Verlichting, aan de Encyclopédie bijdragen heeft geleverd en met zijn “lettres philophiques” het staatsbestel in Frankrijk en de rol van de vorst met absolutistische aanspraken op macht ter discussie stelde en vergeleek met Engeland. Jonathan Israel vond dan weer dat Voltaire niet tot de harde kern van de Verlichting zou behoren, met argumenten uiteraard, want geen absolute atheïst.

 

Het valt me altijd weer op dat men er moeilijk in slaagt te ontkomen aan een eenzijdige waardering voor enkelen, zonder anderen een plaats onder de zon te gunnen. Leibniz was een belangrijk figuur, maar zijn werk ligt meer verspreid over het medium van de tijd, briefwisseling, terwijl Voltaire, met zijn toneelstukken, contes Philophiques en andere geschriften, ook over natuurkunde, over religie en politiek in zijn tijd, in hoofdzaak na het overlijden van Gottfried Wilhelm Leibniz de nodige stof heeft doen oplaaien. Of moeten we Newton dan boven Leibniz stellen, terwijl Leibniz evengoed met wiskunde was bezig geweest? Er is zonlicht genoeg om beide en ook nog die Bernard Mandeville hun verdienste te erkennen en vooral te begrijpen dat, zoals de Encyclopedisten al begrepen kennis alleen opgebouwd kan worden als men de inzichten van kenners van al die verschillende lemmata aan het woord laat, zo ongeveer als ook in Wikipedia het geval is, al is de inbreng daar disparater, maar dat wordt dan wel gecorrigeerd door anderen.

 

Leven we nu in de beste der werelden? De vraag durft niemand meer positief te beantwoorden, maar zowel het wetenschappelijk positivisme als de visie van Karl Popper moeten ons er ons attent opmaken dat de gronden voor een optimistisch mens- en wereldbeeld inderdaad beargumenteerd kunnen worden. De coronapandemie laat zien dat mensen  best bereid bleken zich aan maatregelen te houden, omdat men er het nut van inzag, terwijl er evengoed mensen waren – een kleine minderheid? – de gevaren negeerden of vonden dat ze zich niet mochten laten muilkorven. Hoorde men sommige pleitbezorgers van het afschaffen van coronamaatregelen, onder meer in Nederland, dan was de regering een gevaarlijke bedreiging, maar streed Willem Engel wel voor de enige rechtvaardige zaak. Wie verdedigt dan het goede? Of is het inderdaad nodig gebleken dat we het virus geen vrije baan gaven en onszelf in acht hielden, ook zonder de bestraffing op het overtreden van de regels?

 

Goed en kwaad, het zijn wellicht niet de beste categorieën om ons handelen te kwalificeren, want in een aantal opzichten varen we blind, waarbij toch aangegeven moet worden dat het beleid, niet enkel in tijden van corona best kritisch bejegend wordt en grondig afgewogen. Welke parameters daarbij dienstig kunnen zijn, moet dan ook uitgewerkt. Net op dat vlak kan de visie van Leibniz, ook gelezen als de vraag naar de goedheid van de mens – wetende dat Mandeville vond dat deugdelijkheid schadelijk kan uitpakken -, de vrijheid van de mens ook en inderdaad de miserie in de wereld best bij het onderzoeken van parameters bij de hand gehouden worden.

 

En ja, theologie wordt behandeld in een faculteit van de universiteit Leuven, nog altijd katholiek en ook daar worden vragen over goed en kwaad, vrijheid behandeld, zoals dat ook aan de faculteiten wijsbegeerte het geval is. Beide disciplines hebben een (zee van) onderwerpen als werkgebied en hebben methodes ontwikkeld. Kan een wijsgeer in ernst waarheidsaanspraken onderzoeken, als men het bestaan van de Waarheid ontkent? Uiteraard wel, want we doen nog altijd uitspraken over wat waar is en wat niet, maar dat is niet altijd de kern van een probleem of fenomeen. Feiten kennen, weten wat er gaande is, blijft nog altijd van belang, waarbij lang niet altijd zelf, in ons eentje alles ter beschikking kunnen hebben, zodat het bij proberen blijft, stuntelig soms, maar wel als bijdrage aan een groter debat, zoals Leibniz en zeker Voltaire al begrepen hadden.

 

Bart Haers

Reacties

Populaire posts