Verzet tegen Nazi-bezetter verdient meer aandacht

 



Dezer Dagen

 

 

Vlaanderen en het verzet

 


Het wordt vaak genoeg herhaald, in Vlaanderen bestaat er geen grote aandacht, laat staan waardering voor het verzet. Volgens historici als Bruno de Wever had dat te maken met het Franstalige en burgerlijke imago van het verzet tijdens de bezetting door de Nazi’s en vooral nadien. Ook vonden hij en zijn collegae het opvallend dat in de Vlaamse politieke kringen en bij burgers de collaborateurs finaal als slachtoffers golden. Er werd ook al lang en breed onderzoek verricht naar de collaboratie en de repressie; ook waren er af en toe zelfs politieke incidenten rond politici die zich brandden aan verenigingen die de oud-collaborateurs hadden opgericht, zoals het Sint-Maertensfonds. Verhalen over verzetsstrijders verschenen er weinig in Vlaanderen.

 

Zelf las ik als jonge knaap wel wat Nederlandse verhalen over het verzet, van Jan Terlouw, Anne de Vries en Klaas Norel, boeiende en spannende verhalen. Ook waren er films en documentaires op de Nederlandse televisie, zodanig zelfs dat in de loop van de jaren ’80 de zaak onder de loep werd genomen en kritisch bijgekleurd, want de Nazi’s slaagden erin  het grootste percentage van Nederlandse Joodse medeburgers en vluchtelingen te laten afvoeren naar de vernietigingskampen en slechts enkelen kwamen terug, werden getuigen van de misdaden tegen de menselijkheid en de vernietigende kracht van de Endlösung. Maar Nederland koesterde lang het beeld zich goed te hebben gedragen tijdens de oorlog, niet fout. Ook kwamen er boeken van getuigen, zoals de dagboeken van Anne Frank, Etty Hilleshum, Jacques Presser ook en er waren de uitzendingen van Lou de Jong en bij ons Maurice de Wilde, die terecht herdacht wordt voor zijn titanenwerk rond de oorlogsperiode, over het politieke bestel, het verzet en de collaboratie die heel wat meer aandacht kreeg.  Omdat de politieke implicaties van de collaboratie groter waren net als de opportuniteiten, zo lijkt het wel, want men kon mensen die voor de oorlog hun tocht door de instellingen begonnen waren, met figuren als Gerard Romsee uitschakelen en met de onbekende Gaston Schuind (Stavelot 1889 – Woutersbrakel 1948) die na de oorlog veroordeeld werden, terwijl Emiel de Winter en Victor Leemans, die uit het VNV kwam, vrijuit gingen. Gaston Schuind werd door de Krijgsraad veroordeeld omdat hij te hard achter het communistische verzet had aangezeten, terwijl hij zichzelf als een verzetsheld zag, vanwege zijn steunen van de magistratuur bij het frustreren van de Nazi’s door de rechtsgang te traineren.

 

Tijdens en na de oorlog werden rekeningen vereffend, zoveel is wel duidelijk en kort na het einde van de strijd in Europa werden de communisten in West-Europa en België uit de regeringskringen gedrongen, omdat men vreesde voor spionage en beïnvloeding van de arbeiders en anderen. Opgemerkt moet worden dat het vaak hoogopgeleiden waren die de communistische beweging steunden en als spion hand- en spandiensten had verleend aan Moskou, omdat ze op de een of andere manier zelf een spel van balanceren van de supermachten (in wording) wilden spelen. Denken we in deze ook aan de rol die de Rosenbergs gespeeld zouden hebben in het bezorgen van de atoomgegevens die de VS hadden opgebouwd in Los Alamos, het Manhattan Project. Ook de Duitse natuurkundigen waren in die tijd bezig met hun eigen project, maar er lijkt een andere berekening gehanteerd te zijn geworden, maar dat het menens was, want de Duitsers claimden “Bohemen”, Tsjecho-Slowakije nu net omdat er in Tsjechië uranium voorhanden was. Het verhaal van de moord op Reinhard Heydrich, dat mij lang vaag bekend was, maar met “De hersenen van Himmler” en een film over de moordaanslag en de gevolgen kreeg ik er een betere kijk op. Dat de repressie genadeloos was, met de vernietiging van de dorpen Lidice en Lezaky werd ook niet onmiddellijk duidelijk. Heydrich was een belangrijke figuur in de top van de SS en schrikwekkend in zijn efficiëntie. De aanslagplegers werden wel vanuit Londen gedropt, maar waren Tsjechen die Praag goed kenden en voldoende contacten hadden. Zijn er bij ons voorbeelden van verzetsmensen die vanuit Londen gedropt werden?

 

Collaboratie en verzet vormden in België en andere landen kleine groepen, zoals de politieke betrokkenheid in het algemeen een zaak was en is van minderheden. Bruno de Wever schreef met zijn boek “Greep naar de Macht” een doctoraat dat een goede vertrekbasis biedt om te begrijpen wat de beweegredenen waren van toonaangevende figuren, om macht te verwerven in de Belgische samenleving. Lode Wils bracht dan weer uitgebreide documentatie over de positie van een hoofdfiguur in dat verhaal, Frans van Cauwelaert, in de Vlaamse Beweging vaak geringschattend bejegend omdat hij zowel voor als na WO I voor de parlementaire weg koos en als voorman van de minimalisten werd afgedaan. Tijdens het interbellum lukte het hem parlementaire meerderheden te vinden om wetgeving te realiseren die de Vernederlandsing van de samenleving zeer bevorderd heeft. Voor en na WO II werd dit door VNV en later in de Vlaamse Beweging niet als een prestatie geduid. Die afwijzing heeft altijd op de Vlaamse politieke verhoudingen gewogen, net zoals het feit dat men wel de stichting van de Universiteit in 1817 door Willem I herdenkt maar de Vernederlandsing van dezelfde universiteit in 1930 minder aandacht wenst te gunnen, terwijl dat een maatschappelijke invloed heeft gehad. Toch was ook de Vlaamse Beweging in die jaren niet erg opgetogen, men zal wel iets over peanuts of vette vissen gebromd hebben. Dat speelde later in de kaart om collaboratie aan te moedigen, al wilden toplui in de Vlaamse Beweging geen tweede activisme.

 

Het is wellicht specialistisch deze documentatie ter beschikking te hebben en erover na te denken, maar men mag hopen dat mensen die met de erfenis die geschiedenis heet wensen om te gaan er iets aan hebben, aan deze gesprokkelde data, die helpen een beeld van dat roerige verleden en dus ook de plaats van verzet en collaboratie te duiden. Het verhaal van de ontwikkeling van een Vlaamse economische en intellectuele elite, die allesbehalve homogeen was, lag aan de basis van het activisme tijdens WO I en vond verder een weg via de Frontpartij en het VNV tijdens het Interbellum. Bruno de Wever beschrijft in “Greep naar de Macht” hoe niet iedereen het eens was met de wending die men gaf aan de Vlaamse Beweging door ervan uit te gaan dat een democratische weg zo niet onmogelijk was, dan toch te traag zou uitpakken. Herman Vos zou het VNV verlaten en de BWP, heden Vooruit vervoegen. Joris van Severen zou met Verdinaso tot andere conclusies komen, die meer tenderen naar herstel van de Bourgondische Landen, zoals men dat toen zag als de logische conclusie van de geschiedenis, maar van democratie en verkiezingen lag Joris van Severen niet wakker, maar was wellicht minder staatsgevaarlijk dan Staf de Clercq en Elias met hun kompanen van het VNV. Hij prijkte dan ook in mei op de lijst stond van de Procureur-Generaal Vandermeersch – in feite waren het de veiligheidsorganen die de lijsten opstelden in opdracht van de regering - die vijandige elementen wilde isoleren en oppakken tijdens een gebeurlijke inval vanuit Duitsland. Of leiders en topfiguren van het VNV en Rex werden opgenomen op de lijsten, komt doorgaans niet aan bod, maar het was wel zo. Joris van Severen werd in het tumult van de terugtrekkende legers meegevoerd en kwam toevallig in Abbeville terecht waar hij werd doodgeschoten, door een dronken Franse soldaat. Was die werkelijk dronken of ging het om afschuiven van verantwoordelijkheid? Voor aanhangers droeg het bij aan zijn nagedachtenis van deze bijzondere politicus die zelf niet wilde deelnemen aan verkiezingen.

 

 

België was, zoals Frankrijk en Nederland in de jaren dertig beducht voor de “Vijfde kolonne”, individuen en groepen die Duitsland genegen waren en tot sabotage van leger en burgerlijk bestuur konden overgaan. De maatregelen die in het vervolg van de terreurdaden in 2015 en volgende jaren werden genomen, waarbij een hoop instanties in een Nationale Veiligheidsraad samenkwamen, laat zien dat men mag verwachten dat nationale overheidsinstanties zich verzekeren van de veiligheid van land en burgers. Zoals men weet heeft de overheid noch in Frankrijk noch in België rekening gehouden met het feit dat Duitse ingezetenen gevlucht waren uit Duitsland, voor de NSDAP, Hitler omwille van de Jodenvervolging en als politieke tegenstanders van het regime die al werden opgesloten in Concentratiekampen sinds 1933. De Jodenvervolging was  evenwel nog niet in de fase gekomen die we als de Endlösung kennen, maar het streven om Duitsland “Judenrein” te maken, was wel al besloten. Het gevolg was wel dat vooral in Frankrijk joodse vluchtelingen al mooi verzameld in handen vielen van de Duitsers en het Vichy-regime. Enkelen konden nog vluchten, gebruik makend van de chaos, zoals Hannah Arendt, Walter Benjamin en andere intellectuelen. Men kan zich niet inbeelden dat mensen als Walter Ganshof Vandermeersch blind zouden geweest zijn voor het onderscheid dat gemaakt diende te worden tussen gevluchte Duitsers en Duitsers die hier inderdaad als spionnen functioneerden. Een verklaring die men dan kan bedenken is dat de herinnering aan WO I nog levendig was, toen men in de voorhoede van het leger overal in België Uhlanen zag opduiken, maar ook, zoals Karel van de Woestijne en Stijn Streuvels noteerden, zo dat men vond dat de overweldiger toch zo verdomd goed hun weg vonden in de Ardennen en Vlaanderen.

 

Bestond er voor 1914 nog geen Europese Unie, de intense handelscontacten binnen Europa waren van dien aard dat België gastvrij was tegenover ondernemers, wetenschappers en gelukzoekers, ook uit Duitsland. Wie het gegeven probeert te overzien, merkt dat in Europa de mobiliteit van mensen en goederen rond 1900 immens was, maar dat in Frankrijk, Duitsland en Rusland een militaire bureaucratie voortdurend bezig was met het voorbereiden van oorlogen. Leefde in de samenleving de idee dat een oorlog niet meer mogelijk was, dan waren in Pruisen en Saint-Syr de inspanningen gericht op de volgende oorlog. Ook Londen bereidde zich voor, met nieuwe slagschepen, maar ook daar was de gedachte gerijpt in burgerlijke kringen dat het UK geen oorlog meer hoefde te voeren op het continent. Het Britse leger was gereduceerd tot een kleine 300.000 man, die in geval van nood ingezet zouden kunnen worden.

 

Wat tijdens de oorlog en nadien zou onderhouden worden was een nieuw nationalisme, waarvan intellectuelen, als ze er zelf geen lucht aan gaven het bestaan niet meer vermoedden. Om maar te zeggen, er leefde een behoorlijke gespletenheid in de geesten, ook bij de elites. In België speelde dan uiteraard weer mee dat een deel van de bevolking in Vlaanderen al dertig jaar streefde naar een universiteit in de eigen taal. Wel gaat het om de kwestie dat in België, dat men Latijns wilde maken, Frans dus, de opkomst van nieuwe groepen die het Nederlands genegen waren, leidde tot grote spanningen omdat de Nationale partijen, in feite tot 1886 alleen de Liberalen want de katholieken vormden eerder een soort conglomeraat van groepen, die pas na WO II tot een partij, de CVP-PSC zouden komen. In 1886 kwam de Belgische Werklieden Partij, erbij. Bij de katholieke Kamergroep was de gespletenheid vrij groot, omdat een Woeste hardnekkig het status quo verdedigde, maar mensen als Joris Helleputte en vooral Van Cauwelaert stonden voor een verschuiving in de structuren van het land en zoals al aangegeven gepaste taalwetgeving voor bestuur, rechtspleging en het onderwijs, maar ook in het leger.

 

Het valt op dat we zelden toegang krijgen, via de brede media tot de culturele wereld van het toch wel welvarende België van de Bel Epoque, waar we dan we wel weer veel zien en horen over gebouwen en kunst. Historici als Henri Pirenne en Paul Fredericq brachten met nieuw bronnenonderzoek een ruimer beeld van de geschiedenis, waarbij het opviel dat voor de periode tot 1200 Vlaanderen een zeer prominente rol speelde in de Europese constellatie van die dagen, waarbij de Franse koning slechts een beperkt Kroondomein bestierde en nauwelijks in staat was de graven en hertogen onder controle te houden. Het Prinsbisdom Luik was ook wel belangrijk, zeker economisch, maar over de ontwikkelingen daar, opstanden, ketterijen en dergelijke weten we nog veel minder. Pirenne en zijn studenten brachten dat aan het licht. Intussen groeide de aandacht voor economie en sociologie aan de universiteiten en kreeg ook Psychologie een plaats. De speciale instituten aan de universiteit Gent, waar toegepaste Wetenschappen werden beoefend, vormden een andere motor van het intellectuele leven. En uiteraard keek men daarbij naar de Duitse universiteiten en het bedrijfsleven, dat sinds 1860 aan een snelle groei begonnen was en tegen 1900 het UK voorbij was gesneld. In Duitsland leefde intussen ook een nieuw nationalisme aan de universiteiten, waaraan een auteur als Stewart Houston Chamberlain het zijne bijdroeg. Dan was er ook nog de erfenis van Richard Wagner en wellicht kan men zo begrijpen dat in 1914 de geesten in Duitsland snel omsloegen en een virulent enthousiasme voor de oorlog wisten los te maken. Hoe het dan ging druppelen in Brussel? Wagner was ook in Brussel populair, al werden uitvoeringen vaak in het Frans gezongen.

 

Ook in Frankrijk ziet men na 1870, maar vooral na de Wereldtentoonstelling van 1889 een nieuw nationalisme om zich heen grijpen, ook al omdat de economische en industriële groei tot een nieuw zelfvertrouwen aanleiding gaf, dat de discussies over wat goed was voor Frankrijk, dat rond die tijd blijk gaf van een verzwakt demografisch elan, een conservatieve wending. Charles Maurras en de Action Française gaven jongeren een visie mee waarop ze zichzelf als een elite gingen zien, die het beter wist. Opmerkelijk is dat tegelijk door anderen, socialisten en progressieve liberalen in Frankrijk en België, zoals ook in andere landen de democratisering van de samenleving werd vooropgesteld als noodzakelijke voorwaarde om een sterkere natie te worden. De democratisering van de samenleving viel in België samen met een schoolstrijd die veel heftiger was dan wat men in1878 - 1883 had beleefd  en ging om de plaats van het katholiek onderwijs naast het officieel onderwijs. Vanaf 1873 was er een streven ontstaan om secondair onderwijs en universiteiten te Vernederlandsen, wat men ook als een streven naar democratisering moet zien. Maar het conflict dat gedurende dertig jaar de andere steeds weer beïnvloedde was de strijd om de schoolplicht, die uitliep in 1914 op de wet op de leerplicht tot 14 jaar, pas in 1919 in voege gekomen. Bewoog een uitgesproken afkeer van België de collaboratie, dan was er inderdaad geen duidelijkheid over de ideologische stemming, maar duidelijk was wel dat het fascisme en nazisme, een sterk leiderschap en inzet van de achterban van groot belang waren in de keuzes van de VNV-top. Bij het verzet was de ideologische verscheidenheid veel groter, van de communisten en socialisten ter linkerzijde tot een (Franstalige) burgerij en zelfs fascistoïde groepen, geïnspireerd door de Action Française.

 

Er bestond dus al laat in de negentiende eeuw een conflict tussen lieden die de oude burgerlijke ordening wilden behouden, paternalistisch en wel, tegenover een streven naar democratisering van onderwijs en politiek. In Duitsland deed zich overigens ook een vergelijkbare evolutie voor, waarbij de Junkers en allen die zich rekenden tot de militaire kaste en de hofkringen haast afzonderde van een burgerlijk-democratisch streven, waar zich een nieuw cultureel en intellectueel elan ontwikkelde. Maar ook in Duitsland had je een groeiend zelfbewustzijn bij studenten en intellectuele kringen, die zich uitte in de oorlogsbereidheid, die zelfs de Sociaaldemocraten ertoe brachten toch de oorlogsbudgetten te stemmen.

 

Een belangrijke stemming die zich over Europa verspreidde aan het einde van de negentiende eeuw, tegen het wetenschappelijk optimisme in, tegen de ontzaglijke groei van de industrie en de welvaart in, had te maken met het verlies aan authenticiteit. Lang heeft men dat gelinkt aan een door- en uitgeleefd romantisme, die aan het begin van de negentiende eeuw kunstenaars, schrijvers, musici vooral en ook wel schilders had aangejaagd. Wat een kleine eeuw later gebeurt, verdient meer aandacht, omdat het te maken heeft met het verlies van het oude goede leven in dorpen en kleine stadjes, terwijl de kwaliteit van woningen en de publieke ruimte, door aanleg van tramways toegankelijker gemaakt, terwijl uiteraard ook treinen het leven en het reizen gemakkelijker maakten. Maar er kwamen in Europa grote industriegebieden, de Ruhr, de Waalse staalbekkens, de glasmakerij en andere bedrijvigheden. De moderniteit botste op vormen van Sehnsucht, omdat ook de menselijke verhoudingen, het omgaan met tijd veranderden. Prezen schrijvers de aangename drukte in Berlijn of Parijs, Brussel en Amsterdam, dan waren er andere die vonden dat dit mensonwaardig was en gevaarlijk voor de goede zeden. In Vlaanderen lijken we weinig schrijvers gekend te hebben die de moderniteit omhelsden, omdat velen vooral vanuit een katholieke invalshoek lectuur boden. In die zin blijkt Streuvels meer ambigue en ook Timmermans die na de bevrijding in hechtenis werd genomen minder katholiek dan men graag aanneemt. Zijn boerenpsalm is geen boerenboek, dat het landleven verheerlijkt. Dan kwamen Walschap – met Houtekiet en Nieuw Deps dichter in de buurt, om Willem Elsschot niet te vergeten. Paul van Ostaijen was dan weer uitgesproken modern, maar had meegelopen in activistische kringen en was in 1918 naar Berlijn gevlucht. Maurice Gilliams en ook wel Johan Daisne kan men meer als stedelijke schrijvers zien, net als Maurice Roelants. Het beeld was niet helder te krijgen en toch herinneren we ons vooral hoe conservatief, landelijk en kneuterig de literatuur bij ons was.  

 

De politieke hervormingen die er kort voor WO I en in de nasleep kwamen, zorgden samen met de industrialisatie voor een snel veranderende samenleving die hoe dan ook democratischer werd, wat invloed had op de heersende denkbeelden. Een virulent elitisme maakte zich meester van groepen in de samenleving die vonden dat de democratisering de mensheid achteruit deed boeren, terwijl het welbevinden van mensen wel toenam. Dat spanningsveld tussen streven naar democratisering en ontvoogding enerzijds en de vrees voor de massa en de volkswil – al een ouder fenomeen maar door de moderniteit net aangejaagd joeg de spanningen in de samenleving op tot grote hoogten.

 

Het activisme tijdens WO I in Gent, aangespoord door dominee Dirk Domela Nieuwenhuis was zo de uiting van een zelfverkozen elite en wekte enthousiasme dan toch bij jongeren als Marcel Minnaert, doctor in de Wetenschappen, biologie, maar werd in eerste instantie aan het front niet in dank afgenomen. In Nederland waren er broeders in gedachte die de gedachten van dat activisme uitdroegen, tot ergernis van politiek meer gematigden. Wellicht speelde de Stille im Lande, de na WO II verguisde Cyriel Verschaeve al in en vanuit Alveringem een centrale rol, omdat hij Vlaamse Fronters inspireerde en als doorgeefluik fungeerde tot het opnemen van een leidende rol onder de Vlaamse frontsoldaten – of meer. Wat die heren daar bedisselden kan men lezen in brieven, maar het zijn de Open Brieven aan Albert, Koning der Belgen, die geschiedenis hebben gemaakt en mee de rancune hebben gevoed na de oorlog en na de zogenaamde ‘staatsgreep van Loppem’, zoals dat overleg tussen Koning Albert en de “gestelde lichamen” lang in Vlaamsgezinde kringen de ronde deed. De koning stuurde de politieke keuzes meer dan grondwettelijk aanvaardbaar was en uit pragmatisme koos hij voor de uitbreiding van sociale rechten en algemeen kiesrecht voor mannen – pas in 1948 zouden de vrouwen algemeen stemrecht verkrijgen en mogen stemmen, feitelijk hun stem uitbrengen. Ook de socialisten als Eduard Anseele vonden het in 1918 nog te vroeg om vrouwen stemrecht te geven want de macht van de pastoors, vreesden ze, was nog te groot. De algemene stakingen voor de oorlog om algemeen stemrecht te verkrijgen had in de kamer nooit een meerderheid gevonden, na de oorlog werd een gedeeltelijke oplossing toch aanvaard. De strijd om het vrouwenkiesrecht in België is overigens ook nog altijd een thema waar weinig over wordt vernomen.

 

Wat de dragers van de collaboratie en het Verzet deelden was een vorming in een intellectuele sfeer van moderniteit, al hadden ze allemaal ook wel hun vragen bij de uitkomsten. Klonk het verwijt dat het verzet elitair was, dan sloeg dat wellicht op die kringen die in Vlaanderen vonden dat België niet verdeeld uit de oorlog mocht komen, maar de vaandeldragers van de collaboratie beschouwden zichzelf ook als een (nieuwe) elite, die Vlaanderen leiding zou geven. Verder voerde de collaboratie ook een discours over eenheid en gemeenschappelijkheid. Was de collaboratie in de feiten bereid de Jodenvervolging te steunen en het verzet te bestrijden, dat laatste alleen al uit lijfsbehoud, dan kan men van de leiders van het verzet ook wel zeggen dat zij er elitaire standpunten op na hielden en streefden naar het herstel van België zoals het was, althans dat is de aanname, want het zou uitgebreid bronnenonderzoek vergen daar een vinger achter te krijgen. Het mag dus niet verwonderen dat de omgeving van collaborerende organisaties na de oorlog die verwijten gingen omsmeden tot zwaarden. Een verwijzing naar het denken van José Ortega y Gasset inspireerde wie vond dat de massacultuur een bedreiging vormde voor wat hij of zij naar waarde schatte. Wie beelden uit het interbellum ziet, merkt dat alle partijen er tuk op waren grote massa’s in beweging te brengen, om hun macht te tonen, maar ook om het contact met de achterban te verstevigen en intensiveren.

 

Wat mij na het zien van de reeks “Kinderen van het verzet” zo verbaasde was dat maar weinig aandacht ging naar de strijd om de ideeën. De ontwikkelingen bij Verdinaso, zoals de keuzes van mensen als Jef van Bilzen, Frantz van Dorpe en anderen, die ingingen tegen de Nazi’s en de aanhangers, de leiding voorop van VNV laat zien dat er meer aan de hand was ter rechterzijde. Of het vergoelijkend bedoeld was, neem ik wel aan, maar ik vernam van mijn vader dat de professors in het Sint-Vincentius-college te Eeklo dat er weinig of geen propaganda werd gemaakt voor de nieuwe orde en dat er geen (verdoken) aansporingen gegeven werden om te gaan strijden tegen het goddeloze communisme aan de zijde van de Duitsers. We hebben het er naar aanleiding van de reeksen van Maurits de Wilde wel over gehad, omdat het voor mij en ook wel mijn zus en broers belangrijk was te weten waar mijn vader voor stond, want hij was 20 in 1943. Nadat hij enige tijd, een paar weken had gewerkt op het gemeentehuis van Sint-Margriete werd hem en werd zijn vader duidelijk gemaakt dat langer werken als ambtenaar in oorlogstijd hem aangerekend kon worden na de oorlog (in September 1943 werd er al gedacht aan een na de oorlog) zodat hem onder meer een verbod zich in te schrijven aan de universiteit boven het hoofd hing, wat mijn vader toen al in gedachten had. Hij dook onder in Aalter en zou in september 1944 bevrijd worden, terwijl Sint-Margriete nog in de vuurlinie lag bij de Slag om de Schelde. In mei 1944 diende hij zich aan te bieden in Gent om naar Weimar te reizen. Hij bleef ondergedoken, maar andere leeftijdgenoten werden wel gevat en weggevoerd en kregen daar nadien terecht vergoedingen voor, maar zelf heb ik het eens gevraagd aan zo een weggevoerde, toen al tachtig jaar oud, maar hij wilde daar niet veel overtellen. Nu bedreigden tal van gevaren de weggevoerden, zoals ondervoeding, gevaar van bombardementen door de Britten en Amerikanen en uiteraard ook arbeidsongevallen en dan nog ziekte. Ik zoek al langer naar overzichten van wat geweten is over die weggevoerden, die dus ook geweigerd hadden zich aan te melden voor arbeidsdienst in Duitsland of ergens op de werven van de Atlantic Wall.

 

Ook onderduikers kenden zo hun problemen om te overleven, want men diende uiteraard over voedselbonnen te beschikken om eten en andere noodzakelijke spullen te kunnen kopen en wie onderdook, bevond zich in de illegaliteit en kon er geen aanspraak op maken. Ook kon wie onderduikers hielp zware straffen opgelegd krijgen of gewoon ter plaatse neergeschoten. Er waren ook in Aalter razzia’s geweest maar blijkbaar kon mijn vader toen ontsnappen en werd er goed voor gezorgd te informeren wanneer de Gestapo of SD in de buurt waren. Vanzelfsprekend komen we dan ook uit bij het boek van Stefan Hertmans over Willem Verhulst, die in Gent bezig was met het opmaken van lijsten van Joden, verzetsstrijders en ook jongemannen die geschikt waren voor de arbeidsdienst. De man had het geluk laat in de molen van de repressie te komen, want anders was hij wellicht niet weggekomen met een omzetting van de doodsstraf. Het boek van Hertmans stelt ons ook vragen of men sympathie kan opbrengen voor een gladjanus die uit opportunisme de zijde van de vijand kozen, er openlijk een maîtresse op nahield en toch nog zorgde dat zijn vrouw en kinderen konden overleven – echt verwend werden ze niet.

 

In 1946 schreef Gerard Walschap al “Zwart en Wit”, waarin hij op basis van zijn ervaringen, van kranten en radio, gesprekken onderweg aan de hand van fictieve figuren de geest van verzet en de bereidheid tot collaboratie heeft uitgemeten. Waarom verwijzen de makers van die reeks “Kinderen van het Verzet” niet naar wat tijdgenoten wisten, want in feite biedt men ons weinig bruikbare informatie over wat er toen leefde, dus ook de ideeëngeschiedenis? Maar in een gesprek met Albert Westerlink legt Walschap uit dat de repressie onvermijdelijk was, maar dat de keuzes die velen maakten, ook Willem Verhulst, op basis van gegist bestek en raden tot stand kwamen. Opportunisme was er zoals samenlevingen altijd wel hun opportunisten hebben, maar er was ook ideologisch verzet en er was humaniteit zoals de lieden die in Brussel een ontsnappingsroute voor neergeschoten piloten op hebben gezet die hen naar Portugal moesten brengen. Er was ideologisch geloof in de waarheid van het nazisme, maar dat lag al voor het einde van de oorlog aan diggelen, al zijn er veel blijven aan hechten, als verantwoording voor zichzelf.

 

Dat het verzet in België, dat met Walschap toch een opmerkelijk  maar nadien weinig opgemerkt eresaluut kreeg, niet de opportunisten van het laatste uur, maar zij die hun leven hadden gewaagd, maar ook in staat waren deernis te vertonen voor wie vanuit denkbeelden die toen menige studentenclub beheerste had aangenomen, want niet wetend wat het allemaal behelsde, want we vergeten te gemakkelijk hoe ook na WO I strijdbaarheid de wereld doordrong en mensen aanzette zich in te zetten voor het goede. Hoezo? Heinrich Mann was zich bewust van de gevaren van deze strijdbaarheid, toen hij “Der Untertan” in juli 1914 beschreef. Zijn hoofdfiguur Diederich Hessling bepleit dapperheid maar blijkt zelf laf, wil een sterk Pruisisch leger, maar zoekt alle middelen om er niet ingelijfd te worden. Heinrich Mann zag – na eerdere bemoeienissen met het nationalistische streven in Duitsland in de jaren 1890 – dat dit nationalisme heilloos was. Zijn broer, Thomas, schreef met de “Betrachtungen eines Unpolitischen” net de noodzaak van een sterk Duitsland en het belang van de Kultur, want met de Franse slag, de Civilisation, zou men er niet komen om het volk te voeden en ruimte te scheppen voor grote verwezenlijkingen. Het essay, of pamflet werd uitgegeven maar in de loop van de jaren twintig merkte Thomas Mann wel zijn vergissing op en verdween het boek uit de aandacht. Overigens, ondanks dit boek werd Thomas Mann evengoed als zijn broer Heinrich en zijn dochter en zoon vervolgd door de nazi’s.

 

Wie koos voor de collaboratie en wie koos voor het verzet, wist in mei 1940 en nadien niet helemaal hoe of de ideologie die men onderschreef dan wel afwees ervoor stond en wat ze zouden nastreven, wordt vaak gezegd, maar dat de zogenaamde hoofdmannen van VNV en DeVlag dat niet wisten, valt moeilijk aan te nemen. Men steunde, zoals Robert Verbeelen de Nazi-ideologie. Men heeft lang gezegd niet te aanvaarden dat overlevenden van de collaboratie hun ongelijk niet inzagen, maar zij zagen vooral in de nieuwe samenleving die zich na 1945 ontwikkelde en voor ongekende welvaart, luxe voor velen zorgen kon, hun gelijk, want, meenden zij die volhardden in hun gelijk, de wereld verloor aan standing, waarden, kracht. Mei ’68 was voor hen het Waterloo van de Europese waarden, hun waarden. Niet iedereen die in 1945 en volgende jaren moest boetten voor de (vermeende) daden in de collaboratie volhardde, maar een vorm van korpsgeest maakte het moeilijk solidair te zijn met de “alte Kameraden” en tegelijk afstand te nemen van de ideologische inzichten en de ervaringen van de jonge jaren.

 

Heeft dit land het verzet onvoldoende geëerd? Ik denk het wel, want afgezien van het feit dat verzet tot diep in 1944 weinig zinvol was, dat wil zeggen dat zolang de geallieerden geen bruggenhoofd op het Europese vasteland hadden, konden ze weinig beginnen tegen de geheime en andere politiediensten van de bezetter. Het drama van Meensel-Kiezegem dat door toedoen van de “Zwarten” werd aangericht het Veiligheidskorps, uiteraard gesteund door de bezetter. Uit het dorp werden na een schietpartij tussen zwarten en witten en een eerste razzia tegen mogelijke verzetslui opgepikt (1 augustus) om vervolgens op 11 augustus een grootschalige razzia uit te voeren waarbij 76 man werden opgepakt en weggevoerd via Sint-Gillis naar Neugengamme en Bergen-Belsen. De familie Merckx was erbij betrokken aan de zijde van het verzet en ook van de collaboratie, met lieden als Tony van Dijck en Robert Verbeelen. Was dit niet wat in nog grotere triestheid gebeurde in Oradour-sur-Glane?

 

Men had in Vlaanderen, zegde men mij, redenen om het verzet te wantrouwen, na de oorlog geringschattend te bejegenen, maar denkt men goed na over de situaties die zich voordeden, de voorgeschiedenis, dan dient men toch meer aandacht te besteden aan concrete biografieën om het verhaal van verzet en collaboratie beter te begrijpen zonder goed te keuren, maar ook recht te doen aan wie zich tegen de bezetter verzette. Zoals men de Witte Roos niet kan afdoen als onbelangrijk vanwege het evidente ontbreken van succes – hoe had dat gekund? – kan men verzetsstrijders in Nederland, België en Frankrijk niet evalueren op hun aperte gebrek aan succes. Maakte Paul Verhoeven met Zwartboek een donker beeld van wat sommige zogenaamde verzetsmensen hebben uitgevreten, dan kan men niet elke verzetsman of -vrouw afschilderen als bedrieger en leugenaar. De film van Verhoeven confronteert uiteraard met de donkerste legende van de bezetting in Nederland, echt gebeurd of niet, het blijft een beklijvende film, maar wijzer wordt men er niet van. Over de bankier van het verzet, Walraven van Hall en diens broer Gijsbert van Hall, werd ook een film gemaakt en laat zien dat verzet plegen zonder financiële ondersteuning helemaal niet lukt. Samen met andere verhalen die ik in mijn jeugd leerde kennen, heb ik wel degelijk een zwak ontwikkeld voor het belang van deze historische gebeurtenissen en handelingen, wel pas later beseffende hoe moeilijk het allemaal niet was en hoe gevaarlijk. Je zal maar in Bergen-Belsen terecht komen en tyfus krijgen.

 

Hoe men eerherstel kan brengen aan verzetsstrijders en de daden van collaborateurs beter begrijpen als daden van wreedheid en ontmenselijking hoeft niet meer in de rechtbank beslecht, maar is een kwestie van heroverwegen van de geschiedenis van de twintigste eeuw. Het laat onverlet dat de collaboratie en epuratie in de politieke verhoudingen in Vlaanderen en België hun gewicht hebben gehad en dat schuldigen soms lichter gestraft werden, omdat ze later in het vizier kwamen. “Onverwerkt Verleden: collaboratie en repressie in België, 1942-1952 “geschreven door Luc Huyse en Steven Dhondt liet zien dat de vervolging en bestraffing in België met zin voor nuance en de omstandigheden beschreven kan worden. Het boek verdient in de discussie over deze geschiedenis een belangrijke plaats in het maatschappelijke debat, maar zal de plaats van het Verzet niet helder maken. Daartoe dient men beter zicht te krijgen op de beweegredenen en inzichten, de intellectuele cultuur van de burgerij in die tijd. Effectief waren die daden niet, zegt men vaak, maar zonder een beter overzicht van wie wat deed, hoe men tewerk ging, kan men het Verzet niet beter begrijpen. Wat voor maatschappij streefden verzetslieden na? Wat met democratie en democratisering van de samenleving.

 

De fundamentele reden waarom men het verzet tegen de bezetter tijdens WO II recht moet doen en de eer geven die hen toekomt, is het feit dat er een fundamenteel op opstand bestaat, dat men een opgelegde ordening en het gebruik van machtsmiddelen niet hoeft te aanvaarden als men die strijdig acht met de eigen inzichten over hoe een samenleving hoort te functioneren. Vrijheid en waardigheid van het individu beknotten, zoals de Nazi’s deden, kon men evenwel niet zomaar bestrijden, want het vergde organisatie en steun van buitenaf, vanuit Londen dus. Die organisatie was uiteraard geheim, maar ik weet niet hoeveel onderzoek naar dat functioneren, met alle feilen waarover men het maar al te graag heeft, van de vele geledingen van wat het Verzet vormde, er al is verricht?  Maar er ontbreekt vooral een goede introductie, heb ik de indruk, vergelijkbaar met het doctoraat van Bruno de Wever. Verhalen over observaties van troepentransporten, over de bouw van de Atlantic Wall of het helpen van piloten van neergehaalde vliegtuigen. En dan waren er nog de netwerken om Joodse onderduikers en werkweigeraars te helpen. Hoe kon het dat er geen boeiende verhalen uit zijn voortgekomen?

 

Bart Haers   

 

Reacties

Populaire posts