Hoe onbestuurbaar is België nu?
Brief
Aan Bart
van Loo,
Over de staat der Zuidelijke Nederlanden,
Aka België
Brugge, 4 september 2021
Beste Bart, amice
![]() |
Frans van Cauwelaert 1880 -1861 |
U onderschrijft dus de beginselen van B Plus, steunt het federalisme maar zegt zich met B plus te verzetten tegen confederalisme. Uw goed recht en toch denk ik dat er vragen op tafel moeten komen, want over een ding is men het eens in dit land, het functioneert niet goed. Over de oorzaken daarvan valt er nog een en andere te delibereren, over oplossingen nog meer. Kan men de problemen begrijpen zonder de geschiedenis van dit land, vanaf 1830 onder ogen te nemen.
De actuele staat van het koninkrijk België is de
vrucht van een strijd die begon met de grievencommissie in 1856 over de
taalregeling in dit land, in onderwijs, administratie, rechtspleging en het leger
en vroegen gelijkstelling van het Nederlands met het Frans in het onderwijs, De
voorstellen van deze eerste rapporten werden nauwelijks ingewilligd en de
gemoederen verhitten. Toen de regering Pierre De Decker viel kwam Charles
Rogier, de liberaal opnieuw aan het hoofd van de regering en gebeurde wat te
verwachten viel: er waren geen problemen voor Nederlandstaligen, men kan
veronderstellen dat hij het had over de kiesgerechtigden, magistraten en
anderen die geschoold waren. Het klonk toch immers welbekend in de oren: “La Belgique
sera Latine ou ne sera pas”
Onder meer Jan Baptist David, Hendrik Conscience en
Snellaert zijn nog steeds namen, maar een liberaal als George Bergmann uit Lier,
advocaat moet zeker ook genoemd worden, omdat zij de taaltoestanden in Vlaanderen
onacceptabel vonden. Pas in 1873, na de vaststelling van een gerechtelijke
dwaling in de zaken Jan Coucke en Pieter Goethals, waarvan wij leerden dat zij
veroordeeld zouden zijn geworden omdat zij geen gebenedijd woord Frans spraken.
Voordien gold het principe van taalvrijheid, die voor Vlamingen vaak neerkwam
op taaldwang, maar bedacht kan worden dat ook elders in Europa velen de taal van
het gerecht en administratie niet machtig waren en verloren liepen. Bekijkt men
de geschiedenis van Frankrijk, dan blijkt het proces van taalkundige eenmaking
pas rond 1900 een realiteit te zijn geworden. De rol van het onderwijs was
daarbij doorslaggevend, zoals ook de bredere toegankelijkheid van de pers een
rol speelde.
Wil men dit land begrijpen, dan dient men onder ogen
te zien dat er in Vlaanderen decennialang een situatie bestond die men als discriminerend
kan beschouwen. Wie maar enigszins kon leerde dan ook Frans en kon zo een beter
leven uitbouwen. De Franse taal was in Vlaanderen, het oude graafschap altijd
wel een belangrijke drager van kennis en cultuur, bestuur en recht geweest,
maar in de Nederlandse tijd kwam er ruimte voor een nieuwe cultuurtaal, het
Nederlands, die in Vlaanderen wortel zou schieten, al vond Guido Gezelle net
weer dat men het echte (West-)Vlaams in ere zou houden, in plaats van de taal
van Amsterdam over te nemen. In het onderwijs werd het Nederlands openlijk een
kwestie in 1876 waar een groep studenten in het Klein-Seminarie van Roeselare
tegen het schoolbestuur, allemaal priesters, in een rechtmatige plaats opeisten
voor het Nederlands. Taalwetgeving was een ding, de toepassing ervan verliep
moeilijker.
De grote doorbraken kwamen er wellicht pas in de jaren
1920 en 1930, toen onder impuls van Frans van Cauwelaert de Vernederlandsing
van de samenleving een aantal hefbomen kreeg die in Vlaanderen grote invloed
zouden uitoefenen na WO II. Het bedrijfsleven, publieke administraties, gerecht
en het leger kregen het Nederlands als voertaal. De invoering van de taalgrens,
op vraag van de Franstalige partijen, vooral de PSB kwam er in 1963, nadat de
rol van de talentellingen in 1948 was uitgespeeld – omdat men vaststelde dat
men de Arithmétique Hollandaise creatief had toegepast – en de Franstaligen vreesden
dat de Nederlandstalige meerderheid in het hele land de regels zou gaan
stellen. Dat vloeide ook voort uit een belangrijke gebeurtenis in Franstalig
België, het Waals Nationaal Congres in 1945 waar voor een vorm van federalisme
werd gekozen. Men kan zich storen aan eigenbelang maar in de politiek is het
hemd nu eenmaal nader dan de rok en dus hoort men aan dat congres best wel meer
aandacht te besteden.
Men kan ook nog altijd vergeetachtig blijven als het
over de brief van Jules Destrée gaat waarin een belangrijke vaststelling gemunt
wordt: Sire, il n’ y a pas des Belges”. Ergens schreef ene Antoine Clesse:
“Belg is onze familienaam,
Vlaming, Waal onze voornamen”
Hoewel het een rare formulering blijft, kan men er wel
uit afleiden, dat men de eenheid wilde bewaren, bereiken, maar dat de
verhoudingen in het land niet altijd even verenigd leken als men had gedacht, gewenst,
l’ Union fait la farce, quoi. De taalkwestie was een sociale kwestie, maar werd
al vroeg politiek, omdat er veel onenigheid bestond over hoe jongeren gevormd
zouden worden. Aan de andere kant was het duidelijk, in 1914, dat de koning de
Vlamingen niet genoeg kon betrekken bij het oorlogsbeleid. Hoeveel soldaten er
vochten aan de IJzer, staat nog wel eens ter discussie, maar men vergeet dan
wel dat in 1912 koning Albert de regering ervan overtuigde dat het beleid van
een zoon per gezin die militaire dienst zou verrichten, onvoldoende was. De
algemene dienstplicht deed het leger uitgroeien tot een leger van zowat 340.000
soldaten. Men kan de balans niet verhelen: het Duitse leger verloor kostbare
tijd voor de forten van Luik, maar ook de beveiliging van het “Réduit National”,
Antwerpen dus, de forten aldaar hielden langer dan gehoopt Duitse troepen vast,
tot het Belgische leger achter de IJzer – na de inundatie van de IJzervlakte –
enige rust vond. Wilden sommige hoge officieren in het Belgisch leger de consignes
van de Britse en Franse collega’s volgen, dan weigerde de koning en doorgaans
ook de regering de inzet van Belgische troepen voor frontale aanvallen op de
Duitse stellingen. Terecht heeft men dat beleid gelauwerd, al waren de Fransen ziedend
over die terughoudendheid, maar er stierven nog genoeg Belgische soldaten in de
loopgraven, ook aan ziektes, soms aan verveling.
Er gold in die zone een dubbele godsvrede, op Belgisch
vlak gingen politici elkaar niet in de haren – al werd er in de kantoren in Le
Havre wel degelijk aan politiek gedaan – en in Vlaanderen vond men
eensgezindheid rond Vlaamse eisen. Frans Cauwelaert had contacten bij het hof,
verbleef deels in den Haag en Londen, probeerde vergeefs de koning te
overtuigen, na de opening van de Gentse Universiteit een Nederlandstalige
universiteit in Gent te beloven. Vervolgens kwamen er Vlaamse acties met als culminatie
de verspreiding van een open brief aan Albert I. Ook onder de officieren
ontstond discussie over de aanpak van die Vlaamse acties, sommige steunden die,
in den duik.
De nederlaag van Duitsland mondde uit in een aperte
discussie over de politieke agenda van het koninkrijk. Koning Albert pleegde toen,
volgens de bronnen een staatsgreep, maar waar de grens ligt tussen raadplegen,
adviseren en aansporen zoals men doorgaans de rol van de vorst omschrijft en
voorschrijven wat de regering doen moet, blijkt wel eens vatbaar voor discussie.
Feit is dat de regering en de koning een oud zeer, het algemeen stemrecht hoog
op de agenda hebben gezet en dat is ook gerealiseerd. Ook is het een feit dat
de regering noch de koning na de acties van het Activisme, c.q. de Raad van
Vlaanderen, met als icoon August Borms bereid waren zomaar de eis van de
Fronters te volgen en de universiteit van Gent definitief te Vernederlandsen.
Eerst was er nog de halfslachtige tussenoplossing, de Nolf barak genoemd, in
1923 waar Frans en Nederlands hun plaats kregen, volgens een ingewikkelde verdeling
van cursussen in beide talen. Pas in 1930 werd de Nederlandstalige universiteit
geopend, waarna nog een restant van hoger onderwijs bestaan bleef in Gent.
August Vermeylen werd de eerste rector van de herstichte universiteit. Hopelijk
zal men in 2030 dit feit gepast herdenken, want de dynamiek van de Vernederlandsing
kan men nauwelijks meten, maar toch zou er bijvoorbeeld onderzocht kunnen
worden hoe het ABN, Algemeen Nederlands een plaats kreeg in het sociale en
culturele leven, de boeken en bladen ook.
Zoals aangegeven werd tijdens het Interbellum heel wat
taalwetgeving gestemd in het Parlement en dat zorgde merkwaardig genoeg voor
onvrede in de Vlaamse Beweging, zoals Lode Wils beschreven heeft in zijn
biografische werk rond het optreden van Frans van Cauwelaert. De Frontpartij
diende steeds te zoeken naar eenheid tussen een zeer anti-Belgische aanhang van
de Activisten van tijdens de oorlog en een eerder gematigde groep, die de
frontervaringen niet vergeten waren, maar ook wel wisten dat Vlaanderen een
heftig antibelgicisme niet zou volgen. Tegelijk werd ondanks de hoge kost van
de Wederopbouw van onder meer de verwoeste gewesten, Westelijk West-Vlaanderen
maar ook de geroofde machines van de industrie in de loop van de volgende jaren
de industrie en economie weer opgebouwd. Onder meer het vee diende opnieuw op
niveau gebracht en de paarden, die geroofd waren, dienden vervangen, deels door
tractoren. Over de bizarre geschiedenis van de bezetting van de Ruhr in het
spoor van Frankrijk wordt zelden gesproken, al gaf die onderneming mee
aanleiding tot de mislukte staatsgreep van Hitler in 1923.
In 1945 was er dus het Waals Nationaal Congres –
waarover we ook maar zelden horen, maar dat uitdrukking gaf aan de vrees van Franstalig
België dat het geminoriseerd zou geraken op demografisch vlak en economisch de
welvaart zou verliezen die was opgebouwd sinds de Napoleontische en Hollandse
tijd. Toen werd de vrees voor een état Belgo-Flamande expliciet in een
duidelijke uitspraak gemunt, die lang zou meegaan.
In 1960 vaardigde Gaston Eyskens de Eenheidswet uit,
om budgettaire en economische problemen die het land kende op te lossen,
waartegen in januari 1961 hard gestaakt werd in de Waalse provincies, terwijl
men in Vlaanderen aan het werk bleef. In Vlaanderen klonk de roep om
streekeconomie als een beleidsinstrument op te bouwen, waar in het Industriële
Wallonië op dat moment geen nood aan leek te bestaan. De discussies over de Franstalige
Universiteit in Leuven, de verfransing van Brussel en de olievlek die dat leek
te worden en andere aanverwante kwesties. De uiteindelijke splitsing van Leuven
en oprichting van de UCL in Louvain-la-Neuve hield de gemoederen bezig, omdat
er ook zoveel andere pijnpunten in samen kwamen, terwijl intussen de Taalgrens
definitief werd vastgelegd, met alweer nieuwe twistpunten. Het was wel Franstalig
België dat die Taalgrenswetgeving het hardste wilde. Maar duidelijk werd dat op
het niveau van het landsbestuur nog nauwelijks een gemeenschappelijke grond
gevonden werd op tal van domeinen, ook inzake infrastructuurwerken, met de
schadelijke wafelijzerpolitiek tot gevolg.
Toen Gaston Eyskens – alweer hij – in 1970 stelde dat
het Unitaire België uitgeleefd was en dat er een federaal land in de plaats zou
komen, zal de intelligente econoom, professor en politicus – die zijn zetel
liet voor wat die was als hij beoogde doelen niet kon bereiken en opnieuw
vooral hoogleraar economie werd – ook wel geweten hebben dat die
grondwetswijziging van 1970 slechts een eerste, onvolkomen stap was.
Men kan aan de staatshervorming van 1970 niet
voldoende aandacht besteden, ook al zaten er zwakke plekken in, die het gevolg
waren van onderhandelingen tussen partijen die elk een eigen agenda hadden. Dat
bleek het meest openlijk bij de mislukte afhandeling van het Egmontpact, in 1977-1978.
Het akkoord, na lange onderhandelingen tot stand gekomen, bevatte zoiets als
inschrijvingsrechten voor Franstaligen in de Brusselse rand en een eigen bestuurlijke
structuur voor Brussel. De Zes faciliteitengemeenten kregen voor Franstaligen
uitdovende rechten, die echter vijftig jaar later nog altijd geclaimd worden.
Ging men details analyseren zonder rekening te houden met context en doel, dan
hadden de Vlaamse strijdfondsen gelijk er brandhout van te maken, maar de
aanvaarding had wellicht meer energie vrij gemaakt voor nieuw politiek beleid. Toen
werd me wel duidelijk dat men de Vlaams-Waalse politieke en maatschappelijke
verhoudingen best in een polemologische benadering zou formuleren, want plots
waren er geen nationale partijen meer en de media gingen meer en meer of voor
een Vlaams, Nederlandstalig publiek schrijven en spreken of voor een Franstalig
publiek.
Echter, hoewel ik – tot gruwel van sommigen in de Volksunie
en de N-VA – altijd betreurd heb dat het Egmontpact geen wet is geworden, niet
is ingeschreven in de grondwet en andere wetteksten, bleek in de loop van de
volgende decennia dat vele punten wel werden gerealiseerd. Zo kregen de gefedereerde
entiteiten, Vlaanderen en Wallonië, maar ook Brussel een eigen parlementaire assemblee
en werden de bevoegdheden van die
parlementen en dus van de executieven, de regeringen dus, danig uitgebreid, echter
niet altijd op logische gronden, of die nu functioneel of bestuurstechnisch
waren en zijn.
Het gevolg is dat iedereen nu wel duidelijk ontevreden
is met de actuele stand van zaken. De problemen inzake de gezondheidszorg
blijken legio, wat tijdens de Coronapandemie maar al te duidelijk is geworden. Wie
nu pleit voor een herfederaliseren van de Gezondheidszorg zal zich evenwel
moeten afvragen wie er dan het beste af zal zijn? Franstaligen denken, geloven
dat ze dan opnieuw een grotere greep op dat beleid zullen hebben, misschien wel
meer uit de gemeenschappelijke schatkist zullen kunnen halen, maar de discussies
over de erkenning van artsen door het RIZIV zou dan wel eens voor grote problemen
kunnen zorgen, want daar heeft Franstalig België door de afspraken over contingentering
van de toegang tot de studies geneeskunde een reserve opgebouwd, die voor
Vlaamse artsenorganisaties onduldbaar zal blijken vanwege de scheeftrekking in
de uitgaven. De financiering van ziekenhuizen zal wellicht ook voor het nodige
debat zorgen, waarbij dan nog eens verschillen inzake dure pathologieën in het
geding zullen gebracht worden, al zijn de kolenmijnen in Wallonië al lang
dicht.
Beste Bart, het herfederaliseren van bevoegdheden zal naar
men mij toevertrouwt meer problemen opleveren dan ze oplost. Zonder voorbehoud
of nadenken verder federaliseren en afstaan van bevoegdheden zonder duidelijke
plannen evenwel, zal de burgers niet ten goede komen. Men zal dus moeten
nadenken over de aard van de (bestuurlijke) problemen die voor burgers lastig
te begrijpen zijn, maar voortkomen uit een herinrichting van de
staatsstructuren op grond van machtsoverwegingen, waarbij ratio en redelijkheid
niet altijd te bespeuren waren.
Men sprak van negen ministers van volksgezondheid
tijdens de pandemie, maar in Vlaanderen is er maar een bevoegde instantie, die
direct met de federale minister kon overleggen. In Franstalig België lag dat
iet of wat moeilijker. Een ander voorbeeld waar het beleid door de krakkemikkige
structuren de voortgang afremt is het openbaar vervoer en dan vooral de NMBS,
waar in Vlaanderen een aantal lijnen ondermaats bediend blijven.
Ten gronde speelt in dit land de vaststelling dat er
economisch geen symmetrie of synchroniciteit meer is, dat het oude industriële
hart van Wallonië, de Oost-Westas van Luik tot de Borinage niet voldoende snel
nieuwe economische mogelijkheden heeft gevonden, omdat de investeerders sneller
nieuwe opportuniteiten vonden in Vlaanderen en het buitenland. Toch zou het van
kortzichtigheid getuigen niet te zien dat er een nieuwe as ontstond van Waver
over Namen naar Luxemburg, waar wel degelijk nieuwe technologie interessante vestigingsplaatsen
vond. Het is ook niet dat politici als André Cools of Elio di Rupo niet
probeerden nieuwe stimuli te ontwikkelen, maar intussen was de desinvestering
in het onderwijs en infrastructuur al volop aan de gang. De watersnood van de
afgelopen zomer heeft de financiële zwakte duidelijker dan ooit aangetoond, terwijl
de pandemie dat alweer op de agenda had gezet, wat bleek toen de sommen die
ondernemingen in Vlaanderen respectievelijk Brussel en Wallonië kregen.
Mensen die pleiten voor een versterken van het
federale niveau zullen beroep doen op de familienaam, we zijn allen Belgen,
maar vergeten dan genadiglijk dat Franstalig België bij het federaliseringsproces,
de staatshervormingen vaak genoeg eerder het eigen voordeel – van de politieke
partijen en instituties als de vakbonden – voor ogen hadden staan dan het
algemeen belang. Ik heb niet de indruk dat dit academisch onderzocht is
geworden, maar de financiering van de herstelplannen sinds 2005 – Marshallplan van
di Rupo – laten zien dat het moeilijk valt middelen te mobiliseren als men geen
industriële humuslaag heeft waarop men kan zaaien. Het zou daarom goed zijn dat
een uitgebreid historisch onderzoek naar de staatshervormingen voor een breder publiek
van geïnteresseerde burgers zou opgezet worden, opdat een beter zicht op de
tekortkomingen van het bestel mogelijk worde. Niemand kan beweren dat zo een
inzicht zomaar voor het grijpen ligt, want veel bronnen zijn van private aard,
zoals de kabinetsstukken van al die eerste ministers die sinds 1970 in de Wetsstraat
16 resideerden. Zoals Karel de Gucht, gewezen minister van Buitenlandse Zaken
en voormalig Europees Commissaris ooit vaststelde, België besturen is een zaak
van permanente diplomatieke missies. Aangezien u ook de gedachte van Clausewitz
kent dat oorlog de voortzetting van de politiek met andere middelen moet heten,
kunnen we ook vaststellen dat in dit land de staatshervormingen doorgaans
vreedzaam zijn verlopen, al vielen er wel doden bij de rellen rond de Koningskwestie
in Franstalig België, waren er rellen in Voeren rond de actiegroep Retour à
Liège en de Vlaamse wandelingen aldaar.
We staan dus voor een belangrijk kruispunt van wegen
in een totaal andere context dan zelfs in 1970, omdat Europa zoveel belangrijker
is geworden als politiek bestel. Niemand zal ontkennen dat er nood is aan een
politieke hertekening van de instituties, de bevoegdheden, maar geloven, mijn
waarde, dat herfederaliseren van bevoegdheden de problemen rond solidariteit en
geldstromen zou oplossen, lijkt mij, gezien de gedrevenheid van politici aan
beide zijden van de taalgrens om de zaken naar hun hand te zetten, niet plausibel.
Het koninkrijk België staat wankel en er zijn mensen
die de toekomst ervan willen verzekeren door terug te keren naar een unitaire
staat, wat volgens Gaston Eyskens in 1970 al te enen male onmogelijk was – wat ook
bleek uit de splitsing van de traditionele partijen in een Vlaamse en Waalse/Franstalige
vleugel – nu blijkt er ook een Brusselse vleugel bij elk van die partijen
inspraak te bepleiten – wat u dus niet doet. Aan de andere kant zijn er die
onverkort een onafhankelijke Vlaamse Staat willen uitgeroepen zien – misschien ook
bij delen van de Waalse Beweging – maar daar is geen meerderheid voor in
Vlaanderen en botst ook wel met het bewustzijn dat Brussel en Wallonië ook
altijd wel onze onmiddellijke buren en lotgenoten zullen blijven. Daarom lijkt
het me wenselijk dat we beginnen met een ernstige analyse van de bestuurlijke problemen
in dit land, niet enkel het laaghangend fruit meepikken, maar de zaken
politiek, bestuurskundige en vanuit het oogpunt van algemeen belang goed
bekijken. Nominatim bepalen wat opnieuw federaal moet blijven, het instellen
van een hiërarchie van federale wetgeving boven de decreten (Vlaanderen en
Wallonië) en ordonnanties (Brussel) zal na de coronacrisis die ook bestuurlijk
wonden heeft geslagen niet vanzelfsprekend blijken, al was het maar omdat de
Vlaamse politici op federaal vlak merken niet per se de meerderheid te hebben
of minstens op voet van gelijkheid te kunnen procederen en tot besluitvorming
te komen.
Hoe de uitkomst zal zijn, een ondoordachte herschikking
van bevoegdheden kan de onbestuurbaarheid versterken, wat vooral de burgers
duur zal komen te staan. Filips de Goede probeerde zijn beleid in de mate van
het mogelijke in lijn te brengen met wat de vertegenwoordigers van gevestigde
machten in zijn landen aanvaardbaar achtten en dat liep vaak genoeg niet van
een leien dakje. In deze tijd zal men aan beleid en besluitvorming nog meer een
aura van brede steun moeten geven. De geschiedenis laat zich niet zomaar beoordelen,
maar de geschiedschrijving is vaak – vanzelfsprekend mag men zeggen – een zaak
van betrokkenheid. In de loop der jaren heb ik me daar wel enigszins in
verdiept en af en toe gemerkt, zowel aan Vlaamse zijde, de productie in het
Nederlands als aan Franstalige zijde dat enige zin voor realisme en
redelijkheid soms ver te zoeken was en is, omdat men een narratief hanteert dat
de andere diaboliseren wil; hoe onvermijdelijk ook, helpt dat een verbetering
van de toestand niet vooruit. Nu leven we gelukkig in een rechtsstaat waar
vrijheid van vereniging en vrijheid van opinie beschermd worden en er geen
censuur bestaat. Het is evenwel nodig dat we ophouden voor eigen parochie te
preken en te proberen met groepen die er een andere analyse op na houden, tot
gesprek te komen. Dat is niet altijd gemakkelijk, want de andere verdenkt ons
van een geheime agenda – al denk ik dat die genoegzaam bekend is.
Dus, geachte heer Bart van Loo, ik denk niet
herfederaliseren van bevoegdheden heilzaam zal zijn, zonder ernstige reflectie
over de stand van zaken. Wat betekent het voor de welvaart van burgers als men
niets onderneemt, lijkt duidelijk maar hoe moeten we dan bestaande
onbestuurbaarheid op tal van gebieden remediëren? U was bezig met diepgaande
conflicten in de Nederlanden en de omringende landen, zodat u ook er zicht ook
wel van bewust bent dat het ene verhaal vaak tegenstrijdig was met dat van de andere
partij. Als historicus kan men het zich niet veroorloven alleen het ene verhaal
te bekijken en de verhalen van de andere partijen links te laten, zonder van
partijdigheid verdacht te worden. Aanvaarden dat het Belgische verhaal complex
is, zou al enige opheldering brengen.
Hartelijke groet,
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten