Nieuwe verhalen over dekolonisatie

 

 


Dezer Dagen

 

 

 


Wakker de wereld inkijken

Verwondering en betrokken handelend

 

 



Ferdinand Maghelaen, 1480 in Sabroasa,
overleden 1521 op Mactan. 

De rectoren van universiteiten zijn primus inter pares, de eerste onder de gelijken, maar het valt wel op dat ze wel eens lijken op directeuren van een college, die alles moeten bestieren. Een universiteit is een academische omgeving, waar uiteraard ook belangen spelen, maar het is wel van belang dat professoren een grote vrijheid én verantwoordelijkheid te dragen hebben. Luc Sels, KULeuven neemt zijn verantwoordelijkheid in een bijzondere context, een tijd waarin opinies onaanvechtbaar zeggen te zijn, omwille van de vrijheid van opinie en van drukpers, maar tegelijk is ook debat een voorwaarde voor een goed werkende democratisch geordende samenleving. Het kan dus maar beter even gaan over hoe we een open debat verbinden met vragen over waarheid en moed tot spreken.

 

 

Michel Foucault wordt veel verweten, omdat hij als filosoof op zoek ging naar de genealogie der dingen, van woorden en gedachten en inderdaad moet een lezer zeer aandachtig bezig zijn met “Les Mots et les Choses. Une archéologie des scienses Humaines”, waarin we ons over denksystemen kunnen verwonderen. Met “Surveiller et punir” brengt de wijsgeer ons op een punt van denken, waar we niet zomaar vrijblijvend in kunnen meegeven, doch afwijzen kan ook niet zomaar, omdat het probleem van disciplinering zowel kwalijke kanten heeft als het goed samenleven tot op zekere hoogte kan bevorderen. Men heeft naderhand vooral de negatieve waardering van disciplinering overgehouden, maar precies door zijn reflecties over panoptica en geestelijke gezondheidszorg, gaf hij ook aan dat in bepaalde omstandigheden disciplinering toelaat dat mensen zich tot elkaar gaan verhouden, niet enkel als willige lichamen, maar, zoals Sloterdijk later zal aanduiden, als voorwaarde om gezamenlijk van alles te ondernemen. De piramides werden gebouwd door slaven – veronderstelt men – terwijl moderne infrastructuurwerken het werk zijn van werknemers, vaak gastarbeiders of arbeidsmigranten. Disciplinering en beschaving gaan samen en dat mondt uit in moderniteit. Of het altijd gunstig uitpakt, valt nog te bezien, maar een louter negatieve lezing doet Michel Foucault tekort.

 

Het klopt dan weer wel dat Foucault met zijn denken aanzetten heeft gegeven aan het Postmodernisme, maar zijn laatste werk, “Le courage de la vérité”, laat zien dat Michel Foucault met zijn laatste college in het Collège de France wel degelijk belang hecht aan het zoeken naar waarheid, zowel in het leven als in domeinen als wetenschap. De moed tot waarheid heeft te maken met het risico dat men loopt als men die waarheid net durft te brengen wanneer het risicovol is, wanneer het iets kan kosten.

 

Dat nu net heeft me altijd getroffen in wat het postmodernisme bepleitte net de vrijblijvendheid van meningen en het ondergraven van autoriteit, maar er is een groot verschil tussen het afwijzen van autoriteiten die het zelf ook niet altijd zo nauw nemen met wat ze weten wat waar is en het brengen van waarheid wanneer men weet dat men er zich geen voordeel mee doet die te brengen. Het onderwijsdebat heeft laten zien hoe nefast het is dat autoriteiten bewust een onderwijsmodel gingen promoten, waarin kennis – onder invloed van Pierre Bourdieu – elitair genoemd werd, maar vervolgens net de toegang tot kennis – en waarheid – aan groepen jongeren ging ontzeggen. De autoriteit van de schoolmeester werd ondergraven, maar dat jonge kinderen, jongens en meisjes baat hebben bij schoolmeesters en -juffen die hen van alles bijbrengen, niet enkel lezen en schrijven, rekenen en vraagstukken oplossen maar ook een begin maken met de verkenning van de wereld. Aardrijkskunde, geschiedenis, biologie en het verkennen van het menselijke leven via verhalen en boekjes. Nu zouden de leerlingen het zelf moeten uitzoeken, maar gezien de lespraktijk van Foucault vraag ik me af of hij zo ver had willen gaan, want het is voor een kind niet zo simpel om te weten hoe de wereld in elkaar zit, al is het wel zo dat de media heel wat info vrijgeven en elk kind vroeg of laat wel een dinofan wordt. Maar de Dinofanaat kan op een dag wel geloven dat de aarde plat is of niet aannemen dat het heelal ontstaan is na de Big Bang en dan moet men nog trachten te begrijpen wat dat betekent.

 

Men kan naar de wereld in verwondering kijken, want het is al bij al wel allemaal wonderlijk gesteld, men kan ook boos zijn, men kan ontgoocheld, gefrustreerd naar de wereld kijken, maar het blijft altijd maar de vraag waarom we in gemoede niet om die wonderlijke wereld geven, want dan kan het met frustraties en boosheid misschien nog een andere kant op. Men kan natuurlijk zeggen dat de geschiedenis een groot kluwen van ellende is, men kan beweren dat we nu niet voldoende doen om de wereld te redden en dat we geen onrecht mogen aanvaarden, maar wat het allemaal voorstelt, blijft dan onbesproken. Alleen al de bedenking dat deze wereld een eeuw geleden nauwelijks een 1,65 miljard mensen te voeden had en hoe het dan in 1950 tot circa 2,5 en in 1999 wel 5,9 miljard door allerlei omstandigheden zo snel kon toenemen, dat aantal mensen, zou ons stil moeten maken en ook wel met verstomming slaan.

 

Maar hoe legt men die evolutie uit, waarbij men het ook over kolonisatie moet hebben, over ontdekkingsreizen die eraan vooraf zijn gegaan. Men kan de ontwikkelingen in de Europese scheepvaart en de verkenning van de Afrikaanse kusten in eerste instantie niet begrijpen zonder de veroveringen van de Ottomaanse legers van Byzantium, later Istanbul, waarbij handelsroutes over land afgesloten raakten. De weg naar India via Kaap de Goede Hoop vinden vergde nagenoeg een eeuw en veel zoek- en giswerk. Men kan kritisch zijn over de omgang tussen deze ontdekkingsreizigers, die vaak misdadigers meekregen als leden van de bemanning, toch kan men niet heen om de durf van de Portugezen om, nadat de route langs de Afrikaanse kustroute alleen maar windstiltes of tegenwind bracht, de oceaan op te varen en tot ongeveer 30 ° ZB in Westelijke richting te varen om dan de steven naar het Oosten te wenden om naar de Kaap te varen en vervolgens zo opnieuw zoekend en tastend de Indische Oceaan te verkennen. We zullen nog over de gronden van kritiek spreken, want daar is het dus om te doen, maar laten we eerst nog even de culturele omgeving navlooien waarin Vasco da Gama en anderen zeiltochten ondernamen, letterlijk naar het onbekende.

 

De middeleeuwse zeekaarten waren onbestaande en het wereldbeeld was ondanks aanzetten door contacten met de Arabische wereld nog primitief te noemen. De Grieken, of beter, Pythagoras, Plato en Aristoteles waren al tot de bevinding gekomen dat de aarde maar moeilijk een platte schijf kon zijn en wel een bol moest zijn en zelfs slaagde men erin de omtrek van de aarde nagenoeg correct te berekenen, dankzij onder meer zonsverduisteringen en kennis van sterren in het Noordelijke en Zuidelijke halfrond. Ook Indische geleerden kwamen tot vergelijkbare conclusies en wiskundige beschrijvingen. Aan het einde van de Romeinse tijd verdween die kennis in het Westelijke rijk en de het duurde tot de twaalfde eeuw dat men Aristoteles opnieuw leerde kennen. Intussen leefden er ook tal van mythen, legenden en sagen over wat er zich op zee en aan de rand van de aarde zou afspelen, veronderstellend dat de aarde een schijf zou zijn, drijvend op de oceaan.

 

De ontdekkingsreizen waren in het begin gericht op het verwerven van rijkdommen, maar er kwam geen (directe) exploitatie aan te pas, als men bedenkt hoe klein de vloten van Columbus en da Gama, Magelaes waren, waarbij het ook nog enige tijd duurde voor scheurbuik en andere ziekten die het gevolg van ontbering zijn, de baas kon. Een retourvaart naar Indië, Indonesië, was tijdens de zeventiende wel al goed georganiseerd, maar toch bleef het altijd maar afwachten of men van rampen gespaard bleef. Tijdens die zeventiende eeuw werd ook de driehoekshandel op poten gezet, waarbij mensen in Afrika, tot slaaf gemaakt door “leveranciers” die aan de kusten contacten hadden met de Europeanen en hun handelswaar gingen halen in de binnenlanden; overigens ging het er aan de Oostkust van Afrika niet anders aan toe. Ik heb me wel eens afgevraagd hoe het  de mensen die naar Arabische bestemmingen gestuurd werden, vergaan is. Wie in Brazilië, Suriname, de Caraïbische eilanden terecht kwam, leidde een slavenbestaan, maar de meerwaardecreatie door het produceren van suikerriet, rum en katoen, hardhout, kwam ten goede van de kolonisatoren. De discussie over het juridische en morele recht op bezit van mensen, slavernij dus werd in de oudheid niet gevoerd en kwam zo te zien pas goed aan bod in de achttiende eeuw.

 

Kennis in deze was van groot belang en behalve ambtenaren van de VOC, de Franse koloniale handelsgenootschappen en de Britse Indische Compagnie en anderen, kwamen Europeanen niet vaak over de oceanen, tenzij om er te blijven. Men kan de slavernij niet afdoen als vergissingen, wel de visie die men ontwikkelde op basis van reisverslagen. Het was Alexander van Humboldt die na zijn expeditie in Venezuela, Guyana, maar ook Peru, Bolivië en Equador, de latere namen, die expliciet te kennen gaf in woord en geschrifte dat slavernij niet kon. Von Humboldt had rond 1800 scherpe kritiek op het koloniale beleid, ook op de slavernij zoals hij ook bij zijn bezoek aan Philadelphia en Washington aan Jefferson zou uitleggen. Zoals Voltaire een paar decennia vroeger via contacten met de Quakers zich bewust werd van de onhoudbaarheid van de slavernij kon von Humboldt blijkbaar op grond van observatie en morele oordeelsvorming komen tot een eigen visie en dus kritiek op het bestaande bestel, waarin men ervan uitging dat de slavernij op zijn ergst een noodzakelijk kwaad was.

 

Aangezien er ook in de Engelstalige wereld, kritiek kwam op de slavernij, bij monde van Adam Smith en ook van John Adams, de opvolger van George Washington en voorhanger van Thomas Jefferson, zijn beste vijand of intiemste tegenstander, kan men zich verbazen over het langzame malen van de morele molens. Nu, Adams was van eenvoudige komaf, was eerst schoolmeester voor hij universitaire studies volgde en jurist werd, zeer pragmatisch in politieke zaken en zo hield hij zijn bedenkingen tegen de slavernij voor zich – al had hij er voor zijn publieke optreden wel over geschreven, om de Zuidelijke staten niet af te stoten. Kan men hem dubbelhartigheid verwijten, hij kwam tenminste tot stevige besluiten, maar wist dat politiek soms offers vraagt en ja, dan was Adams nog een venijnig man, als het erop aan kwam.

 

De actuele discussies over wat we weten over zogenaamde grote mannen, hun woorden, daden en de herinnering die we van hen meedragen, baseren we niet altijd op wat in bibliotheken ligt opgeslagen, maar zijn vaak niet meer dan onzorgvuldig gekozen citaten. Voltaire zou antisemiet geweest zijn, maar het kan niet zomaar op  basis van een citaat, zelfs niet uit de bekende en beroemde Encyclopédie, want de man heeft behoorlijk wat geschreven. Hij verzet zich in “Candide” tegen de slavernij van uit Afrika gehaalde mensen en steunt de Quakers.

 

Een ander probleem dat altijd weer mee op tafel komt en onze aandacht zeer zeker waard is, betreft de kwestie van de wereldhistorische benadering, waarbij men niet om de praktijken van kolonisatie en exploitatie heen kan, maar ook niet om fenomenen, zoals sterfte bij ontstentenis van immuniteit. De wijze waarop in Noord-Amerika de First Nation, die wij als kind inderdaad nog kenden onder een andere naam, heeft uitgemoord en hen van hun leefgebieden heeft beroofd, van hun ecosystemen, met onder meer de grote grazers, de bizons, zodat zij hun traditionele levenswijze niet meer konden beleven, blijkt algemeen aanvaard te zijn als genocidair. Nu waren niet alle groepen jagers-verzamelaars, was er sprake van sedentaire landbouwgemeenschappen, maar de landhonger, zeker na 1868, toen de Europeanen het hele gebied van de Mississippi tot de Stille Oceaan in bezit namen, was onstilbaar. De redding lag in het feit, kan men vermoeden, dat de Europese inwijkelingen nog relatief beperkt in aantal waren, maar dat veranderde snel en uiteindelijk waren die mensen die er vanouds woonden de pineut. Toch lijkt het moeilijk voor Amerikanen, maar ook voor Europeanen om de pijn van het verlies van die mensen die buiten hun wil en weten in dat avontuur van moderniteit terecht zijn gekomen te onderkennen. Zou het echt onmogelijk wezen? Het is van belang te weten wat we in ogenschouw kunnen nemen en dan moet men proberen de geschiedenis niet eenzijdig van onze kant te bekijken.

 

Dan komen er uiteraard meerdere verhalen naast elkaar te staan, waarbij het zo kan zijn dat we elkaar tegenwerkende waarden in het geding zien komen. Dat lijkt me de bijdrage van de awakening, van wat de woke mensen ons aan- en nadragen. Kan men het hebben over Hernan Cortez? Het korte verhaal luidt doorgaans dat hij kwam, zag, imponeerde en veroverde, met 300 Spanjaarden, 150 Cubanen en 800 Tokonaken, hulptroepen dus. Zijn wapens, de kanonnen, geweren en paarden zorgden voor een groot verschil in slagkracht, maar het land zelf was hen niet altijd vriendelijk gezind. Maar na een eerste kennismaking met Tenochtitlan, kwam het met de laatste vorst Moctezuma tot een oorlog, belegering en uiteindelijk een zege voor Cortez. Hij had intussen een metgezellin, La Malinche, bij haar Nahuatl-naam Malinalli Tenepal of Malintzin, geboren rond 1502 in Coatzacoalcos en in 1529 in Mexico-Stad rond 1529, die hem bijstond met raad en daad en Spaans leerde. Was zij een verraadster? Tja, hoe zullen we dat beoordelen, want was ze niet door Azteekse handelaren verhandeld en bij de Maya’s terecht gekomen? Het blijft lood om oud ijzer, want mensen hebben het werkelijk moeilijk om te overleven in dergelijke omstandigheden. De aanwezigheid van Hernan Cortes was waarschijnlijk geen onvermijdelijk gevolg van het lot, maar dat men, na de verovering van Cuba de oversteek naar Mexico, Yucatan zou maken was wellicht wel onvermijdelijk. Dat Moctezuma II en Cortes elkaar in de hoofdstad ontmoeten, een veel grotere stad dan enige in Europa maar voorzien van vuurwapens en virussen, kan als het begin van de grote botsing van culturen gezien worden. Maar niemand wist toen, hoe tegen de late 18de eeuw het leven in deze regio’s eruit zou zien.

 

Het bewustzijn dat de aanwezigheid van Europeanen overal in de wereld waar iets te halen of waar het goed toeven was ook voor demografische, sociale en culturele rampen heeft gezorgd, mag niemand ontgaan, waarbij men kan vermoeden dat snelle bevolkingsgroei ook rampzalig kan uitpakken. Het pijnpunt is dat we er niet in slagen de soms zeer spannende avonturen van scheepslui – denk aan “De scheepsjongens van Bontekoe” – te linken aan de wreedheden die ook begaan werden, door Spaanse, Portugese en Hollandse avonturiers, want of we zien die soms bedenkelijke heldenmoed – Magelaes stierf op het strand van Mactan op de Philipijnen, omdat hij een opdracht, de locale chefs te bekeren tot het christendom met geweld uitvoerde en dat is niet bevorderlijk voor de verstandhouding – of we gaan kijken naar de “slachtoffers” van de geschiedenis.

 

Hoe lossen we dat op? Voor historici die het verleden onderzoeken, kan er in principe geen probleem zijn, want men probeert zo grondig mogelijk alle actoren te bekijken, zonder voorkeur of afkeer. Op Mactan botste de arrogantie van de Spaanse vlootoverste Ferdinand Maghelaes op de limieten van wat de chef van Mactan kon verdragen. Het was ook een ontwikkeld gebied, waar de lokale chefs wel weten hadden van bestuurstechnieken. Doorheen de periode van de verkenningen, tot rond 1650 zou men kunnen stellen, waren in de gebieden die ontdekt werden, zoals de Filippijnen en Indonesië voor de nieuwkomers terra incognita, maar op de een of andere manier werden wel contacten gelegd, maar de machtsverhoudingen waren nog niet eenzijdig gekenmerkt door Europese overmacht. De prinses in Mexico trok op met Hernon Cortes en is voor de Mexicanen een verraadster, maar voor historici is het belangwekkend sporen te vinden van interacties tussen Europese nieuwkomers en lokale gemeenschappen en samenleving, waarbij individuen al eens eieren voor  hun geld kiezen.

 

Waar het verdrag van Tordesillas in 1494 de wereld verdeelde onder een Spaanse en een Portugese sfeer, waar de ander niets te zoeken had, kan men toch van enige arrogantie gewagen. De paus, Alexander VI had hierin de hand, maar het verhaal van Portugal dat de Kaapverdische eilanden bezat en ook allicht  ook omdat Portugese onderhandelaars wisten dat Brazilië behouden moest blijven. Ook nog zo een vraagje: was in 1494 Castilië nog niet verbonden met de Nederlanden, maar vanaf 1496 na het huwelijk van Filips  de Schone met Johanna van Castilië ontstond er een personele unie die tot 1713 zou standhouden. Toch zouden de Zuidelijke Nederlanden zo te zien geen aandeel hebben gehad in de Spaanse bezittingen in de nieuwe wereld en Azië. Echter, de Noordelijke Nederlanden zouden tijdens de Tachtigjarige oorlog wel mee het Spaans-Portugese duopolie doorbreken. Toen kwam in de 17de Eeuw het principe van het Mare Clausum dat bepaalt dat wie de kusten bezit ook de achterliggende gebieden mocht claimen, op de helling te staan, waar Hugo de Groot het zijne toe bijdroeg. Nog bij de discussies in Berlijn, 1881-1883 kwam Portugal met de claim dat het Congo mocht innemen, want het bezat de toegangspoort, de monding van de Congostroom bij Boma en Matadi.

 

Wanneer Afrikanen, c.q. Congolezen die hier al jaren leven en studeren, de gang van zaken in Berlijn schandalig noemen, dan kan men altijd nog aankomen met het argument dat er in Europa ook wel deals waren gesloten waarbij de direct betrokkenen geen inbreng hadden want naar de woorden van Melchior de Polignac, onderhandelaar in dat jaar 1713 in Utrecht klonk het: “Nous Traiterons sur vous, chez vous, sans vous”, wat in Berlijn ook aan de orde was. Tegelijk kan men ook niet voorbij aan de ontwikkelingen in de negentiende en twintigste eeuw, waar hier en daar  weerstond ontstond tegen de kolonisatie weerstand, maar het was in de twintigste eeuw dat de koloniale praktijken op de korrel werden genomen. Onder meer België en vooral Leopold II kreeg veel tegenwind, onder meer door toedoen van journalisten en protestantse (Amerikaanse) missionarissen die de schanddaden goed onder de aandacht brachten.

 

Klopt het dat we – de babyboomers – nog wel met enige bewondering voor het grote werk van beschaving werden opgevoed, de beschaving die men bracht naar de andere werelddelen, kwam er toen ook de kritiek, vanzelfsprekend van mensen als Mahatma Ghandi, Soeharto en Nasser, die in Europa werden opgenomen in het debat in onze contreien en universiteiten. Men kan de moord op Patrice Lumumba niet onder het tapijt vegen, want wellicht had er een andere Congo in de steigers gestaan in 1960. Men heeft terecht de Belgische regering o.l.v. Gaston Eyskens betrokkenheid bij die moord aangewreven, maar evengoed was er de Amerikaanse betrokkenheid, die veel minder helder werd. We moeten het dan nog eens hebben over Algerije, over Vietnam en de oorlogen tijdens de Koude Oorlogen. Toch kan men ook begrijpen dat de ontvoogding van landen die we tot de Derde Wereld rekenden binnenlands ook voor problemen zorgde, vanwege corruptie en buitenlandse inmenging.

 

Historici betrachten, als het goed gaat, fenomenen te bestuderen waarvoor men zich baseert op bronnen die omstandig en zorgvuldig onderzocht worden, maar vaak ook gelezen kunnen worden met een ander doel dan waar ze voor bedoeld waren. Brieven, pamfletten en vooral archiefstukken, zeker in verband met de kolonisatie hebben vaak niet die eenduidige betekenis die men eraan pleegt toe te kennen, net omdat de historische kritiek, het metier van de historicus toelaat uit demografische bronnen ook af te leiden hoe de levensverwachting in goede tijden vooruit kan gaan. Hoeveel mensen er evenwel stierven in het kroondomein van Leopold II valt moeilijk na te trekken, omdat er voor de aankomst en zelfs lang daarna geen burgerlijke stand bestond, waar geboorten, huwelijken en sterfte werden aangegeven. Ook duurde het soms enige tijd voor dorpen en routes voor de blanken toegankelijk werden en omgekeerd, de bevolking vernam van een wereld ver buiten hun leefgebied. De koloniale praktijken kunnen we ons moeilijk inbeelden, maar zoals Albert I, koning der Belgen, in zijn eigenhandig geredigeerde rapport[i] over zijn reis naar Congo in 1928 aangeeft, was er door België heel wat geïnvesteerd in infrastructuur, was er aan onderwijs gewerkt en veiligheid. Hoe dat ten goede kwam van de inwoners, is mij niet duidelijk en het zou goed zijn dat dat rapport onderzocht werd, om na te gaan hoe betrouwbaar de informatie was waarover de koning kon beschikken – maar hij had goede raadgevers en hoe de toestand was. Voor de metropolen bleek na WO II de kolonie niet meer bij te dragen tot een batig saldo.

 

Régis Debray is een van die figuren die in de jaren zeventig en tachtig, met groot retorisch vermogen ons diets maakte dat de situatie in de “Derde Wereld” onhoudbaar was. De dekolonisatie heeft om velerlei redenen, zoals neokolonialistische praktijken, het afleiden van grondstoffen door uitbuiting naar Europa,, de VS, maar sinds dertig jaar ook naar China, waardoor de rijkdommen die verworven zouden kunnen worden via corruptie en ondermaats beleid aan de bevolking onttrokken. De solidariteit met de Derde Wereld, waarrond veel organisaties, NGO’s werkzaam zijn en mensen gedurende decennia hebben gesensibiliseerd en dat lukte waardoor men niet kan beweren dat mensen hier niet weten wat er speelt in de voormalige koloniën, maar het was ook Debray die vaststelde dat al dat informeren en sensibiliseren onverlet liet en laat dat er in vele voormalige kolonies, geen soevereiniteit werd opgebouwd. De nieuwe leiders, zie recent Angola, slaagden erin om de vetpotten voor eigen profijt te hanteren en zagen geen verschil tussen de staatsbegroting en schatkist enerzijds en hun persoonlijke patrimonium.

 

In Europa bevinden zich tal van artefacten die geroofd, gekocht of anderszins verkregen werden in de kolonies, waarover nu veel discussie bestaat en de vraag onvermijdelijk is of men een en ander terug moet geven. Het gevaar voor vernietiging door gebrek aan zorg wordt dan vaak ingeroepen om dat niet te doen, maar er belangrijker is dat met de landen van herkomst een benadering ontwikkeld wordt, waarbij niet voorbij gegaan wordt aan de toenmalige praktijken van beroving en waarbij men mensen opleidt – in welke zin moet nauwkeurig afgewogen, maar een technische opleiding zou soelaas bieden – zodat zijzelf met interpretatie aan de slag kunnen, want het gaat om hun verhalen. Er zijn Europa, in Leuven en Gent heel wat studenten en docenten die zich met de studie van Afrika, Afrikaanse talen en cultuur hebben ingelaten, die nauwelijks of geen uitstraling kregen noch krijgen. Er zijn ook Afrikaanse onderzoekers, die moeizaam hun weg banen door de academische instituten, maar ook onze aandacht verdienen. De vragen die zij onderzoeken zullen andere zijn dan de onze, wat niet betekent dat deze benadering wetenschappelijk niet naast de Europese kan staan, wel integendeel, omdat historici dan wel objectiviteit betrachten, niet buiten de samenleving en tijdsgeest staan. Maar zonder hun inbreng, blijft ook onze kennis ontoereikend.

 

De archieven van het museum voor Midden-Afrika, het Rijksarchief en andere instellingen hebben nu een gids naar de bronnen voor de studie van Midden-Afrika uitgegeven, zodat er nu eindelijk bronnen ontsloten zijn die ons moeten helpen, maar vooral Afrikaanse onderzoekers om de gebeurtenissen, bijvoorbeeld vergeten en verdoezelde opstanden opnieuw onder de aandacht te brengen. Prof. dr. Jan D’Hondt, hoogleraar nieuwste geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Gent stimuleerde mee met anderen de ontwikkeling van een eigen geschiedenisstudie. Aan interesse schoot het niet over, maar met Marcel van Spaendonk en Jef van Bilsen, maar ook anderen kwam er een Afrika-vereniging en een tijdschrift. Wetenschap schiet niet als een paddenstoel uit de grond, maar vergt humus, sporen, en andere chemische verbindingen. Historisch onderzoek kwam na WO II in een stroomversnelling, maar in de brede media bleef men oude paradigma’s hanteren en dan klonk de vraag: zou Congo een geschiedenis hebben?

 

Toch krijgt men in België, c.q. Gent geen blijvende grondslag voor langjarig onderzoek van de grond, omdat men geen voorttrekkers meer had, nadat mensen als Van Spaendonk en Burssens met emeritaat wareb gegaan, blijft er van de opleiding weinig over. Voor sommigen is dat een goede zaak want zo raakt men af van een postkoloniale attitude, maar de vraag wordt dan niet gesteld of deze hoogleraren wel zo post-koloniaal dachten. Een studie naar de koninkrijken in Noord-Angola en Westelijk Congo? Hoe evolueerde men in delen van dit immense gebied naar sedentaire landbouw en waarom kon dat niet overal doorgang vinden? Verhalentradities… ach, de onderwerpen zijn te talrijk en toch de noodzaak is groter dan men graag wilde en wil aannemen. Toen Marcel van Spaendonk vertrok, ontstond er in de wandelgangen van de universiteit enige consternatie, maar er was blijkbaar niemand in de faculteitsraad – ook geen studenten – of de Raad van Bestuur, die de zaak van de Afrikastudies ernstig nam.

 

Het spreekt voor zich dat men dan sceptisch reageert over oproepen tot aandacht voor de geschiedenis, culturen, talen, mogelijkheden van Afrikaanse landen en gebieden. Europa heeft er huisgehouden maar vaak begon de invloed pas echt, behalve aan de kusten, vanaf de negentiend eeuw, maar hoe dat precies in het werk ging en welke interacties er tussen Portugese en andere posten op de kusten en de bevolking mogelijk waren en zich feitelijk voordeden. In een latere tijd werd door antropologen en taalkundigen onderzoek gedaan naar samenlevingen en gemeenschappen die bij de voortschrijdende exploratie ontdekt werd en opgenomen in een nieuwe samenleving, met aan de top Europeanen.

 

Het zou gemakkelijk, al te gemakkelijk zijn ter verschoning van het gedrag van Europeanen in die nieuwe werelden in te roepen dat ze niet beter wisten. Voor zover we ons als christenen of humanisten bekennen weten we dat we anderen niet moeten aandoen wat we zelf niet willen ervaren, ondergaan. In die zin kan men de geschiedenis van de Europese expansie moeilijk als een hoogstaand verhaal bestempelen, al waren er individuele initiatieven om het beter te doen, missionarissen die de taal wilden leren kennen en uiteindelijk zelf helemaal opgingen in de nieuwe cultuur. In Canada was er zo een Vlaamse missionaris die zich inschakelde in het leven van de bevolking die hij beschaving had moeten brengen. Het klinkt romantisch, maar overschouwen we de menselijke en ecologische schade die is aangericht en nog wordt aangericht, dan kan men de omslag van Roger Vandersteene begrijpen. Dat het meteen een kritiek inhoudt van de vooruitgangsidee ligt voor de hand, maar we zullen toch moeten nadenken hoe we planeet Aarde bewonen. Dat zal niet vanzelf gaan noch zonder lastige keuzes en opofferingen. Het verhaal van de omgang met de koloniale tijd en mentaliteit maakt daar ook deel van uit in die zin dat we moeten overwegen hoe we de demografische ontwikkelingen op een menswaardige manier onder controle kunnen krijgen. De demografische groei in landen als Congo is ontzaglijk, maar wordt zelden in de discussie over ontwikkelingssamenwerking te berde gebracht. Welvaart en verstedelijk kunnen dat proces vertragen en daar lijken al aanzetten toe opgemerkt te worden, maar het zal vooral een politieke keuze worden, waarbij men afstand moet weten te houden van allerlei missionarissen die geloven dat anticonceptie niet kan. Of is dat een ethische overschrijding vanwege de vooruitgangsdenkers die we zijn?

 

Bart Haers  

 

 



[i] Piet Clement, Het bezoek van Koning Albert I aan Belgisch Congo, 1928. Tussen propaganda en realiteit. Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis XXXVII, 2007, 1-2,pp175 - 221

https://www.journalbelgianhistory.be/nl/system/files/article_pdf/BTNG-RBHC%2C%2037%2C%202007%2C%201-2%2C%20pp%20175-221.pdf

Reacties

Populaire posts