Verzet tegen Nazi-bezetter verdient meer aandacht
Dezer Dagen
Vlaanderen
en het verzet
Het wordt vaak genoeg herhaald, in Vlaanderen bestaat er geen grote aandacht, laat staan waardering voor het verzet. Volgens historici als Bruno de Wever had dat te maken met het Franstalige en burgerlijke imago van het verzet tijdens de bezetting door de Nazi’s en vooral nadien. Ook vonden hij en zijn collegae het opvallend dat in de Vlaamse politieke kringen en bij burgers de collaborateurs finaal als slachtoffers golden. Er werd ook al lang en breed onderzoek verricht naar de collaboratie en de repressie; ook waren er af en toe zelfs politieke incidenten rond politici die zich brandden aan verenigingen die de oud-collaborateurs hadden opgericht, zoals het Sint-Maertensfonds. Verhalen over verzetsstrijders verschenen er weinig in Vlaanderen.
Zelf las ik als jonge knaap wel wat Nederlandse
verhalen over het verzet, van Jan Terlouw, Anne de Vries en Klaas Norel, boeiende
en spannende verhalen. Ook waren er films en documentaires op de Nederlandse
televisie, zodanig zelfs dat in de loop van de jaren ’80 de zaak onder de loep
werd genomen en kritisch bijgekleurd, want de Nazi’s slaagden erin het grootste percentage van Nederlandse
Joodse medeburgers en vluchtelingen te laten afvoeren naar de
vernietigingskampen en slechts enkelen kwamen terug, werden getuigen van de
misdaden tegen de menselijkheid en de vernietigende kracht van de Endlösung.
Maar Nederland koesterde lang het beeld zich goed te hebben gedragen tijdens de
oorlog, niet fout. Ook kwamen er boeken van getuigen, zoals de dagboeken van
Anne Frank, Etty Hilleshum, Jacques Presser ook en er waren de uitzendingen van
Lou de Jong en bij ons Maurice de Wilde, die terecht herdacht wordt voor zijn
titanenwerk rond de oorlogsperiode, over het politieke bestel, het verzet en de
collaboratie die heel wat meer aandacht kreeg. Omdat de politieke implicaties van de collaboratie
groter waren net als de opportuniteiten, zo lijkt het wel, want men kon mensen
die voor de oorlog hun tocht door de instellingen begonnen waren, met figuren
als Gerard Romsee uitschakelen en met de onbekende Gaston Schuind (Stavelot
1889 – Woutersbrakel 1948) die na de oorlog veroordeeld werden, terwijl Emiel de
Winter en Victor Leemans, die uit het VNV kwam, vrijuit gingen. Gaston Schuind werd
door de Krijgsraad veroordeeld omdat hij te hard achter het communistische
verzet had aangezeten, terwijl hij zichzelf als een verzetsheld zag, vanwege
zijn steunen van de magistratuur bij het frustreren van de Nazi’s door de
rechtsgang te traineren.
Tijdens en na de oorlog werden rekeningen vereffend,
zoveel is wel duidelijk en kort na het einde van de strijd in Europa werden de
communisten in West-Europa en België uit de regeringskringen gedrongen, omdat
men vreesde voor spionage en beïnvloeding van de arbeiders en anderen.
Opgemerkt moet worden dat het vaak hoogopgeleiden waren die de communistische
beweging steunden en als spion hand- en spandiensten had verleend aan Moskou,
omdat ze op de een of andere manier zelf een spel van balanceren van de
supermachten (in wording) wilden spelen. Denken we in deze ook aan de rol die
de Rosenbergs gespeeld zouden hebben in het bezorgen van de atoomgegevens die
de VS hadden opgebouwd in Los Alamos, het Manhattan Project. Ook de Duitse
natuurkundigen waren in die tijd bezig met hun eigen project, maar er lijkt een
andere berekening gehanteerd te zijn geworden, maar dat het menens was, want de
Duitsers claimden “Bohemen”, Tsjecho-Slowakije nu net omdat er in Tsjechië
uranium voorhanden was. Het verhaal van de moord op Reinhard Heydrich, dat mij
lang vaag bekend was, maar met “De hersenen van Himmler” en een film over de
moordaanslag en de gevolgen kreeg ik er een betere kijk op. Dat de repressie
genadeloos was, met de vernietiging van de dorpen Lidice en Lezaky werd ook
niet onmiddellijk duidelijk. Heydrich was een belangrijke figuur in de top van
de SS en schrikwekkend in zijn efficiëntie. De aanslagplegers werden wel vanuit
Londen gedropt, maar waren Tsjechen die Praag goed kenden en voldoende
contacten hadden. Zijn er bij ons voorbeelden van verzetsmensen die vanuit
Londen gedropt werden?
Collaboratie en verzet vormden in België en andere
landen kleine groepen, zoals de politieke betrokkenheid in het algemeen een
zaak was en is van minderheden. Bruno de Wever schreef met zijn boek “Greep
naar de Macht” een doctoraat dat een goede vertrekbasis biedt om te begrijpen
wat de beweegredenen waren van toonaangevende figuren, om macht te verwerven in
de Belgische samenleving. Lode Wils bracht dan weer uitgebreide documentatie
over de positie van een hoofdfiguur in dat verhaal, Frans van Cauwelaert, in de
Vlaamse Beweging vaak geringschattend bejegend omdat hij zowel voor als na WO I
voor de parlementaire weg koos en als voorman van de minimalisten werd
afgedaan. Tijdens het interbellum lukte het hem parlementaire meerderheden te
vinden om wetgeving te realiseren die de Vernederlandsing van de samenleving
zeer bevorderd heeft. Voor en na WO II werd dit door VNV en later in de Vlaamse
Beweging niet als een prestatie geduid. Die afwijzing heeft altijd op de
Vlaamse politieke verhoudingen gewogen, net zoals het feit dat men wel de
stichting van de Universiteit in 1817 door Willem I herdenkt maar de
Vernederlandsing van dezelfde universiteit in 1930 minder aandacht wenst te
gunnen, terwijl dat een maatschappelijke invloed heeft gehad. Toch was ook de
Vlaamse Beweging in die jaren niet erg opgetogen, men zal wel iets over peanuts
of vette vissen gebromd hebben. Dat speelde later in de kaart om collaboratie aan
te moedigen, al wilden toplui in de Vlaamse Beweging geen tweede activisme.
Het is wellicht specialistisch deze documentatie ter
beschikking te hebben en erover na te denken, maar men mag hopen dat mensen die
met de erfenis die geschiedenis heet wensen om te gaan er iets aan hebben, aan
deze gesprokkelde data, die helpen een beeld van dat roerige verleden en dus
ook de plaats van verzet en collaboratie te duiden. Het verhaal van de
ontwikkeling van een Vlaamse economische en intellectuele elite, die allesbehalve
homogeen was, lag aan de basis van het activisme tijdens WO I en vond verder
een weg via de Frontpartij en het VNV tijdens het Interbellum. Bruno de Wever
beschrijft in “Greep naar de Macht” hoe niet iedereen het eens was met de
wending die men gaf aan de Vlaamse Beweging door ervan uit te gaan dat een
democratische weg zo niet onmogelijk was, dan toch te traag zou uitpakken.
Herman Vos zou het VNV verlaten en de BWP, heden Vooruit vervoegen. Joris van
Severen zou met Verdinaso tot andere conclusies komen, die meer tenderen naar
herstel van de Bourgondische Landen, zoals men dat toen zag als de logische
conclusie van de geschiedenis, maar van democratie en verkiezingen lag Joris
van Severen niet wakker, maar was wellicht minder staatsgevaarlijk dan Staf de
Clercq en Elias met hun kompanen van het VNV. Hij prijkte dan ook in mei op de
lijst stond van de Procureur-Generaal Vandermeersch – in feite waren het de
veiligheidsorganen die de lijsten opstelden in opdracht van de regering - die
vijandige elementen wilde isoleren en oppakken tijdens een gebeurlijke inval
vanuit Duitsland. Of leiders en topfiguren van het VNV en Rex werden opgenomen
op de lijsten, komt doorgaans niet aan bod, maar het was wel zo. Joris van
Severen werd in het tumult van de terugtrekkende legers meegevoerd en kwam
toevallig in Abbeville terecht waar hij werd doodgeschoten, door een dronken
Franse soldaat. Was die werkelijk dronken of ging het om afschuiven van
verantwoordelijkheid? Voor aanhangers droeg het bij aan zijn nagedachtenis van
deze bijzondere politicus die zelf niet wilde deelnemen aan verkiezingen.
België was, zoals Frankrijk en Nederland in de jaren
dertig beducht voor de “Vijfde kolonne”, individuen en groepen die Duitsland
genegen waren en tot sabotage van leger en burgerlijk bestuur konden overgaan.
De maatregelen die in het vervolg van de terreurdaden in 2015 en volgende jaren
werden genomen, waarbij een hoop instanties in een Nationale Veiligheidsraad
samenkwamen, laat zien dat men mag verwachten dat nationale overheidsinstanties
zich verzekeren van de veiligheid van land en burgers. Zoals men weet heeft de
overheid noch in Frankrijk noch in België rekening gehouden met het feit dat
Duitse ingezetenen gevlucht waren uit Duitsland, voor de NSDAP, Hitler omwille
van de Jodenvervolging en als politieke tegenstanders van het regime die al
werden opgesloten in Concentratiekampen sinds 1933. De Jodenvervolging was evenwel nog niet in de fase gekomen die we als
de Endlösung kennen, maar het streven om Duitsland “Judenrein” te maken, was
wel al besloten. Het gevolg was wel dat vooral in Frankrijk joodse
vluchtelingen al mooi verzameld in handen vielen van de Duitsers en het Vichy-regime.
Enkelen konden nog vluchten, gebruik makend van de chaos, zoals Hannah Arendt,
Walter Benjamin en andere intellectuelen. Men kan zich niet inbeelden dat
mensen als Walter Ganshof Vandermeersch blind zouden geweest zijn voor het
onderscheid dat gemaakt diende te worden tussen gevluchte Duitsers en Duitsers
die hier inderdaad als spionnen functioneerden. Een verklaring die men dan kan
bedenken is dat de herinnering aan WO I nog levendig was, toen men in de
voorhoede van het leger overal in België Uhlanen zag opduiken, maar ook, zoals
Karel van de Woestijne en Stijn Streuvels noteerden, zo dat men vond dat de
overweldiger toch zo verdomd goed hun weg vonden in de Ardennen en Vlaanderen.
Bestond er voor 1914 nog geen Europese Unie, de
intense handelscontacten binnen Europa waren van dien aard dat België gastvrij
was tegenover ondernemers, wetenschappers en gelukzoekers, ook uit Duitsland. Wie
het gegeven probeert te overzien, merkt dat in Europa de mobiliteit van mensen
en goederen rond 1900 immens was, maar dat in Frankrijk, Duitsland en Rusland
een militaire bureaucratie voortdurend bezig was met het voorbereiden van
oorlogen. Leefde in de samenleving de idee dat een oorlog niet meer mogelijk
was, dan waren in Pruisen en Saint-Syr de inspanningen gericht op de volgende
oorlog. Ook Londen bereidde zich voor, met nieuwe slagschepen, maar ook daar
was de gedachte gerijpt in burgerlijke kringen dat het UK geen oorlog meer
hoefde te voeren op het continent. Het Britse leger was gereduceerd tot een
kleine 300.000 man, die in geval van nood ingezet zouden kunnen worden.
Wat tijdens de oorlog en nadien zou onderhouden worden
was een nieuw nationalisme, waarvan intellectuelen, als ze er zelf geen lucht
aan gaven het bestaan niet meer vermoedden. Om maar te zeggen, er leefde een
behoorlijke gespletenheid in de geesten, ook bij de elites. In België speelde
dan uiteraard weer mee dat een deel van de bevolking in Vlaanderen al dertig jaar
streefde naar een universiteit in de eigen taal. Wel gaat het om de kwestie dat
in België, dat men Latijns wilde maken, Frans dus, de opkomst van nieuwe
groepen die het Nederlands genegen waren, leidde tot grote spanningen omdat de
Nationale partijen, in feite tot 1886 alleen de Liberalen want de katholieken
vormden eerder een soort conglomeraat van groepen, die pas na WO II tot een
partij, de CVP-PSC zouden komen. In 1886 kwam de Belgische Werklieden Partij,
erbij. Bij de katholieke Kamergroep was de gespletenheid vrij groot, omdat een
Woeste hardnekkig het status quo verdedigde, maar mensen als Joris Helleputte
en vooral Van Cauwelaert stonden voor een verschuiving in de structuren van het
land en zoals al aangegeven gepaste taalwetgeving voor bestuur, rechtspleging
en het onderwijs, maar ook in het leger.
Het valt op dat we zelden toegang krijgen, via de
brede media tot de culturele wereld van het toch wel welvarende België van de
Bel Epoque, waar we dan we wel weer veel zien en horen over gebouwen en kunst.
Historici als Henri Pirenne en Paul Fredericq brachten met nieuw
bronnenonderzoek een ruimer beeld van de geschiedenis, waarbij het opviel dat
voor de periode tot 1200 Vlaanderen een zeer prominente rol speelde in de
Europese constellatie van die dagen, waarbij de Franse koning slechts een
beperkt Kroondomein bestierde en nauwelijks in staat was de graven en hertogen
onder controle te houden. Het Prinsbisdom Luik was ook wel belangrijk, zeker
economisch, maar over de ontwikkelingen daar, opstanden, ketterijen en
dergelijke weten we nog veel minder. Pirenne en zijn studenten brachten dat aan
het licht. Intussen groeide de aandacht voor economie en sociologie aan de
universiteiten en kreeg ook Psychologie een plaats. De speciale instituten aan
de universiteit Gent, waar toegepaste Wetenschappen werden beoefend, vormden
een andere motor van het intellectuele leven. En uiteraard keek men daarbij
naar de Duitse universiteiten en het bedrijfsleven, dat sinds 1860 aan een
snelle groei begonnen was en tegen 1900 het UK voorbij was gesneld. In Duitsland
leefde intussen ook een nieuw nationalisme aan de universiteiten, waaraan een
auteur als Stewart Houston Chamberlain het zijne bijdroeg. Dan was er ook nog
de erfenis van Richard Wagner en wellicht kan men zo begrijpen dat in 1914 de
geesten in Duitsland snel omsloegen en een virulent enthousiasme voor de oorlog
wisten los te maken. Hoe het dan ging druppelen in Brussel? Wagner was ook in
Brussel populair, al werden uitvoeringen vaak in het Frans gezongen.
Ook in Frankrijk ziet men na 1870, maar vooral na de
Wereldtentoonstelling van 1889 een nieuw nationalisme om zich heen grijpen, ook
al omdat de economische en industriële groei tot een nieuw zelfvertrouwen aanleiding
gaf, dat de discussies over wat goed was voor Frankrijk, dat rond die tijd
blijk gaf van een verzwakt demografisch elan, een conservatieve wending. Charles
Maurras en de Action Française gaven jongeren een visie mee waarop ze zichzelf
als een elite gingen zien, die het beter wist. Opmerkelijk is dat tegelijk door
anderen, socialisten en progressieve liberalen in Frankrijk en België, zoals
ook in andere landen de democratisering van de samenleving werd vooropgesteld
als noodzakelijke voorwaarde om een sterkere natie te worden. De
democratisering van de samenleving viel in België samen met een schoolstrijd
die veel heftiger was dan wat men in1878 - 1883 had beleefd en ging om de plaats van het katholiek
onderwijs naast het officieel onderwijs. Vanaf 1873 was er een streven ontstaan
om secondair onderwijs en universiteiten te Vernederlandsen, wat men ook als
een streven naar democratisering moet zien. Maar het conflict dat gedurende
dertig jaar de andere steeds weer beïnvloedde was de strijd om de schoolplicht,
die uitliep in 1914 op de wet op de leerplicht tot 14 jaar, pas in 1919 in
voege gekomen. Bewoog een uitgesproken afkeer van België de collaboratie, dan
was er inderdaad geen duidelijkheid over de ideologische stemming, maar
duidelijk was wel dat het fascisme en nazisme, een sterk leiderschap en inzet
van de achterban van groot belang waren in de keuzes van de VNV-top. Bij het
verzet was de ideologische verscheidenheid veel groter, van de communisten en socialisten
ter linkerzijde tot een (Franstalige) burgerij en zelfs fascistoïde groepen,
geïnspireerd door de Action Française.
Er bestond dus al laat in de negentiende eeuw een
conflict tussen lieden die de oude burgerlijke ordening wilden behouden,
paternalistisch en wel, tegenover een streven naar democratisering van
onderwijs en politiek. In Duitsland deed zich overigens ook een vergelijkbare
evolutie voor, waarbij de Junkers en allen die zich rekenden tot de militaire
kaste en de hofkringen haast afzonderde van een burgerlijk-democratisch streven,
waar zich een nieuw cultureel en intellectueel elan ontwikkelde. Maar ook in
Duitsland had je een groeiend zelfbewustzijn bij studenten en intellectuele
kringen, die zich uitte in de oorlogsbereidheid, die zelfs de Sociaaldemocraten
ertoe brachten toch de oorlogsbudgetten te stemmen.
Een belangrijke stemming die zich over Europa
verspreidde aan het einde van de negentiende eeuw, tegen het wetenschappelijk
optimisme in, tegen de ontzaglijke groei van de industrie en de welvaart in, had
te maken met het verlies aan authenticiteit. Lang heeft men dat gelinkt aan een
door- en uitgeleefd romantisme, die aan het begin van de negentiende eeuw
kunstenaars, schrijvers, musici vooral en ook wel schilders had aangejaagd. Wat
een kleine eeuw later gebeurt, verdient meer aandacht, omdat het te maken heeft
met het verlies van het oude goede leven in dorpen en kleine stadjes, terwijl
de kwaliteit van woningen en de publieke ruimte, door aanleg van tramways toegankelijker
gemaakt, terwijl uiteraard ook treinen het leven en het reizen gemakkelijker
maakten. Maar er kwamen in Europa grote industriegebieden, de Ruhr, de Waalse
staalbekkens, de glasmakerij en andere bedrijvigheden. De moderniteit botste op
vormen van Sehnsucht, omdat ook de menselijke verhoudingen, het omgaan met tijd
veranderden. Prezen schrijvers de aangename drukte in Berlijn of Parijs,
Brussel en Amsterdam, dan waren er andere die vonden dat dit mensonwaardig was
en gevaarlijk voor de goede zeden. In Vlaanderen lijken we weinig schrijvers
gekend te hebben die de moderniteit omhelsden, omdat velen vooral vanuit een
katholieke invalshoek lectuur boden. In die zin blijkt Streuvels meer ambigue
en ook Timmermans die na de bevrijding in hechtenis werd genomen minder katholiek
dan men graag aanneemt. Zijn boerenpsalm is geen boerenboek, dat het landleven
verheerlijkt. Dan kwamen Walschap – met Houtekiet en Nieuw Deps dichter in de
buurt, om Willem Elsschot niet te vergeten. Paul van Ostaijen was dan weer
uitgesproken modern, maar had meegelopen in activistische kringen en was in
1918 naar Berlijn gevlucht. Maurice Gilliams en ook wel Johan Daisne kan men
meer als stedelijke schrijvers zien, net als Maurice Roelants. Het beeld was niet
helder te krijgen en toch herinneren we ons vooral hoe conservatief, landelijk en
kneuterig de literatuur bij ons was.
De politieke hervormingen die er kort voor WO I en in
de nasleep kwamen, zorgden samen met de industrialisatie voor een snel veranderende
samenleving die hoe dan ook democratischer werd, wat invloed had op de heersende
denkbeelden. Een virulent elitisme maakte zich meester van groepen in de samenleving
die vonden dat de democratisering de mensheid achteruit deed boeren, terwijl
het welbevinden van mensen wel toenam. Dat spanningsveld tussen streven naar
democratisering en ontvoogding enerzijds en de vrees voor de massa en de
volkswil – al een ouder fenomeen maar door de moderniteit net aangejaagd joeg
de spanningen in de samenleving op tot grote hoogten.
Het activisme tijdens WO I in Gent, aangespoord door
dominee Dirk Domela Nieuwenhuis was zo de uiting van een zelfverkozen elite en
wekte enthousiasme dan toch bij jongeren als Marcel Minnaert, doctor in de
Wetenschappen, biologie, maar werd in eerste instantie aan het front niet in
dank afgenomen. In Nederland waren er broeders in gedachte die de gedachten van
dat activisme uitdroegen, tot ergernis van politiek meer gematigden. Wellicht
speelde de Stille im Lande, de na WO II verguisde Cyriel Verschaeve al in en
vanuit Alveringem een centrale rol, omdat hij Vlaamse Fronters inspireerde en als
doorgeefluik fungeerde tot het opnemen van een leidende rol onder de Vlaamse
frontsoldaten – of meer. Wat die heren daar bedisselden kan men lezen in
brieven, maar het zijn de Open Brieven aan Albert, Koning der Belgen, die
geschiedenis hebben gemaakt en mee de rancune hebben gevoed na de oorlog en na
de zogenaamde ‘staatsgreep van Loppem’, zoals dat overleg tussen Koning Albert
en de “gestelde lichamen” lang in Vlaamsgezinde kringen de ronde deed. De
koning stuurde de politieke keuzes meer dan grondwettelijk aanvaardbaar was en
uit pragmatisme koos hij voor de uitbreiding van sociale rechten en algemeen
kiesrecht voor mannen – pas in 1948 zouden de vrouwen algemeen stemrecht
verkrijgen en mogen stemmen, feitelijk hun stem uitbrengen. Ook de socialisten
als Eduard Anseele vonden het in 1918 nog te vroeg om vrouwen stemrecht te
geven want de macht van de pastoors, vreesden ze, was nog te groot. De algemene
stakingen voor de oorlog om algemeen stemrecht te verkrijgen had in de kamer
nooit een meerderheid gevonden, na de oorlog werd een gedeeltelijke oplossing
toch aanvaard. De strijd om het vrouwenkiesrecht in België is overigens ook nog
altijd een thema waar weinig over wordt vernomen.
Wat de dragers van de collaboratie en het Verzet
deelden was een vorming in een intellectuele sfeer van moderniteit, al hadden
ze allemaal ook wel hun vragen bij de uitkomsten. Klonk het verwijt dat het
verzet elitair was, dan sloeg dat wellicht op die kringen die in Vlaanderen
vonden dat België niet verdeeld uit de oorlog mocht komen, maar de
vaandeldragers van de collaboratie beschouwden zichzelf ook als een (nieuwe)
elite, die Vlaanderen leiding zou geven. Verder voerde de collaboratie ook een
discours over eenheid en gemeenschappelijkheid. Was de collaboratie in de
feiten bereid de Jodenvervolging te steunen en het verzet te bestrijden, dat
laatste alleen al uit lijfsbehoud, dan kan men van de leiders van het verzet
ook wel zeggen dat zij er elitaire standpunten op na hielden en streefden naar
het herstel van België zoals het was, althans dat is de aanname, want het zou
uitgebreid bronnenonderzoek vergen daar een vinger achter te krijgen. Het mag
dus niet verwonderen dat de omgeving van collaborerende organisaties na de
oorlog die verwijten gingen omsmeden tot zwaarden. Een verwijzing naar het
denken van José Ortega y Gasset inspireerde wie vond dat de massacultuur een
bedreiging vormde voor wat hij of zij naar waarde schatte. Wie beelden uit het
interbellum ziet, merkt dat alle partijen er tuk op waren grote massa’s in beweging
te brengen, om hun macht te tonen, maar ook om het contact met de achterban te
verstevigen en intensiveren.
Wat mij na het zien van de reeks “Kinderen van het
verzet” zo verbaasde was dat maar weinig aandacht ging naar de strijd om de
ideeën. De ontwikkelingen bij Verdinaso, zoals de keuzes van mensen als Jef van
Bilzen, Frantz van Dorpe en anderen, die ingingen tegen de Nazi’s en de
aanhangers, de leiding voorop van VNV laat zien dat er meer aan de hand was ter
rechterzijde. Of het vergoelijkend bedoeld was, neem ik wel aan, maar ik vernam
van mijn vader dat de professors in het Sint-Vincentius-college te Eeklo dat er
weinig of geen propaganda werd gemaakt voor de nieuwe orde en dat er geen
(verdoken) aansporingen gegeven werden om te gaan strijden tegen het goddeloze
communisme aan de zijde van de Duitsers. We hebben het er naar aanleiding van
de reeksen van Maurits de Wilde wel over gehad, omdat het voor mij en ook wel
mijn zus en broers belangrijk was te weten waar mijn vader voor stond, want hij
was 20 in 1943. Nadat hij enige tijd, een paar weken had gewerkt op het
gemeentehuis van Sint-Margriete werd hem en werd zijn vader duidelijk gemaakt
dat langer werken als ambtenaar in oorlogstijd hem aangerekend kon worden na de
oorlog (in September 1943 werd er al gedacht aan een na de oorlog) zodat hem onder
meer een verbod zich in te schrijven aan de universiteit boven het hoofd hing, wat
mijn vader toen al in gedachten had. Hij dook onder in Aalter en zou in
september 1944 bevrijd worden, terwijl Sint-Margriete nog in de vuurlinie lag
bij de Slag om de Schelde. In mei 1944 diende hij zich aan te bieden in Gent om
naar Weimar te reizen. Hij bleef ondergedoken, maar andere leeftijdgenoten
werden wel gevat en weggevoerd en kregen daar nadien terecht vergoedingen voor,
maar zelf heb ik het eens gevraagd aan zo een weggevoerde, toen al tachtig jaar
oud, maar hij wilde daar niet veel overtellen. Nu bedreigden tal van gevaren de
weggevoerden, zoals ondervoeding, gevaar van bombardementen door de Britten en
Amerikanen en uiteraard ook arbeidsongevallen en dan nog ziekte. Ik zoek al
langer naar overzichten van wat geweten is over die weggevoerden, die dus ook
geweigerd hadden zich aan te melden voor arbeidsdienst in Duitsland of ergens op
de werven van de Atlantic Wall.
Ook onderduikers kenden zo hun problemen om te overleven,
want men diende uiteraard over voedselbonnen te beschikken om eten en andere
noodzakelijke spullen te kunnen kopen en wie onderdook, bevond zich in de
illegaliteit en kon er geen aanspraak op maken. Ook kon wie onderduikers hielp
zware straffen opgelegd krijgen of gewoon ter plaatse neergeschoten. Er waren
ook in Aalter razzia’s geweest maar blijkbaar kon mijn vader toen ontsnappen en
werd er goed voor gezorgd te informeren wanneer de Gestapo of SD in de buurt
waren. Vanzelfsprekend komen we dan ook uit bij het boek van Stefan Hertmans over
Willem Verhulst, die in Gent bezig was met het opmaken van lijsten van Joden,
verzetsstrijders en ook jongemannen die geschikt waren voor de arbeidsdienst. De
man had het geluk laat in de molen van de repressie te komen, want anders was
hij wellicht niet weggekomen met een omzetting van de doodsstraf. Het boek van
Hertmans stelt ons ook vragen of men sympathie kan opbrengen voor een gladjanus
die uit opportunisme de zijde van de vijand kozen, er openlijk een maîtresse op
nahield en toch nog zorgde dat zijn vrouw en kinderen konden overleven – echt verwend
werden ze niet.
In 1946 schreef Gerard Walschap al “Zwart en Wit”,
waarin hij op basis van zijn ervaringen, van kranten en radio, gesprekken
onderweg aan de hand van fictieve figuren de geest van verzet en de bereidheid
tot collaboratie heeft uitgemeten. Waarom verwijzen de makers van die reeks “Kinderen
van het Verzet” niet naar wat tijdgenoten wisten, want in feite biedt men ons weinig
bruikbare informatie over wat er toen leefde, dus ook de ideeëngeschiedenis?
Maar in een gesprek met Albert Westerlink legt Walschap uit dat de repressie
onvermijdelijk was, maar dat de keuzes die velen maakten, ook Willem Verhulst, op
basis van gegist bestek en raden tot stand kwamen. Opportunisme was er zoals
samenlevingen altijd wel hun opportunisten hebben, maar er was ook ideologisch
verzet en er was humaniteit zoals de lieden die in Brussel een
ontsnappingsroute voor neergeschoten piloten op hebben gezet die hen naar
Portugal moesten brengen. Er was ideologisch geloof in de waarheid van het
nazisme, maar dat lag al voor het einde van de oorlog aan diggelen, al zijn er
veel blijven aan hechten, als verantwoording voor zichzelf.
Dat het verzet in België, dat met Walschap toch een
opmerkelijk maar nadien weinig opgemerkt
eresaluut kreeg, niet de opportunisten van het laatste uur, maar zij die hun
leven hadden gewaagd, maar ook in staat waren deernis te vertonen voor wie vanuit
denkbeelden die toen menige studentenclub beheerste had aangenomen, want niet
wetend wat het allemaal behelsde, want we vergeten te gemakkelijk hoe ook na WO
I strijdbaarheid de wereld doordrong en mensen aanzette zich in te zetten voor
het goede. Hoezo? Heinrich Mann was zich bewust van de gevaren van deze
strijdbaarheid, toen hij “Der Untertan” in juli 1914 beschreef. Zijn
hoofdfiguur Diederich Hessling bepleit dapperheid maar blijkt zelf laf, wil een
sterk Pruisisch leger, maar zoekt alle middelen om er niet ingelijfd te worden.
Heinrich Mann zag – na eerdere bemoeienissen met het nationalistische streven
in Duitsland in de jaren 1890 – dat dit nationalisme heilloos was. Zijn broer,
Thomas, schreef met de “Betrachtungen eines Unpolitischen” net de noodzaak van
een sterk Duitsland en het belang van de Kultur, want met de Franse slag, de Civilisation,
zou men er niet komen om het volk te voeden en ruimte te scheppen voor grote
verwezenlijkingen. Het essay, of pamflet werd uitgegeven maar in de loop van de
jaren twintig merkte Thomas Mann wel zijn vergissing op en verdween het boek
uit de aandacht. Overigens, ondanks dit boek werd Thomas Mann evengoed als zijn
broer Heinrich en zijn dochter en zoon vervolgd door de nazi’s.
Wie koos voor de collaboratie en wie koos voor het verzet,
wist in mei 1940 en nadien niet helemaal hoe of de ideologie die men
onderschreef dan wel afwees ervoor stond en wat ze zouden nastreven, wordt vaak
gezegd, maar dat de zogenaamde hoofdmannen van VNV en DeVlag dat niet wisten,
valt moeilijk aan te nemen. Men steunde, zoals Robert Verbeelen de Nazi-ideologie.
Men heeft lang gezegd niet te aanvaarden dat overlevenden van de collaboratie
hun ongelijk niet inzagen, maar zij zagen vooral in de nieuwe samenleving die
zich na 1945 ontwikkelde en voor ongekende welvaart, luxe voor velen zorgen
kon, hun gelijk, want, meenden zij die volhardden in hun gelijk, de wereld verloor
aan standing, waarden, kracht. Mei ’68 was voor hen het Waterloo van de
Europese waarden, hun waarden. Niet iedereen die in 1945 en volgende jaren
moest boetten voor de (vermeende) daden in de collaboratie volhardde, maar een vorm
van korpsgeest maakte het moeilijk solidair te zijn met de “alte Kameraden” en
tegelijk afstand te nemen van de ideologische inzichten en de ervaringen van de
jonge jaren.
Heeft dit land het verzet onvoldoende geëerd? Ik denk
het wel, want afgezien van het feit dat verzet tot diep in 1944 weinig zinvol
was, dat wil zeggen dat zolang de geallieerden geen bruggenhoofd op het Europese
vasteland hadden, konden ze weinig beginnen tegen de geheime en andere
politiediensten van de bezetter. Het drama van Meensel-Kiezegem dat door toedoen
van de “Zwarten” werd aangericht het Veiligheidskorps, uiteraard gesteund door
de bezetter. Uit het dorp werden na een schietpartij tussen zwarten en witten en
een eerste razzia tegen mogelijke verzetslui opgepikt (1 augustus) om
vervolgens op 11 augustus een grootschalige razzia uit te voeren waarbij 76 man
werden opgepakt en weggevoerd via Sint-Gillis naar Neugengamme en
Bergen-Belsen. De familie Merckx was erbij betrokken aan de zijde van het
verzet en ook van de collaboratie, met lieden als Tony van Dijck en Robert
Verbeelen. Was dit niet wat in nog grotere triestheid gebeurde in Oradour-sur-Glane?
Men had in Vlaanderen, zegde men mij, redenen om het
verzet te wantrouwen, na de oorlog geringschattend te bejegenen, maar denkt men
goed na over de situaties die zich voordeden, de voorgeschiedenis, dan dient
men toch meer aandacht te besteden aan concrete biografieën om het verhaal van
verzet en collaboratie beter te begrijpen zonder goed te keuren, maar ook recht
te doen aan wie zich tegen de bezetter verzette. Zoals men de Witte Roos niet
kan afdoen als onbelangrijk vanwege het evidente ontbreken van succes – hoe had
dat gekund? – kan men verzetsstrijders in Nederland, België en Frankrijk niet evalueren
op hun aperte gebrek aan succes. Maakte Paul Verhoeven met Zwartboek een donker
beeld van wat sommige zogenaamde verzetsmensen hebben uitgevreten, dan kan men
niet elke verzetsman of -vrouw afschilderen als bedrieger en leugenaar. De film
van Verhoeven confronteert uiteraard met de donkerste legende van de bezetting
in Nederland, echt gebeurd of niet, het blijft een beklijvende film, maar
wijzer wordt men er niet van. Over de bankier van het verzet, Walraven van Hall
en diens broer Gijsbert van Hall, werd ook een film gemaakt en laat zien dat
verzet plegen zonder financiële ondersteuning helemaal niet lukt. Samen met
andere verhalen die ik in mijn jeugd leerde kennen, heb ik wel degelijk een
zwak ontwikkeld voor het belang van deze historische gebeurtenissen en
handelingen, wel pas later beseffende hoe moeilijk het allemaal niet was en hoe
gevaarlijk. Je zal maar in Bergen-Belsen terecht komen en tyfus krijgen.
Hoe men eerherstel kan brengen aan verzetsstrijders en
de daden van collaborateurs beter begrijpen als daden van wreedheid en ontmenselijking
hoeft niet meer in de rechtbank beslecht, maar is een kwestie van heroverwegen
van de geschiedenis van de twintigste eeuw. Het laat onverlet dat de collaboratie
en epuratie in de politieke verhoudingen in Vlaanderen en België hun gewicht
hebben gehad en dat schuldigen soms lichter gestraft werden, omdat ze later in
het vizier kwamen. “Onverwerkt Verleden: collaboratie en repressie in België,
1942-1952 “geschreven door Luc Huyse en Steven Dhondt liet zien dat de
vervolging en bestraffing in België met zin voor nuance en de omstandigheden
beschreven kan worden. Het boek verdient in de discussie over deze geschiedenis
een belangrijke plaats in het maatschappelijke debat, maar zal de plaats van
het Verzet niet helder maken. Daartoe dient men beter zicht te krijgen op de
beweegredenen en inzichten, de intellectuele cultuur van de burgerij in die
tijd. Effectief waren die daden niet, zegt men vaak, maar zonder een beter
overzicht van wie wat deed, hoe men tewerk ging, kan men het Verzet niet beter
begrijpen. Wat voor maatschappij streefden verzetslieden na? Wat met democratie
en democratisering van de samenleving.
De fundamentele reden waarom men het verzet tegen de
bezetter tijdens WO II recht moet doen en de eer geven die hen toekomt, is het
feit dat er een fundamenteel op opstand bestaat, dat men een opgelegde ordening
en het gebruik van machtsmiddelen niet hoeft te aanvaarden als men die strijdig
acht met de eigen inzichten over hoe een samenleving hoort te functioneren.
Vrijheid en waardigheid van het individu beknotten, zoals de Nazi’s deden, kon
men evenwel niet zomaar bestrijden, want het vergde organisatie en steun van
buitenaf, vanuit Londen dus. Die organisatie was uiteraard geheim, maar ik weet
niet hoeveel onderzoek naar dat functioneren, met alle feilen waarover men het
maar al te graag heeft, van de vele geledingen van wat het Verzet vormde, er al
is verricht? Maar er ontbreekt vooral een
goede introductie, heb ik de indruk, vergelijkbaar met het doctoraat van Bruno
de Wever. Verhalen over observaties van troepentransporten, over de bouw van de
Atlantic Wall of het helpen van piloten van neergehaalde vliegtuigen. En dan
waren er nog de netwerken om Joodse onderduikers en werkweigeraars te helpen. Hoe
kon het dat er geen boeiende verhalen uit zijn voortgekomen?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten