Wat met partijpolitieke democratie?
Dezer Dagen
Hoeveel politieke wanorde
Verdragen we?
![]() |
Gaston Eyskens (1905 - 1988) was wellicht een onpartijpolitieke regeringsleider, die het land bestuurde, ook als dat ten koste ging van de eigen partijpolitieke electorale positie. |
Corona, klimaatkwesties, levenskwaliteit, verwachtingen en onderwijsbeleid, ruimtelijke ordening en verworven rechten, we stellen telkens weer vast dat we ons lijken vast te rijden in een volgens de een kortzichtig beleid, volgens anderen veel te ver doorgedreven logica. De Gele Hesjes mag men niet vergeten, omdat ze uitdrukten wat mensen al langer voelen, dat ze hun lot niet kunnen verbeteren. Voor politici ontstaat een situatie waarin ze voor niets of niemand goed meer kunnen doen en meer nog dan voorheen fataal tekortschieten. De vraag is echter wat men oorzaak kan noemen en wat gevolgen zijn, soms ongewenste neveneffecten van goed bedoeld beleid. Bovendien hebben politici in een land als België, in Vlaanderen, maar zo te zien ook in Wallonië geen volledige greep meer op het gebeuren. Maar is dat wenselijk? Moeten we streven naar een andere kijk op politiek?
De zaak is dat we inderdaad botsen op grenzen van
beleidsontwikkeling en van maatschappelijke bereidheid dat beleid ook te
aanvaarden. De klimaatzaak roept vele vragen op, maar er is geen eenvoudige
oplossing, waarbij om nog maar eens het cliché te hanteren de sterkste
schouders de zwaarste lasten dragen. Er bestaat namelijk niet zoiets als een
samenleving meer, zoals men dat na WO II nog zag, waarbij ondanks het discours
van de vakbonden de patrons en de arbeiders, werknemers samen het wel en wee
van het bedrijf in handen hadden, want vaak weet men niet meer wie de “echte”
bazen zijn, omdat het aandeelhouderschap volledig anoniem blijkt, of toch in
grote mate. De bazen zijn vaak ook maar huurlingen.
De visies die liberalen, socialisten en
christendemocraten ontwikkelden tijdens de negentiende en twintigste eeuw waren
zeer verdienstelijk, maar zoals het met ideologieën gaat beperkt en vaak
bedrijfsblind geworden, zeker toen de samenleving grondig wijzigde. Ministers
van eender welke partij zaten in met buitenlandse handel, met economische groei
en wilde grote werkgevers liefst binnen de grenzen van de eigen stad houden. De
globalisering heeft dan ook een overvloedseconomie gebracht, waarbij goederen
ongekend betaalbaar binnen handbereik kwamen. De vragen die de globalisering
opriep, kwamen echter ook op het bordje van de partijen, die niet goed zagen
hoe de slachtoffers van de globalisering dienden te worden ondersteund, want
men begreep niet hoe de globalisering van de economie, de vorming van een
wereldeconomisch systeem zou uitwerken. Neoliberalen geloofden dat deregulering
en het ontmantelen van de staat die globalisering zou bevorderen, maar ze
hielden er geen of onvoldoende rekening mee dat naast de globalisering de
evolutie van digitale technologie ook invloed had op het economische systeem.
Vaak gingen de discussies over deel- dan wel neveneffecten, zoals het
beschermen van soorten, terwijl we toch al langer wisten dat we ons horen toe
te leggen op het bewaren van biotopen, zoals met de vogelrichtlijngebieden en
later met de Natura 2000 gebieden mogelijk is gebleken. Ander deelgebied was de
werkgelegenheid, maar terwijl men oplossingen zocht voor de langdurige
werkloosheid, zag men in deze en gene regio krapte op de arbeidsmarkt ontstaan,
terwijl ook een aantal sectoren knelpuntberoepen kenden. Maar intussen was men
nog bezig iedereen dezelfde basis mee te geven maar een discussie om het beroepsonderwijs op te
krikken tot een hoger niveau zonder de al moeizaam studerende jongeren verder
af te schrikken, kwam er niet.
Ontsporingen in het onderwijsdebat kan men moeilijk
bijhouden, ook al omdat dit geen louter politiek gebeuren blijkt, in die zin
dat de protagonisten zich aan universiteiten en hogescholen inlaten met
sociologie en pedagogie, waarbij ook een aantal filosofische inzichten
meespelen. Men stelde vast dat er te veel zittenblijvers waren in het Vlaamse
onderwijs, zeker in de eerste graad, maar dat aantal bleek al bij al niet
dramatisch hoog, met zo een 6,3 % werd, terwijl het aantal vroegtijdig
schoolverlaters – zonder diploma – hoger ingeschat werd om aan te tonen dat het
onderwijs niet goed functioneerde. Alleen is de vraag wanneer onderwijs dan wel
goed zou functioneren. Iedereen een diploma van de doctor in de
natuurwetenschappen? Niet iedereen hoeft universiteit te lopen, meer nog, de
reeks van knelpuntberoepen laat zien dat mensen een goed bestaan kunnen
opbouwen door zich toe te leggen op vakkennis, maar dat lijkt niet te sporen
met het idee van sociale promotie, maar net in de periode na WO II zag men dat
sociale mobiliteit, opwaarts, best goed mogelijk bleek, zonder aan het
onderwijs zelf te sleutelen. Het aantal studenten S.O. nam hand over hand toe,
ook de universiteiten konden de toeloop niet altijd goed aan, omdat de
financieringsmechanismen niet op zo een sterke groei gericht waren. Het feit
dat vooral Letteren & Wijsbegeerte, psychologie veel studenten over de
vloer kregen, mag niet doen vergeten dat de faculteit Economische Wetenschappen
ook snel groeide terwijl vooral de faculteit Toegepaste Wetenschappen vooral
stabiel bleef en trager groeide, terwijl de samenleving om ingenieurs verlegen
zit. De keerzijde is dat faculteiten met veel inschrijvingen in eerste
kandidatuur – nu bachelor – moeten vaststellen dat velen de eindmeet niet halen
terwijl in richtingen met merkelijk beperkte instroom net het aantal alumni aanmerkelijk
hoger uitvalt.
Discussies over onderwijsbeleid hinken doorgaans op
twee gedachten, het welzijn van het kind en de jongere en tegelijk wil men
talenten ontwikkelen, zonder zich om de betekenis van wat die talenten
betekenen te bekreunen. Erkent men dat niemand geboren wordt om een bepaalde
functie te vervullen, dan is het ook evident dat men mensen best hun eigen weg
kan laten gaan en dus zelf hun beroepskeuze vast te leggen, bij voorkeur
gesteund door bezorgde ouders, maar ook weer niet te bezorgd. Adam Smith wist
al dat de arbeidsspecialisatie ertoe leidde dat mensen opgeleid dienen te
worden in specifieke vakgebieden en dat was lange tijd het opleiden op de
werkvloer, zoals in de oude ambachten; dat vormt ook de beste garantie dat
noodzakelijke ambachten beschikbaar blijven, zonder dat er werkloosheid door
overtal zou ontstaan, doch, zoals Richard Sennett betoogde, dient opgemerkt dat
dit ook voor moderne technieken moet gelden, omdat ook daar noodzakelijke
vaardigheden pas door veel oefening verworven worden. De verscholing en
administratie rond schoolse vorming kan niet garanderen dat de opleidingen
voldoen om mensen met vakkennis op te leiden. Uiteraard hebben mensen algemene
vorming vandoen maar technisch onderwijs kan leerlingen wel degelijk behoorlijk
vormen. Voor het BSO zou het goed zijn na te denken, na 30 jaar van leerplicht
tot 18 jaar en vele discussies over het
belang van algemene vorming in die onderwijsvorm. Dat dit thema opnieuw opduikt
ligt er ook aan dat onderwijsdebatten vaak vertrekken vanuit academische
vraagstellingen, die best boeiend zijn, maar niet altijd gericht zijn op het
onderwijsgebeuren en de uitkomsten ervan.
Met Adam Smith moeten we dan ook weer overdenken dat
onze samenleving vakkennis nodig heeft, mensen die goed zijn in hun vakgebied,
kunnen improviseren wanneer de omstandigheden dit vereisen. Dat betekent ook
dat onze samenleving heel wat vakspecialisten nodig heeft, wat in publieke
debatten niet altijd voldoende aan de orde komt. Dat wil zeggen, politici en
hun adviseurs, van nagenoeg alle partijen gingen er lange tijd van uit dat er
zoiets bestond als de werkende mens, maar wat die precies uitspookt op de
werkvloer, was van ondergeschikt belang. De productiviteitsverhogingen die men
wenste waren hoe dan ook een zaak van de bedrijfsleiding en machines en dat
gebrek aan respect voor specifieke kennis heeft zich laten voelen. Vakbonden, werkgeversorganisaties
en analisten brengen ons op de hoogte van dalende of stijgende werkloosheidscijfers,
maar vaker niet dan wel krijgen we dan een analyse van sectoren en regio’s, wat
discussies over een loonnorm abstract en onbeduidend lijkt te maken. Kennis is
macht, behalve op de werkvloer, maar kijk ik om me heen, dan stel ik vast dat
het aantal mensen dat zich als werkende presenteert op hoog niveau bezig is in
ICT, biotech en bijzondere materialen terwijl dat in het beeld van onze samenleving
maar niet wil doordringen. Discussies over niveaudalingen in het onderwijs moet
men ernstig nemen, maar de discussie zou moeten gaan over hoe we leerlingen
S.O. de beste kansen geven om een waardevol bestaan uit te bouwen en neen, dan
is de studie rechten wellicht niet de eerste keuze, al zijn er wel meer
juristen nodig dan ooit, zij het niet per se in het strafrecht.
Hoe organiseren we de samenleving, komt zelden aan bod
in discussies binnen partijen, maar er leeft wel een opmerkelijke
laatdunkendheid over mensen, medeburgers. “De mensen begrijpen niet wat wij
voor hen doen”, hoort men vaak genoeg, net als “wij doen ons best en meer dan
dat maar krijgen stank voor dank”. Maar tegelijk is het voor burgers bijzonder lastig
om een open gesprek te hebben met politici, omdat die laatste zijn of haar
verhaal wil pitchen, ingang wil doen vinden, maar wat de burger v/m vertelt,
lijkt van ondergeschikt belang. De zaak is dat politici geen tastbare invloed
(meer) hebben en mensen geloven partijprogramma’s niet meer, of ze nu gedetailleerd
worden gebracht, dan wel zeer algemeen of in beknopte, snedige slogans. Men zou
toch al langer moeten begrijpen dat de concrete wensen van burgers moeilijk
gevat kunnen worden, maar er zijn wel degelijk hoofdlijnen aantoonbaar van
belang.
Een eerste is dat mensen rechtszekerheid willen en dat
is meer dan een abstractie een noodzaak voor wie een huis koopt of bouwt, een
onderneming opzet of trouwt en aan kinderen begint. Maar rechtszekerheid uit
zich in concrete wetgeving, waarbij gebeurtenissen ertoe kunnen leiden dat
mensen hun vertrouwen verliezen, wanneer de wetgeving, of beter de administratieve
uitrol niet spoort met wat men had verwacht. Het probleem is dat het niet
altijd om de staat gaat, maar vaak om bedrijven die zich beroepen op wat het
parlement aan regels heeft bedacht en hoe dat vervolgens, eventueel via
jurisprudentie heeft uitgepakt. We worden geacht de wet te kennen, maar ook
voor juristen is het vaak een hele kluif om een kwestie juridisch sluitend uit
te vlooien. De wetgeving leren lezen zou dan ook in het middelbaar onderwijs
een interessante oefening kunnen blijken, alleen al om te zien hoe juridisch
technisch de zaken in elkaar zitten. Het geeft tegelijk te denken over de idee
rechtszekerheid, want vaak gaat het om de idee dat wie niets mis uitspookt geen
last zal hebben van justitie, politie, maar vaak genoeg loopt het anders en
komen mensen toch in problemen.
Sociale zekerheid is een zaak van inkomen en
veiligheid op dat vlak, dat men niet moet vrezen dat men plots met tekorten te
maken zal krijgen. Ook hier kan men stellen dat de complexe sociale zekerheid uit
de voegen lijkt gebarsten, maar evengoed kan men zich niet van de indruk
ontdoen dat een grote big bang, een grondige hervorming van de sociale
zekerheid wel eens veel verliezers zou kennen, ook al is dat nu net niet de
bedoeling, zeggen politici. Een langjarige klacht is dat de werkgelegenheid in
optima forma niet meer zonder meer toegankelijk is, aan de andere kant horen we
al evengoed dat jobcreatie voor ondernemers geen sinecure is, maar goed, het
gaat om de creatie van meerwaarde waarbij mensen, handen nodig zijn, schrijf-
of andere handen. Het hoeft geen betoog dat politici in hun besparingsijver –
teneinde het bestel te bestendigen – gedurende decennia ook bij de overheid de
overbodig geachte jobs hebben weggesaneerd en vaak bleken die toch nodig, wat
ertoe leidde dat ze niet meer als overheidsjobs golden, maar uitbesteed werden.
Het feit dat informatica de uitvoering van bepaalde taken overbodig gemaakt
heeft, kan men niet negeren, maar komt zelden in beeld als men het over
perspectieven heeft. Is er nog een opleiding Kantoor nodig in het BSO, als al
die zaken toch opgenomen worden door meer opgeleide mensen?
Sociale zekerheid is niet enkel een zaak van wie in de
penarie komt, maar de samenleving heeft ook behoefte aan sociale zekerheid,
lees: stabiliteit, met eventueel een opwaartse mobiliteit. Sinds mijn jeugd
werd mij verteld dat burgelijke types niet deugen, terwijl we nu kunnen
vaststellen dat journalisten, columnisten en politici en hun hofhoudingen
allemaal precies behoren tot diezelfde burgelijke midden- en bovenlaag, die al
eens wat bohemienstrekjes vertonen, maar toch liefst weten dat ze morgen even
veilig onder dak zijn. Avonturen zonder vaste grond onder de voeten te
verliezen, daar is niets mis mee en het staat ook in het burgerlijk wetboek, de
notie van de goede huisvader – de term zal bij de tijd gebracht worden.
Het beeld van de ander als evengoed begaan met de goede
gang van zaken of indien niet, nodig gedisciplineerd moet worden, werd enige
tijd ter discussie gesteld, aangepast aan de nieuwe ideeën over vrijheid die na
WO II helemaal doorbraken, maar in werkelijkheid al langer leefden in burgelijke
kringen zoals in de antipsychiatrie volop tot uiting kwam, waarbij opgemerkt
kan worden dat de kritiek ook wel terecht was, maar hoe het dan wel moest, daar
werd slechts moeizaam een gedeeld inzicht over ontwikkeld. De jaren zestig en
zeventig werden het hoogtepunt en gezegd kan worden dat veel ervan
maatschappelijk relevant bleef. Evengoed werd duidelijk dat niet iedereen er
echt op gesteld was, maar dat was geen voorkeur van een conservatieve club,
want ook wie er niet helemaal bij hoorde had last van die op het oog onbeperkte
vrijheden. Wie afgeeft op de jaren dertig, zal opmerken dat het inderdaad de
tijd was van fascisme en nazisme, maar niemand kan blind blijven voor wat er
zich voordeed in de samenleving, zoals het betaald verlof dat ingesteld werd en
de verdere emancipatie van arbeiders en bedienden. Het kan moeilijk ontkend
worden dat de voedingsbodem voor het nazisme in Duitsland ook te zoeken valt
bij de ontgoocheling van arbeiders over de benadering van de SPD omtrent de
samenleving, zoals Jacques A.A. van Doorn dat beschreef in een postuum uitgegeven
essay. De arbeider was wel degelijk nationalistisch, niet internationalistisch,
zoals de “Internationale” wil doen geloven. Maar ook gelijkheid was hen niet
besteed, want ze wilden juist erkend worden in hun vakkennis en betrokkenheid
bij het bedrijf.
Toen Zwarte Zondag in 1991 iedereen wakker schudde,
was het voor velen lang ondenkbaar dat de vakbond vol heimelijke aanhangers van
het Vlaams Belang zat, maar de Achturenhuizen en andere volkshuizen waren niet
meer de bruisende centra van de vroege jaren, maar er zaten vooral oudere
mensen, die niet naar de gewone horeca konden, wegens te duur. De arbeiders –
voor zover ze nog als zodanig bestonden – woonden in wijken die ook gezocht
werden door “gastarbeiders” – later sprak men van allochtonen, tot ook dat
stigmatiserend werd – maar vooral vonden dat voor hun kinderen de opwaartse
mobiliteit gecanceld werd, terwijl, het moet gezegd, de onderwijswereld de
democratisering net verder wilde doorvoeren, wat evenwel anders opgevat werd,
namelijk als afbouw. Luistert men goed rond, dan merkt men dat in de
samenleving veel ongenoegen bestaat over de ontwikkelingen in het onderwijs en
dat is niet enkel bij de elite het geval. Iedereen gelijke kansen? Jacques van
Doorn vond het een probaat middel om antidemocratische bewegingen handen en
voeten te geven, zich zelfgenoegzaam boven het grauw verheven te voelen. Mensen
blijken te beseffen dat er voor goede punten ook gewerkt mag en moed worden en
dat die succeservaringen voor hun kinderlijk wezenlijk is.
Gemakzuchtige Tweedelingen?
Het beeld van de samenleving als simpele verdeling van
1 % rijken en de rest armen, voldoet niet, doet aan de samenleving ook geen
recht noch aan burgers. De afgelopen veertig jaar is de materiële cultuur
grondig gewijzigd, zijn eetgewoonten en consumptie van genotsmiddelen onherkenbaar
geworden. Het is wenselijk en goed dat de gezondheidszorg preventief wil
werken, zegt men, maar veel mensen ervaren dit als een aanslag op hun vrijheid.
Dat is deels zo, valt te vrezen, maar evengoed is het opmerkelijk dat een van
de grootste bedreigingen van de maatschappelijke orde, de handel in harddrugs
en de daarmee gepaard gaande accumulatie van grijs geld, dat ook in de “bovenwereld”
geplaatst wordt, niet echt leidt tot een groter debat over cocaïnegebruik, iets
dat lange tijd vooral in “hogere kringen” geaccepteerd werd, kwestie van de
zware taken goed te vervullen.
Tweedelingen hebben het voordeel van de duidelijkheid,
maar sporen zelden of nooit met de realiteit. Dat heeft men inzake de
genderdiscussie goed begrepen, waar de grootst mogelijke fluïditeit geclaimd
wordt, maar waar hele volksstammen mee in conflict komen. Toch is het net die
verworven vrijheid voor LGTBQ+ gemeenschap – voor zover men daar echt een eenheid
kan zien – die het conservatieve politieke segment in het politieke discours
opnieuw sporen heeft gegeven. Zelfbeschikkingsrecht, onderschrijven ook
politici, maar tegelijk voelen ze in gesprekken met burgers dat die wel grenzen
getrokken willen zien. Dat nu is precies wat J.A.A. van Doorn aan de orde wilde
stellen, dat de vervreemding van politici ten aanzien van hun achterban vaak
genoeg berust op ideële voortvarendheid vanwege de elites van een beweging.
Behoudens kleine groepen die geweld hanteren, laten mensen aan de borreltafel
of in de huiskring wel horen dat er grenzen bestaan wat aanvaardbaar gedrag betreft,
maar zullen politici in het publieke debat een ongekende vrijmoedigheid laten
varen, omdat er geen kritiek mag komen die henzelf of hun imago zouden raken.
Cruciaal om te begrijpen is dat politici en hun
kringen er maar niet in slagen aan te nemen dat anderen ook over relevante
kennis kunnen beschikken, wat overigens logisch is, aangezien de
scholingsgraad, de toegang tot hogescholen en universiteiten sinds 40 jaar nog
eens is toegenomen. Men leert er niet enkel een vak, men leert ook denken,
oordelen, parameters afwegen en een visie ontwikkelen. Anders dan in “hofkringen”
vaak wordt aangenomen is het volk niet dom, bestaat het volk als entiteit of
grootheid zelfs niet, want dan negeert men de gevolgen van de emancipatie van
het individu, maar dat blijkt bestuurders steeds weer te ontgaan. De
klimaatdiscussie vormt daarbij een aardig exempel, omdat de toeschouwer
vaststelt dat de inzichten die ontwikkeld werden op grond van waarnemingen die
pas laattijdig werden geopenbaard. Is het zo dat wetenschappelijk onderzoek in
principe openbaar is, de toegangen tot (dure) tijdschriften zijn al beperkt, de
leesbaarheid blijkt een ander probleem te zijn. Het serre-effect, leerde ik op
het college, is doorgaans maar niet altijd weldadig voor het leven op aarde,
maar de afgelopen decennia werd duidelijk dat het systeem uit de hand kan lopen
– wat op zich niet zo nieuw is, zoals de paleoklimatologie laat zien. Alleen is
duidelijk dat we het systeem door menselijk handelen uit het lood hebben geholpen.
Dat dit dramatisch kan uitpakken, hoort men vaak, maar weten we wel hoe het
klimaat functioneert? Er zijn de zeestromingen, waarvan de golfstroom voor ons
de belangrijkste is, maar deel van een globaal systeem, net als de straalstroom
op ongeveer 10 km hoogte. De invloed op het concrete weer en het klimaat valt
dan wel uit te leggen, hoe we er invloed op hebben, zoals in het klimaatveranderingsverhaal
aan de orde komt, kan men niet zo eenvoudig duidelijk maken. Het viel me altijd
op en nog steeds dat men de klimaatverandering die versneld aan de gang is,
altijd weer als een eenvoudig te begrijpen mechanisme zag terwijl de factoren
die er invloed op uitoefenen talrijk zijn, van fysische en chemische aard
blijken.
Kan men niet van politici verwachten dat zij dat
informatieve, documentaire werk, uiteindelijk een zaak van pedagogie, op zich
nemen, dan merkt men dat de informatie onderweg gekleurd raakt. Experten proberen
dat wel op zich te nemen, maar als men, zoals Edgar Morin bevonden had, het
verklaren van een complexe realiteit door doorgedreven vereenvoudigen aanpakt,
dan ontgaat mensen de ernst van de situatie maar verliest men ook vertrouwen in
de wetenschappers. Het gaat immers om meer dan een gevaar bezweren, want kan
men de intense hittegolven al moeilijk negeren, de zware overstromingen in
delen van België, Duitsland en Nederland, maar ook in China, Turkije en de
bosbranden niet negeren, maar het zijn natuurrampen, waarbij men over de dieperliggende
oorzaken ervan kan redetwisten. Bovendien weet men niet goed hoe men het “oude”
evenwicht, de situatie ante quem kan bereiken, wat wellicht niet te bereiken zal
zijn en hoe een nieuw evenwicht eruit zal zien, valt nu niet te voorspellen. Tegelijk
merkt men dat mensen al decennia de indruk krijgen dat ze geen ruimte meer zien
voor een onbezorgd leven, want in de jaren zeventig moest de kolenstook in woningen
eraan, vervolgens kregen we de zure regen als gevolg van chemische elementen
die we uitstootten, cfk’s als ik het wel heb en nog later was er fijn stof, dat
vooral een zaak van gezondheid was en is. Men kan ook wel klimaatmoe of
milieumoe worden, want het eigen bestaan wordt in de kern bedreigt, althans,
dat is de ervaring.
Dat alles leidt tot vragen over zelfbeschikking,
waarbij gezondheid een persoonlijke aangelegenheid is, maar waarbij het
schadebeginsel van alles een maatschappelijke kwestie maakt. Rond 1970 hoorden
we voortdurend dat we ons moesten bevrijden van groepsdruk, maar origineel zijn
was ook wel weer niet gemakkelijk. De overheid, politici en mensen die zich
engageerden in het sociale leven, van cultuurfondsen tot sociale organisaties zagen
dat mensen niet altijd slim genoeg zijn om te weten wat goed is voor hen, zoals
ook Leopold I dat schreef aan de jonge koningin Victoria. Het heeft mij alvast
geleerd dat men voorzichtig moet zijn met paternalistische uitgangspunten, want
de betekenis ervan ontgaat ons, net als het waarheidsgehalte. Het gaat om meer
dan dat, want een van de belangrijkste speeches van Franklin Delano Roosevelt,
over de Vier Vrijheden stipuleert terecht, onder andere dat mensen het recht
hebben om vrij van angst te leven. Politieke campagnes evenwel gaan net uit van
het manipuleren van bestaande (individuele/collectieve) angsten. Een van de
angsten van politici is net dat mensen hun actie niet begrijpen, want ze moeten
eerst nog meegenomen worden in een verhaal, hun verhaal over wat de betere
samenleving zou moeten zijn.
Zoals we sinds de val van de Muur en het totalitaire
regime in de DDR en andere communistische regimes weten, gaat het altijd weer
om het feit dat de overheid de burgers niet kan vertrouwen. Rond 2000 hoorden
we politici peroreren over verontwaardiging als drijfveer, gelinkt met een
onmiskenbare minachting voor “de gewone mensen”, terwijl de samenleving wel
degelijk veranderd was. Het probleem lijkt te zijn dat politici van links en
van rechts geschoold zijn in universiteiten en hogescholen waar min of meer dezelfde
ideologische kaders overheersen, zoals, het moet herhaald, in het onderwijsbeleid
is gebleken. Op zich is er niets mis met die aangereikte denkkaders, methodologieën,
als men er ook maar de tijd voor neemt die kritisch te onderzoeken, zoals onder
meer Hanna Arendt en Edgar Morin hebben betracht. Kritiek betekent dan
onderzoeken en fouten in de redeneringen niet per se weggooien, want als de
gegevens ertoe nopen, kan een redenering, argumentatie zelf ook voor discussie
vatbaar blijken. Dat aspect van vorming lijken we wel uit het oog te verliezen.
Wie zich niet progressief noemde, had niet veel te
makken, want het debat moest en zou gevoerd door gelijkgezinden. Mensen als
Paul Scheffer bewezen dat niet iedereen op dezelfde wijze naar fenomenen als
migratie keek, maar kreeg op zijn donder binnen de weldenkende gemeenschap. Toch
leek zijn analyse een bevrijdende gedachte, want tja, moeten we echt blij zijn
met een multiculturele samenleving, terwijl het een gevolg is van een (snel)
veranderende wereld. Terwijl de openbare omroep ons aanspoort kennis te nemen
van de culturele diversiteit, zadelt ze ons ook op met kneuterige soaps, waar honderdduizenden
naar kijken. Het klopt dat we behoefte hebben aan kneuterigheid, maar het toch
blijft het een taboe. Voor de politieke wereld betekent dat men toch eens
moeten nadenken in welke mate men een samenleving kan maken, divers kan maken,
want zonder een zekere samenhang, gemeenschappelijke grond gaat het niet. Moet dat
dan gaan over het erkennen van homoseksualiteit, polyamorie of libertarisme?
Uiteraard wel, maar wat voor de een geen schade aanricht, betekent voor de
ander het ineenstorten van een mens- en wereldbeeld.
Herman de Dijn overdacht hoe we in de meeste liberale
samenleving waar taboes vakkundig terzijde geschoven zijn, toch niet altijd
even gemakkelijk omgaan met de vrijheden en fluïditeit van anderen. Voor
politici brengt dit onrust, omdat men niemand iets durft te ontzeggen maar ook
niet de goegemeente en weldenkenden – wat dat ook mag betekenen – voor het
hoofd wil stoten, nu gaat het om woke zijn, of niet dus. De angst voor
onzekerheid van mensen speelt niet altijd, zoals de mode-industrie heeft laten
zien, waar dan weer de diëten-industrie een aardig graantje van meepikken.
Uiteraard is dat geen politieke kwestie zou men denken, ook niet het (psychisch)
lijden dat ermee gepaard kan gaan. Het punt is dat de eisen die mensen zichzelf
stellen en aan anderen – zoals body shaming – ertoe kan leiden dat mensen nood
hebben aan psychiatrische zorg en dat er ook vragen komen over operatieve
ingrepen, zoals bij mensen die zich geboren menen in een verkeerd lichaam. Dan
ontstaat er natuurlijk weer discussie over de vraag of vroegtijdig ingrijpen
wel zo gunstig uitpakt. Het individuele leven van personen kan zo een
maatschappelijke kwestie worden en politieke oplossingen vragen, want wie zal
die medische ingrepen en herstel betalen?
Economische inzichten vallen mager uit
De oude ideologieën waren gebaseerd op de onmiddellijke
noden van mensen, overleven en eventueel een beter leven, betere
levensomstandigheden verwerven. Strijd tegen armoede? Aan de ene kant wilde men
dat inlossen met aalmoezen en weldadigheid, aan de andere kant wilde men structurele
oplossingen zoals hogere lonen, gezondheidszorg, kraamzorg en werkloosheidsvergoedingen.
De strijd kreeg in Gent rond 1900 een bijzondere invulling met in den beginne de
socialistische initiatieven, waarvan het feestpaleis Vooruit het vlaggenschip zou
worden, maar dat was gebaseerd op coöperatieve bakkerijen, op mutualiteiten – Bond
Moyson – en spaarkassen. Het ging om arbeidersinitiatieven, die pas later een
marxistische invulling kregen, maar niettemin zeer succesvol mochten heten, tot
onder meer de Bank van de Arbeid ten onder ging. Later kregen de arbeiders en
bedienen een alternatief, de Christene Arbeidersbeweging en die kreeg in Gent
uitgebreid voet aan de grond, deels tegen de socialistische initiatieven om de
mensen in de kerk te houden, deels ook via zelforganisatie, iets wat men niet
uit het oog mag verliezen.
De vraag of deze bewegingen vandaag nog levensvatbaar
zijn, wordt doorgaans geduid via afnemende deelnemersaantallen en minder
interesse voor al die activiteiten die ingericht worden. Toch is veel van de emancipatie
aan het jeugd- en volwassenenwerk te danken, naast onderwijs natuurlijk.
Maar de crux is dat het succes zeker na WO II vervolgens
geleid heeft tot scherpe kritiek op paternalisme en zelfgenoegzaamheid en
vervolgens tot afhaken heeft geleid. De politieke draagwijdte van de
ideologieën leek vergeten door wat werd gerealiseerd en de mate van individuele
gelijkheid die werd verworven. Nu zien we dat de afgelopen twintig jaar vormen
van neo-liberalisme – wat dus niet altijd als liberalisme gezien kan worden –
in alle partijen hun plaats hebben gevonden, waarbij de ideeën over institutionele
sociale ondersteuning van mensen niet langer als een individueel onvoorwaardelijke
tegemoetkoming werd gezien. In regio’s waar krapte op de arbeidsmarkt heerst
eist men dan weer dat iedereen ingezet wordt, maar verbaasd het slechts weinigen
dat de volledige tewerkstelling die men vraagt, waar men om smeekt sterk lijkt
op wat in de DDR van weleer als streefdoel gold. De meerwaardecreatie komt de
werknemers ten goede, komt die in het gedrang, dan verdwijnt er dus ook sociaal
kapitaal.
De hele discussie over solidariteit sinds de petroleumcrisis
ging over het verdelen van de koek, waarbij men ervan uitging dat die niet zou
groeien, terwijl voortdurend gekeken werd naar de economische groei, uitgedrukt
in termen van de toename van het BBP, wat het politieke en syndicale debat
nogal eens verwarrend maakte. Het feit dat het BBP niet enkel toeneemt door
economische activiteit als zodanig, maar ook door het in rekening brengen van
natuur- en andere rampen, voor zover verzekeraars erbij betrokken zijn en de
heropbouw snel kan aangevat worden, maakt dat men het begrip ook in twijfel
ging trekken, maar afgezien van de crisis van 2008-2009 blijkt de groei nagenoeg
constant te zijn geweest. De vraag was waar de verdiensten naar toe gingen. Sinds
Thomas Piketty zijn boek schreef over de versnelde accumulatie van kapitaal bij superrijken, gelooft men dat
dit naar enkele grootaandeelhouders zou gaan, de 1 %, maar er is veel meer
kapitaal dat niet altijd volledig in de boekhouding wordt opgenomen. De
discussie zou dus moeten gaan hoe de betrokkenen bij meerwaardecreatie beter
verloond kunnen worden, wat sinds de jaren 1990, zeker na 2000 aan de orde is.
De pseudo-ideologische discussie over het neo-liberalisme – dat zich onder meer
beriep op de idee van de Blinde Hand, die echter voor Adam Smith nauwelijks van
belang blijkt te zijn – heeft voor begripsverwarring gezorgd, omdat het
economisch handelen niet meer betrekking had op wat mensen doen, u en ik, maar
op wat modellen wordt gegoten of in beurskoersen wordt uitgedrukt en
geanalyseerd door beursspecialisten. Dat valt best kritisch te bejegenen en kan
niet het gehele regeringsbeleid bepalen. Maar waar moeten politici zich om
bekreunen?
Geografische reflexen
Men zal, om een ideologisch kader voor de toekomst te
ontwikkelen heel wat onzekerheden moeten aanvaarden, omdat precies de
verhouding tussen overheid en kapitaal wel van doorslaggevend belang is, maar
niet op grond van statische benaderingen gevoerd kan worden. Wil men de
ontevredenheid van groepen in de samenleving, zoals de Gele Hesjes begrijpen en
er zinvol mee omgaan, dat betekent, een duurzame oplossing ontwikkelen, dan zal
men zowel geografische parameters in kaart moeten brengen,
opleidingsmogelijkheden in rurale gebieden en misschien de centrumfunctie van
grote agglomeraties als Parijs, Lyon of Antwerpen moeten temperen. “En de rest
is parking” maakt het leven voor miljoenen onnodig lastig, zeker in landen als
Frankrijk of Spanje. De idee dat we gebieden aan hun lot kunnen overlaten en de
burgers die er wonen negeren, kan op termijn voor spanningen zorgen. Echter,
onze visie op het politieke gaat uit van de gedachte dat het ware politieke
leven in de steden plaats vindt. Schreef Richard Florida niet dat de steden de broedkamer
van creativiteit zijn? De Amerikaanse samenleving laat zien dat de verblinding
voor stedelijke bling bling de politieke polarisatie wel versterkt heeft.
Nu is Vlaanderen een verstedelijkt gebied, waar iedereen
vlot toegang heeft tot diensten rond gezondheidszorg, rechtsbedeling, financiële
zaken en ontspanning, terwijl het juist in Frankrijk opvalt dat er dorpen,
gebieden zijn waar die diensten van overheid en commerciële aard niet meer te
vinden zijn. Ruimtelijke ordening is meer dan bouwen of betonstop, het gaat ook
om het organiseren van diensten. De evolutie van de kerk laat zien hoe de
trouwste gelovigen als eens moeite hebben om hun zondagsviering bij te wonen.
Deze analyse gaat uit van de vraag waarom partijen het
zo moeilijk hebben om vanuit redelijke argumentatie over mogelijkheden en
moeilijkheden van het beleid een aanbod te bieden. De samenleving werd complex,
veel complexer dan politici mogen uitdragen in hun pitch en discours, dus in
korte voorstellingen of een volgehouden uitleg over waar men voor staat.
Redelijkheid is meer dan het volgen van een bepaalde ratio, net omdat men dan
te weinig oog heeft voor andere ontwikkelen die de eigen ratio kunnen
doorbreken. Migratie en integratie zijn belangwekkende onderwerpen, maar er
komt veel overleg en reflectie bij kijken. Wie dat negeert, kan geen overtuigend
discours brengen. Het Vlaams Belang weet ook dat men de hier aanwezige nazaten
van de befaamde “Gastarbeiders” niet weg zal krijgen, want ze dragen in de
tweede en derde generatie bij aan welvaart en het publieke leven en in sommige
steden zorgt dat voor spanningen, net omdat de communicatie met het moederland
via internet bijzonder gemakkelijk maakt. Zijn er nog veel schotelantennes? Langs
enkele spoorlijnen ziet men ze nog wel, maar de aantallen groeien niet meer
aan, want er zijn betere middelen. Er zijn observeerbare aspecten van een
moeilijk samenleven, want mensen leven in verschillende fasen van hun leven,
met telkens specifieke behoeften en verwachtingen. Het valt op dat zowel wie de
multiculturele samenleving zegt toe te juichen en wie er luidop afkeer van
uitvent in feite niet of met grote moeite naar mensen kijken die dat samenleven
realiseren, met goede momenten en soms kwalijke gebeurtenissen. Bovendien zorgt
de waarnemingshorizon ervoor dat feiten in andere landen en streken ook hier
voor gedoe zorgen, zoals de moord op de geschiedenisleraar Samuel Paty, die
zijn leerlingen de cartoons van de profeet toonde en daarvoor bedacht werd met
een moordplan. Dat intussen de grote meerderheid van nieuwe medeburgers en hun
nazaten niet echt voor problemen zorgen, zal niet iedereen voetstoots onderschrijven.
Er is een probleem in het onderwijs, zoals ook Alicia Gescinska mocht ervaren,
omdat kinderen van vluchtelingen uit Polen toch maar beter kapper worden – men moet
hen geen onnodige frustraties en trauma’s bezorgen – en toch werd ze doctor in
de Wijsbegeerte. Een zwaluw maakt de lente niet, maar toch, ook het
professionele leven wordt diverser, maar dat blijkt een zaak van perceptie,
want men kan moeilijk aannemen dat in een competitief ingesteld onderwijs
iedereen slaagt. Juist ja, nu moet het alweer gaan over de onderwijsdiscussie,
maar linksom of rechtsom, kinderen en jongeren dienen bepaalde leerstof te
verwerven, niet enkel omdat ze iets, veel moeten weten, maar omdat die kennis toelaat
dat ze een weg vinden in het volwassen leven. Meer nog, kennis, schoolse kennis
lijkt vaak irrelevant en overbodig, maar het gaat ook om leren denken, zelf
leren denken en dat ontberen we de afgelopen twintig jaar in het
maatschappelijke onderwijsdebat – al werd dat paternalistisch gevoerd.
De machteloze politici: nood aan redelijkheid
Tot besluit van deze poging te duiden waarom de
klassieke partijen en ook wel Groen en N-VA de kiezers niet meer afdoende
aanspreken, om tot overzichtelijk bestuur te komen, om werkbare coalities te
vormen, moet men vaststellen dat partijen hun ideologisch denkkader, hun visie
op mens en samenleving en de (boze) buitenwereld hebben laten verwateren. Dat
komt tot uiting in steekvlampolitiek rond plots oplaaiende verontwaardiging,
ook als het om fenomenen blijkt te gaan die verder geen gevolgen zouden kunnen
hebben – toch de voorwaardelijke wijze. Aan de andere kant, bij grote crises,
zoals de financiële crisis van 2008 blijkt het moeilijk het ad hoc tot stand
gekomen beleid te verantwoorden. Op termijn zal men een redelijke positie
moeten vinden rond het klimaatvraagstuk – waarbij niet de klimaatverandering
een vraagstuk is, wel hoe men op een billijke manier antwoorden zal formuleren
zonder onder meer het Matthaeuseffect te laten spelen, want anders komen de Gele
Hesjes weer in actie – of juist samenlevingsproblemen rond transmigranten en
andere groepen waarbij rechten en verantwoordelijkheden hun belang hebben. Geen
van de klassieke partijen durft nog met een onvolkomen plan uit te pakken, maar
wie van een partij eist dat men alle antwoorden kent, vergeet dat al handelende
het speelveld verandert. Het is dus wenselijk na te denken over het nut en
voordeel van communicatiestrategieën die
dan wel voldragen lijken, maar geen voeling meer hebben met de realiteit.
Politici schrijven graag boeken en manifesten, gaan
het land rond bij service-clubs en afdelingen van de Landelijke vrouwen of de
middenstandsvrouwen – zo heetten ze blijkbaar nog altijd – om hun blijde
boodschap te brengen maar preken buiten de eigen parochie is veel moeilijker,
ook al omdat in de media politici vaak om een quote wordt gevraagd, niet om een
onderbouwde maar daarom geen volkomen doordachte en doorgerekende visie. Zegt
een politicus dat een kwestie, de overstromingen in de provincie Luik, moeilijk
binnen de kortste keren op te lossen vallen, de gevolgen dus, dan wordt hij of
zij afgeserveerd, wat het vertrouwen in de media zelf ook weer ondergraaft. Men
kan werken met draaiboeken en plannen, zoals dat al jaren onvolkomen gebeurt –
zegt men in de media – of men kan proberen netwerken tussen
hulpverleningsdiensten op te zetten, iets wat in lokale entiteiten best moet lukken,
maar ook op het niveau van de regio’s en federaal. Wat bleek, weinig coherentie
in de aanpak en waar er solidariteit was tussen brandweerzones, wist men er
zich geen blijf mee. Maar ook: men heeft jarenlang omwille van de
begrotingsproblemen de Civiele Bescherming en het Leger afgebouwd, zonder op te
letten dat men een organisatie aan het ontbenen en ontzenuwen was. Maar ook
hier weer ligt dat dan aan het feit dat men een eenduidige logica, ratio hanteerde
en zelden terugschakelde. Kwam er protest uit de betrokken diensten, dan werden
de personeelsleden als deloyaal weggezet, want in eigen boezem wilde men niet
kijken. Hoe men het vertrouwen in het politieke bestel, in partijen kan
herstellen, hangt af van de mate waarin men de eigen beperkingen in een complex
politiek bestel durft aan te kaarten. Een halve zin kan prikkelen, maar zegt
niets over de zin ervan.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten