Annelies Verbeke stopt het schrijven van verhalen

 


Reflectie

 

 


Wat fictie tot fictie maakt

 

 


Een recensent moet de lezer de weg wijzen naar goede boeken, heet het, maar het gaat niet op, vroeger niet en nu niet te laten zien dat de recensent een boek echt heeft uitgekozen, maar gewoon op de deurmat vond en al dan niet bereid is erover te schrijven. De lezer is geen beginnende lezer, maar doorgaans betrokken bij literaire avonturen, op zoek naar nieuwe momenten van intense beleving. Maar wat nu meer dan vroeger over het hoofd gezien wordt is de kwestie van de inventie, het verhaal dat een schrijver v/m/x heeft gevonden en wil vertellen. Wat maakt fictie anders dan documentaire werken, egodocumenten en reflecties?

 

Op een dag lees je in een populair weekblad dat al die klassieken toch niet meer te lezen zijn, terwijl je nog wel eens Walschap of Anna Karenina, “Hoe het groeide” van Knut Hamsun of William Faulkner, Richard Powers ter hand neemt of bij jezelf naspeurt waarover dat boek over die Kabilische prinses nu weer over ging. Het overdenken van een gelezen boek, lang na het lezen kan ons wel eens op een dwaalspoor zetten, het brengt tegelijk het genoegen zich opnieuw te vermeien in het lezen zelf. Echter, het lukt niet met elk boek, want we weten niet vooraf of het boek ons zal meenemen. “Trofee” van Gaea Schoeters durft me wel eens te bezoeken als ik aan het rijden ben, of ergens zit te wachten. De vondst van dat boek valt niet in vijf zinnen uit te leggen en meteen is duidelijk, net zoals bij het verhaal van Powers, dat de plot niet de enige aanjager blijkt. Het plezier van het vertellen brengt de lezer zelf ondanks de klaarblijkelijke ellende toch tot een zeker welbevinden, maar ook tot vragen.

 

Dezer dagen zou men vooral waargebeurde egotripperij moeten schrijven, want het moet voor de lezer duidelijk zijn dat dat zij of hij niets dan de waarheid te lezen krijgt. Ik denk dat elke lezer die Don Quichot van Miguel de Cervantes leest of herleest, beseft dat de auteur geen bekende van hem uit zijn herinnering heeft opgehaald, maar een bijzonder mens heeft geschapen naarmate zijn verhaal vorderde. Je kan overigens ook denken aan de Woestijn van de Tartaren, een Italiaanse roman die zo goed in elkaar zit dat we denken met een reële episode te maken kunnen hebben, terwijl het realisme een masker is voor wat er in de geest van een soldaat en opklimmende officier kan gebeuren. Overigens maakte Jacques Brel er een mooi lied over.

 

Bij het lezen gaat er bij de lezer een lampje branden, soms meer dan een, naarmate een verhaal, roman, relaas verwijst naar andere verhalen, ideeën of inzichten, soms al eens provoverend overkomt. Het lezen is geen passieve activiteit en neen, we lezen niet altijd wat er gedrukt staat, net omdat onze betrokkenheid bij een tekst ervoor kan zorgen dat we meer zien of net minder willen aanvaarden. Henri Miller lezen blijft altijd wel een uitdagende bezigheid, net omdat het intieme leven zonder omwegen aan de orde komt. Is het werkelijk zo gegaan voor Miller, June en Anastasia? De naamgeving laat al toe te veronderstellen dat het om een sleutelroman kan gaan, maar het ligt allemaal wel dicht bij Miller ’s navel. Nu, de trilogie “the Rosy Crucifixion” speelt zich af rond het persoonlijke leven van Miller, maar tegelijk kan men de verhalen er niet toe herleiden, of beter, dat doet er nu net niet (meer) toe. De kracht van Sexus, Plexus en Nexus ligt er juist in dat Miller de lezer meeneemt in een leven dat men zich niet durft voor te stellen, waarbij vrijheid en onbezonnenheid leidt tot situaties die de bijbel zonder meer verboden heeft en toch weer zo eigen aan mensen.

 

Wie Orlando van Virginia Woolf leest, komt in een totaal  ander palet van de menselijke omstandigheden en mogelijkheden terecht. Orlando Furioso? Orlando die als jonge man door het Engeland van Elisabeth I sier maakt, wordt wakker, plots en merkt dat zijn geslachtsdelen verdwenen zijn, hij werd overnachts – zij het meerdere nachten - een zij. Haar positieverandering zorgt eerst voor wat ongemak, onder meer omdat ze moet vluchten uit Constantinopel, waar hij ambassadeur was. Met zigeuners reist ze rond tot er ook daar problemen ontstaan. Terug naar de eigen leefwereld in Engeland en na een proces haar eigendom terug verwerven, waardoor ook weer de economische positie aan de orde komt. Een boek van Orlando, aangevat in de zestiende eeuw, The Oak Tree, blijft haar die de eeuwen overleeft volgen en zij werkt het af. Intussen ontmoet ze schrijvers en critici, houdt ze salon en wordt ze betrokken bij het leven in de achttiende en negentiende eeuw. Het lange dichtwerk verschijnt in 1928 en wordt goed ontvangen. Het verhaal van Orlando eindigt op de dag dat de roman geacht wordt te verschijnen. Fictie en verifieerbare feiten, ook hier komt het aan bod. Dat Woolf Vita Sackville-West hier een glansrol geeft, maakt de inventie van de lichamelijke switch er niet minder gedurfd om, vooral omdat de auteur de paarden der verbeelding goed in de teugels heeft.

 

Fictie is dus meer dan zomaar iets verzinnen, want wil het goed uitpakken en de lezer pakken, dan moet men toch wel niet enkel sterk zijn bij het vinden van een “geval” maar vervolgens ook voldoende blijven doordenken op thema en “geval”, zodat de lezeres of lezer mee kan gaan met wat de verteller te bieden heeft. Door te sterk de eis te formuleren dat een verteller iets dat waarlijk gebeurde te berde brengt, kan de inhoud nooit of slechts zelden meer zijn dan een feitenrelaas. Maar bovendien kan de vérité romanesque dan niet meer aan bod komen. Het “geval” waarover men vertellen wil, is doorgaans uniek en eenmalig, vaak ook zeer concreet in de ruimte en plaats, maar toch blijkt het dan wel weer om iets universeels te gaan, dat in een feitenrelaas geen plaats vinden kan. De kracht van fictie ontdekte ik voor het eerst bij het lezen, beter, herlezen van Houtekiet, toen ik het zinnelijke in de roman beter kon plaatsen tegenover de normen van een katholieke gemeenschap zoals die bestond tot in de jaren 1960. Toch was dat (her-)lezen van Walschaps boek net daarom een plezier, omdat er elementen in het verhaal, in beschrijvingen of gedrag nog veel indringender bleken dan ik bij een eerste of tweede lectuur had opgemerkt. Hetzelfde overkwam me bij het lezen van “De Idioot” van Dostojewski, omdat het verhaal in eerste instantie nu net een relaas bleek, terwijl bij herlezen de inventiviteit van de auteur tot het einde doorgetrokken, de verhoudingen in zo een besloten kringen.

 

Toch is het oeuvre van Hans Fallada, zoals “de Drinker” best ambigue als het over het waarheidsgehalte aankomt. De auteur was zelf voortdurend in de greep van alcohol, drugs en pillen, angstig voor het nuchtere bestaan. De romans kwamen pas in het Nederlands uit na de eeuwwisseling, maar geven wat ons betreft uiting aan een levensgevoel, waar we ons niet onmiddellijk iets kunnen voorstellen. In “Alleen in Berlijn” krijgen we het relaas van een echtpaar dat in de campagne van mei ’40 van het Duitse leger hun enige zoon verliest. Als reactie gaan beide, na een eerste onwennige periode van rouw, aan de slag met briefkaarten, waar ze allerlei teksten op schrijven in blokletters, die het Naziregime aanvallen. Ze deponeren de kaarten op vele plaatsen in Berlijn en de Gestapo komt er niet achter wie deze opposanten van het regime zijn, tot in 1942 hun systeem van zorgvuldig onzichtbaar blijven ergens gefaald moet hebben en ze toch kunnen worden opgespoord. Gevangenis en terechtstelling volgen, maar de vrouw sterft in de dodencel bij een geallieerd bombardement. De auteur maakt gebruik van dossierstukken die hem door instanties van de Russische bezettingszone bezorgd werden. Fallada sterft in 1947 en de roman verschijnt postuum. Waarom hij dit verhaal tot een episch verhaal heeft uitgewerkt, blijkt uit de wijze waarop hij de eigenaardigheden van de Nazi-tijd aan de orde stelt. Mensen handelen onder druk van het bestel anders dan ze voor zichzelf durven toe te geven.

 

De geschiedenis zal men op basis van processtukken slechts schrijven als een doorwrochte studie, maar toch lezen we hoe de protagonisten in hun bescheiden bestaan van arbeiders, min of meer voldoend aan de eisen van het bestel zich toch inzetten voor het aanklagen van het Hitleriaanse regime, omdat we volgen hoe Fallada rond dit centrale verhaal het leven van Berlijners tijdens de Nazi-tijd weergeeft, dan kan men bij momenten ook aannemelijk maken hoe verzet altijd weer eenzaam maakt. Daarom valt het op dat er van de verhaalstof die De Witte Roos te bieden heeft, geen roman werd gesmeed. De oudere zus, Inge Scholl heeft er verslag van gegeven, zo authentiek en oprecht mogelijk. In alle bescheidenheid die zij aan de dag legt, valt het moeilijk een begin van, een aanzet tot een roman te zien. Dat was ook haar doel niet, dat was getuigenis afleggen van de moed van haar broer en zus, van overmoed ook. Toch blijft het mogelijk dat iemand dit verhaal, dit geval aangrijpt om er een roman van te maken, waarbij evenwel ook zaken aan bod kunnen komen die in onze tijd wel moeilijk te begrijpen vallen. De film “Sophie Scholl, die letzten Tage” – uitgebracht in 2005 – kon daarom niet echt overtuigen als een fictiefilm, maar bracht wel het verhaal van de jonge vrouw en haar broer en medestanders overtuigend over.

 

Een laatste voorbeeld kan ons de weg tonen naar wat vandaag mogelijk is, namelijk de roman “Blindgangers” van Joke J. Harmsen, waarin eigentijdse mensen in eigentijdse omstandigheden met hun sores moeten zien te leven en met elkaar, tijdens een reünie. Heeft dat gebeuren plaats gehad? Het komt zo vaak voor? Men merkt het voortdurend, zeker in een stad als Brugge hoe vaak er reünies plaats hebben, maar ook natuurlijk dat het na afloop klinkt van eens en nooit meer. Mensen als u en ik, zijn wellicht meer dan ons lief is door gedachten en ideeën die rond zoemen, waar we niet altijd iets mee aankunnen. Relaties die in de hemel bekokstoofd leken, springen toch af, om allerlei redenen, die men lang niet aan de grote klok hangt. Ik ben ik en mijn omstandigheden, zo brengt Hermsen aan de orde en toch, we geven zelf wel aan wat die omstandigheden zijn en dat gebeurt niet altijd op waarneembare en falsifieerbare wijze. We hebben ook niet de plicht om de waarheid en niets dan de waarheid te vertellen, als we ons daarmee in de miserie zouden werken. Al de figuren in deze huis clos worstelen met de vragen en observaties waar vijftigers van deze tijd mee worstelen, spijt en al dan niet bijsturen van lang volgehouden inzichten.

 

Een “geval” is doorgaans een vrij overzichtelijk gebeuren, dat door de verwerking en verweving vanwege de auteur een andere betekenis kan krijgen. Het naturalisme van Zola is doorgaans het fictionaliseren – ik kan ook alleen maar de geijkte terminologie hanteren – van reële feiten, maar die niet altijd een enkele persoon overkomen. Louis Couperus wil zowel historische romans schrijven als naturalistische, dramatische verhalen over de ondergang van mensen.  “Heliogabalus, een berg van licht” levert hem de verhaalstof over een Romeinse keizer die in de geschiedschrijving bekend staat als pervert, al zijn die bronnen niet objectief en had de Senaat de damnatio memoriae uitgesproken. In meerdere opzichten had Couperus de handen vrij om deze verhaalstof naar believen te behandelen, zodat de roman “Berg van licht” voor de liefhebbers nog steeds aanstekelijk leesgenoegen betekent, terwijl men verder ver van af wil blijven van die bewust vergeten keizer. Waarom? Het gebeuren is deel van de geschiedenis.

 

Het punt is dan dat wie romans wil lezen als weergaven van de werkelijkheid, vergeet dat die werkelijkheid niet in een oogopslag te vatten valt. De omstandigheden die ons bepalen uitzoeken, het blijft voor de auteur v/m/x nog altijd een moeizaam parcours, want als het criterium voor waardering besloten ligt in het waarheidsgehalte, dan ontbeert men als lezer de confrontatie met een (andere) kijk op de werkelijkheid. Hedwig Dohm, de grootmoeder van Katja Mann was als schrijfster bekend van blijspelen en romans, maar haar grote drijfveer was net vrouwen de handvaten te geven om hun eigen leven vorm te geven, emancipatie dus. Maar was er in die tijd een markt voor romans die de vrouw uitlicht die haar eigen omstandigheden weet te overstijgen? Het leven van Dohm zelf biedt dat verhaal, maar in de literatuur toonde men vooral vrouwen die het deksel op de neus kregen als ze hun eigen zin wilden doen, met Madame Bovary en Eline Vere als voorbeelden. Toch schreef Louis Couperus met “De boeken der kleine zielen” een veelomvattende roman waarin zelfbeschikking niet per se tot drama’s hoeft te leiden, al gaat er soms veel tijd en inspanningen overheen voor een vrouw als Constance met haar leven en omgang met haar man, zoon, schoondochter en anderen een inspirerende figuur blijkt.

 

Zijn er deze dagen dan geen romans die dat oude specifieke karakter van de roman enten op het thema van de emancipatie van vrouwen? Hoogstens zal men, zo lijkt het wel de spiegel van de eigen trauma’s voorhouden, waar men dan niet of nauwelijks mee overweg kan en waar er van een uitgesproken ontvoogding en overstijgen van de hinderpalen geen sprake meer lijkt. Uiteraard kan het best zijn dat mensen een hele rugzak met problemen met zich dragen, uiteraard zijn de omstandigheden niet voor iedereen veel belovend, maar als men beter toekijkt ziet men geen of weinig romans verschijnen waarin zo een moment van opheldering of zelfverwerkelijking als “geval” aan de orde komt. De biografische schets die Stefan Zweig maakte van Marie-Antoinette, de laatste koningin van het Ancien Régime in Frankrijk, blijft best interessant. Zij werd terechtgesteld op grond van beschuldigingen over incest met haar zoontje en haar spilzucht, alles publiek uitgestrooid in pamfletten die geschreven werden om haar te raken en haar onbetrouwbaar voor te stellen. Zweig laat haar verschijnen als de jonge zorgeloze en onwillige prinses als het op het begrijpen van haar rol – als broedmachine – aankomt, maar ook dat een en ander wellicht meer vragen oproept over haar belagers dan over haarzelf. Haar einde, zegt Zweig met enig recht, is heroïsch, maar voor de historicus zal de roman hoogstens een aangenaam tijdverdrijf vormen. Alhoewel, Zweig zelf stelt zich op als de historicus die nadenkt over de betrouwbaarheid van zijn bronnen, over de juistheid van bepaalde verwijten aan de koningin gemaakt en de volkomen machteloze situatie waarin zij terecht is gekomen na de mislukte vlucht die in Varennes was geëindigd. Ook de levensvriend van de koningin, Axel von Fersen, krijgt een plaats, na afweging van alle plausibele verklaringen maar zoals Zweig laat veronderstellen, moet de man wel een bijzondere levensloop gekend hebben, een beetje een 18de -eeuwse nazaat van Lancelot, maar hoe en wat de graaf en de koningin met elkaar uitstaans hadden, ze heeft, de koningin dus, haar echtgenoot niet verraden noch in de steek gelaten. Het is wel goed mogelijk dat er een akkoord kwam over de vriendschap van de koningin voor Fersen, zoals bij adellijke kringen te doen gebruikelijk was, maar goed, een koningin dient onbesproken en maagdelijk te blijven tot het huwelijk en vervolgens alleen met de koning betrekkingen te hebben. Vaak gold dat beide partners in een mariage de raison na de verplichte oefeningen in procreatie, tot er een erfgenaam en diens vervanger is, elkaar vrijheid gunden, zij het dat men er zich voor hoedde schandaal te verwekken. Het leven liet dan nog voldoende ruimte, voor zover men alle uitdagingen van het leven had doorstaan, want uiteraard – zo leren we dat toch – was het leven in vroeger tijden precair en zwangerschap en bevalling konden voor vrouwen levensbedreigend blijken. Voor mannen waren er enkele ziekten extra schadelijk en uiteraard de risico’s van geweld en training.

 

Het geeft te denken over de portretten van de tijd, de zoektocht ook naar schoonheid, gezichten die niet betekend waren door de pokken. De laatste decennia zien we nog weinig aandacht voor schoonheid, al waren auteurs als Hubert Lampo en Johan Daisne daar nog wel druk mee. Anna Blaman vond geen reden om schoonheid af te wijzen, maar het was in zekere zin al banaal, algemeen verworven. De zoektocht naar uiterlijke schoonheid verhuisde overigens naar de beeldindustrie, de film en later televisieproducties. De vraag is of men in een roman nog wel iets over het schone kwijt kan, aangezien men met foto’s en film zoveel meer direct kan weergeven waar het om gaat. Toch zit er ook verlies in deze visie, want het beschrijvend vatten van schoonheid blijft een uitdaging voor de auteur, waarbij uiteraard de finesse van het taalregister een rol speelde en speelt. Was Julien Sorel – Le Rouge et le Noir – een mooie jongen ? Stendhal geeft op verschillende momenten verslag van het voorkomen en verschijnen van zijn held en andere figuren, waarbij men slechts geleidelijk zicht krijgt op het intieme leven van deze mensen in het stadje Verrières en later in Parijs. De pogingen van Sorel – volgens Stendhal – om zich altijd goed gekleed maar sober in het publieke leven te begeven, laten onverlet dat zijn gezichtsuitdrukkingen niet altijd harmoniëren. Insolent, arrogant en toch op het oog bescheiden. Overigens baseerde Stendhal zich voor deze roman op een bekende zaak van overspel of sociale miskenning die leidde tot een mislukte moord.

 

Het doel van literatuur is niet eenduidig ontspannen, maar tegelijk ook, zo blijkt het, via verhalen een beeld ophangen van de dingen die zijn, van mensen en van wat wenselijk, soms wat passend zou zijn. Don Quichotte laat geen twijfel, de ridder die verdwaalde in de wereld van Amadis de Gaule, de hoofse romans, geeft weer hoe Cervantes zich verhoudt tot de wereld waarin Spanje terecht gekomen is na de hoogbloei van de tijd van Karel V – de eerste van die naam in Castilië – en Filips II, al waren er ook toen genoeg conflicten over macht en bewindvoering, de verloren grootheid ziet ontaarden in waanzin. Het is een andere lezing van dit werk, waarvoor argumenten aan te dragen zijn, terwijl men evengoed de roman kan lezen als een reis naar de diepten van de geest, al blijken de wanen altijd nog gelinkt aan de realiteiten die Cervantes goed kende. Toch kan men ook opmerken dat de humor van Cervantes niet altijd meer leesbaar voor ons is, omdat de literatuurgeschiedenis geen oog heeft voor wat in de tijd van Cervantes lachwekkend is en voor wie. Ook de koning lachte met Deel I, kan men in het voorwoord tot het tweede deel lezen. En ja, wie deel II leest, merkt dat Cervantes daar ernstiger vragen behandelt.

 

Wat blijft, na lezen en herlezen van de twee delen is de verbeeldingskracht die Cervantes aan de dag legt, de durf geplogenheden door een letterlijke opvatting van wat te doen gebruikelijk is, een scherts maakt van de tijd waarin hij leeft. Men kan daarom ook nog eens naar Salamanca reizen, Lazarillo de Tormes ontmoeten en merken wat zo een halfwassen straatjongen allemaal meemaken kan, maar aan zijn schelmenbestaan komt een einde, zo blijkt, hij raakt verbonden met de wereld van de weldenkenden. Het blijft verrassen dat deze verhaalstof zo belangrijk is gebleven, want nog na WO II werden er jeugdboeken geschreven over jongeren die net niet leken mee te kunnen, maar door omstandigheden in moeilijkheden raakten, omstandigheden waar ze op geen enkele manier verantwoordelijk voor mochten heten. Ciske de Rat wordt Ciske de Man en men kan zich afvragen of het niet te moralistisch moet heten. De werkelijkheid is dat die verhalen het ontvoogdingsideaal ondersteunden. Wezen? Kinderen in de penarie? Toen deed men blijkbaar oprechte pogingen – al wordt dat ook tegengesproken – om hen kansen te geven. De band tussen realisme en fictie is ook hier dat een auteur ervoor kiest een verhaal dat hij – waren er ook vrouwelijke auteurs op dit terrein? – summier had meegekregen, of soms zelfs in eigen persoon meebeleefd had, verder gaat uitwerken om er een overtuigend verhaal van te maken, met de boodschap dat er redding mogelijk is.

 

Fictie betekent niet dat men volkomen blind is voor de realiteit, maar, zoals Thomas More deed, een relaas brengen van een werkelijkheid die onder bepaalde omstandigheden werkelijk zou kunnen worden, of men nu zou wensen in Utopia te leven dan wel net de controledrift ervan verafschuwen zou. Fictie laat toe kritiek te presenteren, zoals in de verhalenschat rond Reinaert de vos en Tijl Uilenspiegel. Een hele stad bedotten met een koorddanser zodat mensen hun schoenen afgeven en kwijt spelen? Nu kosten schoenen ook soms stukken van mensen, maar doorgaans zijn ze best banaal en dan is zo een grap onbegrijpelijk, want hoe zat het met het dragen van schoenen in de zestiende eeuw. Maar de realiteit laat zich vaak genoeg beter vatten door verbeelding op gang te brengen. Alleen is men de mening toegedaan dat ware verhalen alleen op basis van ware feiten van betekenis kunnen zijn.

 

Nu Annelies Verbeke liet optekenen dat ze het schrijven van romans zou laten schieten, omdat ze niet meer kan leven met de miskenning van haar schrijverschap. Men moet dan niet afkomen met de idee dat men niet schrijft voor de erkenning, in het geval van Annelies Verbeke kan ik de misnoegdheid wel begrijpen, net omdat ze erin slaagt, zoals in de roman “30 dagen” een mens van goede wil neer te zetten, al lukt ook voor deze tijd niet zo goed als men zou willen. De roman “Vissen redden” verwonderde me omdat het verhaal van een circus van experten die wekelijks of minstens elke veertien dagen ergens confereren in aangename ressorten en zich suf zoeken hoe ze vissen zouden kunnen redden van extinctie, terwijl ze dus voortdurend van vliegtuig naar luchthaven begeven en overal hun ecologische voetafdruk achterlaten. Annelies Verbeke laat zien hoe dit gebeuren weinig zoden aan de dijk zet, maar de leden van de permanente conferentie een goed bestaan geeft, tot iemand er de zinledigheid van vat. Ik heb niet de indruk dat de kritiek echt mee was met het werk van Verbeke, wat op zich niet op een consensus hoeft te wijzen. Wanneer critici in hun eigen medium steeds weer bijna unisono dezelfde auteurs opvoeren en hun werken haast kritiekloos de hemel in prijzen, dan verliest die kritiek aan geloofwaardigheid.

 

Het punt is natuurlijk dat de plaats van lezen in ons bestaan is veranderd, ten voordele van film, series en games, wat men niet hoeft te betreuren. Het vraagt wel aan lezers, auteurs, uitgevers en recensenten een andere benadering, want ook voor lezers is hun omgang met boeken ongemerkt – heel zeker is dat niet – naar een niveau is verschoven. Van een wereld zonder radio of televisie, groeiden we door naar een wereld vol media die onze aandacht kunnen kapen. Men heeft in het onderwijs het lezen verabsoluteerd, maar niet meer uitgenodigd tot het savoureren van het literaire genot. Maar vooral critici – al durf ik die kwalificatie in dezen niet zonder schroom gebruiken – hebben van lezen een ander soort beleving gemaakt, door telkens weer boekjes te promoten die gelijken op de snelle beet van de hamburgerketens, in plaats van het langzame verwachtingsvolle genieten van een zevengangenmenu. De plaats van fictie is daarbij, zoals ook bij nieuwsgaring en berichtgeving ongemerkt in een andere toonaard terecht gekomen. We hebben – heet het – weinig tijd en dus moeten we geen bullshit lezen. Wat is lectuurgewijs bullshit? Wat niet waar zou zijn of niet echt gebeurd is. Kom ik in een boekhandel dan zal de blurp “waar gebeurd” me bijna kotsend verder jagen naar de “betere” fictie en filosofische, historische werken of werken over maatschappelijke thema’s.

 

Het komt er dus op neer dat critici eerst boekjes gaan waarderen met snelle zinnen, staccato dus, met snelle toneelwissels en vooral geen al te grote psychologische diepgang. En neen, de romankunst gaat niet meer op het omgaan met uitdagingen, persoonlijke strijd omtrent het goede leven en ja, dan komt er wel eens een trauma langs, maar niet per se. Nu is het oplopen van een trauma niet per se tragisch of zelfs dramatisch, maar de omgang ermee, ermee kunnen leven of zelfs een beter leven te ontplooien, daar gaat het wel om, zonder dat men daarom moet uitpakken met een melig einde. Zelfs dat is niet vooraf te gegeven, de drinker die Fallada ten tonele voerde sterft in meer dan een opzicht een gelukkige en zelfgekozen dood. Het overlijdensbericht van fictie, zonder garantie dat het om iets waar gebeurd zou gaan verdient vooral daarom aandacht dat het een indirecte aanslag is op het literaire vermogen de wereld zoals die het geval is toch verteld te krijgen, waarbij de lezer v/m/x een eigen interpretatie niet ontzegd kan worden. Een auteur als Annelies Verbeke kent de kracht van de verbeelding om het onzegbare toch gezegd te krijgen en daarom hopen we dat het verlangen te vertellen het wint van haar ontgoocheling.

 

Bart Haers

 

 

 

 

 

 

Reacties

Populaire posts