Exploratie en kolonisatie
Kritiek
Dispuut
over de schande
Die onze cultuur wezen zou
Oftewel
Eurocentrisme uitdrijven
Als student had ik wel een paar discussies over de vraag hoe we tegen onze eigen cultuur zouden moeten aankijken en dan ging het heus niet over Vlaanderen, want dat was in het debat irrelevant, maar over de Europese cultuur. Studenten Nieuwste Geschiedenis meenden dat het kolonialisme sowieso voldoende was om onze plaats in de grote geschiedenis met scepsis te bekijken. Nu studeerde ik met een kleine groep medestudenten bij Ruddy Doom een pas ingevoerd keuzevak rond de verhoudingen tussen de grote wereldcentra rond 1500. Daar kwam uiteraard die vraag uitgebreid aan bod, zij het dat de ontwikkelingen in Afrika, Azië en de Amerika’s vrij summier aan bod kwamen. Het gaf wel een aanzet tot verder denken.
Men kan Mia Doornaert gemakkelijk aanvallen als men haar
lofrede op de ontdekkingsreizigers eenmaal gelezen heeft, want brave jongens
gingen niet zo een gevaarlijke avonturen tegemoet. Winstbejag evenwel zomaar
afdoen als de bron van alle kwaad is al meteen een kanonnade met zwaar
ideologisch geschut, waarbij men niet moet proberen te ontkennen dat ook
sprookjes gewelddadig en wreed kunnen zijn. De vraag of men de geschiedenis
ongestraft met een roze bril kan bezien, werd al lang geleden afdoende
beantwoord: de geschiedenis is wat mensen doen, dus ook veel wordt nooit in
kronieken opgenomen, wegens te banaal en op het oog zonder betekenis maar
geschiedschrijving is wat mensen op de een of andere manier het onthouden waard
achten of de herinnering ervan in leven willen houden. De latere academische
geschiedschrijving betrachtte en betracht de geschiedenis zonder waardeoordeel
via bronnenstudie te benaderen. Historische kritiek is daarbij van wezenlijk
belang, omdat we nu eenmaal een bron goed moeten dissecteren, weten wie de auteur
is, de feitelijke of de opdrachtgever. Ook de authenticiteit dient onderzocht
en ook wel het opzet, zodat we kunnen nagaan of de bron niet iets anders wil
vertellen dan wat ze op het eerste zicht zou zeggen.
Nu, voor een complex verhaal als de expansie van de
Europese machten, in eerste instantie gericht op de aanvoer van producten,
specerijen, waar Europa na de verovering van Byzantium door de Ottomanen geen
directe toegang meer toe had terwijl die voor de bereiding van voeding
onontbeerlijk waren, zoals ook zout dat was voor het bewaren, moet men dus veel
overzien en veel data onderzoeken. Hendrik de Zeevaarder (Porto 1394 – Sagres 1460),
prins in Portugal vond dat het land,
gezien zijn ligging aan de rand van Europa maar goed gebruik diende te maken
van die ligging. Als derde zoon zou hij geen koning worden, maar zijn aanjagen
van de scheepvaart over langere afstanden, de verkenning van de Afrikaanse kust
gaf Portugal een voorsprong bij de verovering van nieuwe handelsrelaties.
Uiteraard was de prins op de hoogte van de Europese droom de moslims te verslaan,
wat hij via het vinden van een zuidelijke route dacht te kunnen versnellen. En
ja, er was ook nog een zekere priester Johannes, die nog in de negentiende en twintigste
eeuw fascinerend bleek voor expedities op de Nijl. Die priester Johannes maakte
het plaatje volledig, maar zou vooral met Ethiopië verbonden blijven, een
christelijk koninkrijk.
Het geloof in de slechtheid, schadelijkheid van de
Westerse beschaving, die enkel via een schandkroniek verteld kan worden is evenzeer
het spoor bijster als wie gelooft dat we zonder meer heil over de wereld
gebracht zouden hebben. Men kan de politieke orde van het Egypte van de Mammelukken
niet over het hoofd zien, noch de instelling van de Janitsaren, die erin
bestonden, in beide gevallen bestuurders te rekruteren buiten de bevolking die
bestuurd moest worden. De Mammelukken mochten geen kinderen hebben en werden
eunuchen, om patrimonialisatie van de macht te verhinderen, wat in het
Merovingische en post-Karolingische Europa wel het geval was. Over de Inca’s
leerde ik bij Doom dat het rijk goed georganiseerd was, maar dat de inwoners
ten dienste stonden van het rijk en de rol van de politie om iedereen in het
gareel te houden was groot. Was er sprake van mensenoffers, dan was vooral de
militaire structuur van de macht cruciaal. In China en India, waar de
rijstcultuur een grote inzet van mensen vraagt, zag men rond 1500 grote
culturen, maar ook daar was wreedheid verre van afwezig, om de bestaande ordening
te waarborgen. Beschavingen zijn niet a priori op wreedheid gericht, wel op
continuïteit en entropie, want hoe groter en complexer beschavingen worden, hoe
meer energie het vraagt het voortbestaan te garanderen tegenover interne en
externe vijanden, reële of ingebeelde, nuttige en vervelende vijanden. Toen
Rome het oude Italië bijna geheel veroverd had, behalve de Povlakte en wat
later Piëmont zou worden, toen de strijd om Sicilië en gebieden in handen van
concurrerende machten, Carthago in de eerste plaats begon, werd dat een echte
krachtmeting, waarvan we bij Livius de levendige herinnering terugvinden. Hannibal,
die de Alpen overtrok met een groot leger, met ruiterij en olifanten, kon in
eerste instantie Rome bedreigen, maar hij kreeg geen versterking vanuit Carthago
of de nieuwe kolonies op het Iberisch schiereiland. We kennen het einde van de
geschiedenis, zegt men dan, want Rome won, in 202 voor christus, toen Scipio
Carthago definitief versloeg. Maar veertig jaar later zou de stad helemaal vernietigd
worden, omdat men vreesde, zoals Cato zegde, dat de oude tegenmacht zou
herrijzen. Men kan in deze lezing wellicht al iets vinden van de “challenge-and-response”-benadering,
die Arnold Joseph Toynbee muntte. Het komt er dan wel op aan juist te
formuleren wat de uitdaging was, voor Rome, voor Carthago en waarom het
Romeinse antwoord succesvol is gebleken.
Deze episode heeft me altijd gefascineerd omdat ik
ging begrijpen dat een militaire overwinning niet altijd voldoende is, of
anders gezegd, Rome kon tegen Hannibal een veldslag verliezen, blijkbaar wist
het hoe dan ook de overhand te halen en de oorlog te winnen. Intussen was Rome
ook al bezig delen van de Levant onder controle te krijgen, waar de Koine, de Hellenistische
cultuur overal wortel had geschoten. Van de Perzen lijkt er geen sprake meer,
maar ze zijn er nog, na de verzwakking van de Diadochen, de opvolgers van Alexander
de Grote en hun nazaten. Hoe groot de wisselwerking tussen al die culturen was,
mag best meer aandacht krijgen, net omdat we nog nauwelijks de bronnen uit deze
periode meer kunnen lezen. Dat zowel in het christendom als in de Arabisch-islamitische
cultuur prechristelijke en pre-islamitische tradities hun plaats hebben
gevonden, wil men niet altijd graag aannemen, maar in zoverre de Koine, de
Griekstalige wereld ten tijde van de Romeinse verovering van het Oostelijke
bekken van de Middellandse Zee zelf het product is van syncretisme, laat veronderstellen
dat er meer werd meegenomen dan Plato en Plotinus.
De clash tussen de religies van het boek, jodendom,
christendom, islam, heeft zich doorheen de geschiedenis telkens opnieuw met
schokken gemanifesteerd, maar evengoed zocht men vormen van co-existentie en
acceptatie, zonder daarom altijd volwaardig burgerschap toe te slaan. Men kan
de uitbreiding van de Islam van India tot Marokko tussen de zevende en negende
eeuw niet onderschatten, waarbij religieuze overtuiging en geweld de weg
baanden, terwijl het christendom verspreiding kende tijdens de Romeinse tijd,
om in het Westen vervolgens opnieuw terrein te verliezen. Het waren Ieren die
de kerstening van de nieuwe bevolking, de Germanen op zich namen, waarbij de
inbreng van Rome ervoor zorgde dat er een Europese beschaving kon ontstaan boven
de versnippering van het rijk van Clovis en later dat van Karel de Grote.
Kort na de Reconquista verwierf, met de hulp nieuwe
technieken, ontwikkeld in China en de Arabische wereld, India, Europa nieuwe
mogelijkheden inzake verspreiding van kennis en inzichten, via de
boekdrukkunst, maar ook uiteraard voor de oorlogvoering. De religieuze twisten
hebben in de Nederlanden, Frankrijk, Engeland en de Duitse landen tussen 1550 en 1648 maar in het UK kwam er pas in 1661 met
het herstel van het koningschap en bij uitbreiding in 1689 met de Glorious
Revolution een einde aan de roerige periode. Intussen waren de koloniale
ondernemingen volop aan de gang en had Engeland in Noord-Amerika een aantal
kolonies en was de Republiek actief in de Caraïben, Zuid-Amerika, waar ook
Spanje, Portugal, Frankrijk en Engeland kolonies hadden gevestigd. Ook in India
waren er koloniale vestigingen, die in de achttiende eeuw tot een aantal
oorlogen om de hegemonie over de wereldzeeën aanleiding gaven.
Afrika bleek een onuitputtelijk reservoir voor mensen
die men in de nieuwe wereld aan het werk zou zetten, tot slaaf gemaakt. Aan de
Oostkust was er evengoed een slavenhandel die mensen uit de binnenlanden liet
aanvoeren naar Zanzibar en waar Arabische handelaars hun koopwaar vonden. Het
probleem van de slavernij in de geschiedenis kan men niet afdoen met een defaitistische
“het is er altijd geweest”. Slavernij was er zeker in de Griekse steden en
Rome, ook in Egypte en ook in de vroege rijken in de rijken rond Eufraat en
Tigris. Maar ook de Inca’s en Azteken zouden slavernij hebben gekend en hoewel tijdens
de middeleeuwen in Europa de slavernij als statuut niet bestond waren er toch
onvrije mensen die aan de grond gebonden waren of aan de eigenaar van gronden,
maar het christendom in de Westerse variant aanvaardde geen slavernij. Die
vaststelling komt zelden in beeld en jawel, het onderscheid tussen horigheid en
slavernij zal in de feiten voor de betrokkenen wellicht niet helder zijn geweest,
maar christenen mochten geen andere christenen als slaaf bezitten; wat niet belette dat er wel slavenhandel bestond met personen
die gevangengenomen werden in oorlogen met niet-christenen en onder meer zou er
in Verdun een markt geweest zijn. Toch zou in de Nederlanden de horigheid en
lijfeigenschap vrij snel ophouden te bestaan, terwijl in een aantal gebieden in
Frankrijk die structuren doorleefden tot het einde van het Ancien Régime. Uiteraard
kwam daar ook kritiek op, want het betekende een feitelijke rem op economische
ontwikkeling, terwijl daar waar pachten en handel in graan, zuivelproducten in
klinkende munt betaald werd bleken de
boeren en de landeigenaren beter af. Er waren dus ook kerkelijke verbodsbepalingen,
maar die golden dan weer niet voor Afrikaanse mensen die wel tot slaaf konden
worden gemaakt. In de gebieden onder de Russische tsaren werd horigheid zelfs
opnieuw ingevoerd om landgoederen te verzekeren van voldoende arbeidskracht,
zoals men kan lezen bij Gogol.
Men kan dus niet om de donkere kan van de Europese
expansie heen, zoals men ook niet om de praktijken van de Conquistadores heen
kan, die in Midden- en Zuid-Amerika de oorspronkelijke bevolking hebben
uitgeroeid, al was dat deels ongeweten, omdat men zich niet bewust was van de
bacteriën en virussen die men vanuit Europa had meegebracht, maar waar de
bevolking aldaar niet immuun tegen was. Was dan maar bij moeder thuisgebleven?
Het kan bizar klinken, maar er kwam wel degelijk steun
voor de lokale bevolking in de Amerika’s, vanwege Bartelomeo de las Casas, maar
zijn pleidooi tegen de exploitatie van de lokale bevolking werd dan wel
gevolgd, tegelijk kwamen er dan, zoals geweten, mensen uit Afrika. Pas aan het
einde van de 18de eeuw kwam er kritiek tegen de slavenhandel en wilden
groepen in Engeland de slavenhouderij verbieden; de abolitionisten kwamen voort
uit de Quakers, een kleine minderheid en slaagden er vrij goed in de publieke
opinie te bewerken. Er bestonden ook in Frankrijk
en de Republiek groepen, zoals de “Société des amis des Noirs” in Frankrijk,
waarbij het boeiend zou zijn de beweegredenen voor deze groepen te vernemen. De
Verlichting zette actievoerders ertoe aan de overheden in beweging te krijgen
in die landen die met slavernij hun kolonies exploiteerden. In 1815 kwam er dus
in Parijs een verdrag dat de slavenhandel verbood. Toch zou in Nederland de
slavenhouderij pas verboden worden in 1859 voor Nederlands-Indië en pas in 1863
in Suriname en Curaçao.
De strijd die hiervoor werd gevoerd blijft nog altijd
een prachtig voorbeeld van heldendom en vasthoudendheid, maar ook van
ploertigheid. Echter, belangen worden in Westminster en andere plekken waar
macht in wetgeving tot uiting komt uiteraard op zeer beschaafde wijze
verdedigd, in de lobby en achterkamers. Het belang van de machthebbers om de
slavenhandel over de Atlantische oceaan te verbieden was een volstrekt ethische
kwestie, maar uiteraard waren er parlementsleden die hun belangen in plantages
in de Caraïben lieten voorgaan en dan valt de naam Jamaica algauw, rum en
suiker.
De beweging die ijverde voor abolitionisme,
afschaffing van de handel in mensen en het bezit van mensen is een belangrijke
uiting van de vele discussies en conflicten die de Europese cultuur kenmerken, zoals
er ook de bewegingen waren die streefden naar religieuze tolerantie, vrouwenrechten
en stemrecht voor alle burgers, terwijl een zittende elite altijd weer
argumenten vond om die bewegingen belachelijk te maken dan wel te
stigmatiseren. Om daartoe te komen, diende men zich goed te documenteren en
onderzoek te verrichten, op exploratie te gaan. Men kan terecht Vasco da Gama,
Maghelaes en de Conquistadores, Jan Pieterszoon Coen hun status van helden
ontnemen, hun leven en werken is er nu eenmaal en erover zwijgen levert niets
op. En wat dan gezegd over James Cook, denken we dan? Wat Coen betreft, zijn
rol in het uitbouwen van een VOC-macht in wat we nu kennen als Indonesië, kan
men niet zien zonder zijn militaire activiteiten en zijn strijd tegen de
Portugezen, maar ook de onderdrukking van de bevolking was hem niet te bar. Wij
kunnen daar gemakkelijke morele verontwaardiging over uitspreken, het was –
wellicht helaas – in de oorlog tegen Spanje, de Tachtigjarige oorlog, weet u
nog – noodzakelijk dat de Republiek haar bezittingen – die men legitiem
verworven achtte – door de VOC ook hardhandig liet verdedigen.
Het lijkt vandaag alleen maar mogelijk in de donkerste
tinten over iemand als Coen te spreken, maar kan men de Geschiedenis van de
Republiek begrijpen en evalueren zonder kennis te nemen van wat de VOC
ondernomen heeft. Men kan de geweldenaren niet onder het tapijt vegen en alleen
over heldenmoed spreken, men kan ook niet om de oorlogen met andere zeevarende
naties heen. De vestiging van dominie in Brazilië en in de Oost was een vitale
bron van macht, zoals ook de moedernegotie – dixit Johannes de Witt – van levensbelang
was. De moedernegotie was de handel met landen aan de Baltische kusten, waar
hout, vis en graan werd gehaald voor de Republiek die zelf niet over voldoende
hout en vis kon beschikken. Ook graan was nodig. In ruil brachten schepen van
de republiek kostbare specerijen uit het zuiden, wijn en andere producten. Er
bestond immers een uitgebreid handelssysteem in Europa, terwijl men tegelijk
moet vaststellen dat de handelspositie van opeenvolgend Brugge, Antwerpen en
Amsterdam dan wel telkens voor snelle economische en demografische groei
zorgde, voor de meeste inwoners in Europa was dit alles nog goed en wel
onbereikbaar. De komst van chocolade, thee en koffie zou in de achttiende eeuw
de toegankelijkheid doen toenemen, maar van een feitelijke globalisatie tot in
de verst afgelegen dorpen en gehuchten was nog geen sprake, behalve net in de
Nederlanden, de bredere omgeving van Londen en rond Parijs.
Een van de helderste kritieken tegen het koloniale
rijk dat Engeland aan het uitbouwen was en waar Schotse ondernemende lieden
veel voordeel bij hadden, kwam van Adam Smith, die men graag de oervader van
het neo-liberalisme noemt, terwijl de moralist en economische denken heus wel zou
huiveren mocht hij van die inzichten kennisnemen. Smith vond dat de koloniale
aspiratie voor het moederland, Engeland noch voor de inwoners van de kolonie
een goede zaak mocht heten, omdat in het moederland de economische activiteit
afgeremd zou worden en meerwaardecreatie in de kolonie naar de verkeerde mensen
zou gaan.
Ook Alexander von Humboldt, de ontdekkingsreiziger die
het Noordoosten van Zuid-Amerika, Venezuela, Ecuador en Colombia bezocht, nadat
hij in 1799 onverwacht octrooi had gekregen om die delen van de Spaanse
kolonies te bezoeken. Hij zocht onder meer uit hoe de Amazone en de Orinoco met
elkaar verbonden waren via een bifurcatie. Het onderzoek van von Humboldt
leidde tot nieuwe inzichten over wat we later ecosystemen zijn gaan noemen en
ook over de betekenis van klimaatgordels. Bij bezoeken aan de Verenigde Staten
had von Humboldt ook gesprekken met de Amerikaanse president en andere
hooggeplaatsten in de nog jonge Republiek. Von Humboldt verzette zich tegen
kolonisatie, zoals Adam Smith en tegen slavernij, omdat hij vanuit zijn reizen
in Venezuela en Columbia tot het inzicht gekomen was van de eenheid van de
menselijke soort. Tot 1914 was Kosmos, het grote werk beschrijvende werk van von
Humboldt in vijf delen dat in 1862 – postuum werd dat laatste deel uitgegeven –
ook in de Nederlanden bekend, maar in België werd na WO I alles wat Duits was
verdacht, ondanks de kwaliteiten van sommige werken. Na WO II werd over Kosmos
noch von Humboldt gesproken, maar via Marcel Minnaert kwam ik referenties tegen
die me naar deze bijzondere figuur brachten.
Moeten we het nog over James Cook hebben, die de Stille
of Grote Oceaan in kaart bracht? Hier speelde, net als bij von Humboldt wel wat
Mia Doornaert onder de aandacht brengen wilde, namelijk het onderzoek, de
nieuwsgierigheid, al was er altijd nog materieel gewin dat gebruik kon maken
van de ontdekkingen van Cook. Op zoek naar een terra incognita, Terra Australis
voer hij vergeefs tot dicht tegen het poolijs van Antarctica op 71 ° ZB, maar
vond wel heel wat andere eilanden in de Indische, Grote en Atlantische oceaan. Uiteraard
nam ook hij eilanden in naam van de kroon in bezit, maar vooral zijn
cartografische werk zou van blijvend belang blijven. En jawel, bij zijn landing
op Hawaï ontstond er, na aanvankelijke blijken van welwillendheid onmin en er
werd er geschoten. Tja, de mens en territoriumdrift blijft altijd wel opspelen.
Als zoon van een arme boer werd James Cook uiteindelijk luitenant en commander
bij de Royal Navy, die hem deze bijzondere opdrachten gaf, want cartografie is
voor de scheepvaart uiteraard van groot belang. Hij probeerde ook een
noordelijke doorvaart rond Noord-Amerika vinden maar vond de dood op Hawaï,
toen hij na een mislukte zoektocht op het pakijs bij de Beringstraat was
gebotst. Op Hawaï werd hij met vier opvarenden gedood.
Men kan niet zomaar beweren dat Europa, Europese
landen, bestuurders, organisaties zoals VOC en Britse evenknie ervan geen
winstoogmerken hadden en op zoek waren naar El Dorado, zoals de Conquistadores.
Ze vonden dan maar de berg Potosi, de Zilverberg. Vanaf de achttiende eeuw werden
Europese oorlogen ook in koloniale gebieden uitgevochten, onder meer de
zevenjarige oorlog, waarbij in Noord-Amerika en India Frankrijk en Engeland in
de clinch gingen en Engeland begon aan de uitbouw van het wereldrijk. Men kan
dit alles betreuren, men kan voorbijgaan aan de dynamiek binnen Europa waarbij
een vijandschap van twee eeuwen plots omgekeerd werd, maar ten gronde was men
er zich van bewust dat gebiedswinst in Europa niet goed meer mogelijk was omdat
er altijd weer nieuwe oorlogen kwamen. En de wereld bleek nu eenmaal zo groot. De
exploitatie van koloniën werd al in de achttiende eeuw ter discussie gesteld,
onder meer door Adam Smith, die liever zag dat men “eerlijke” handelsbetrekkingen
zou ontwikkelen met de nieuwe wereld. De exploratie van de wereld en van de nog
onbekende binnenlanden van Afrika, Azië en Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika
ging verder, onder meer de zoektocht naar de bronnen van de Nijl en van de
Congorivier, de etnografische verkenningen waarvan mensen als Livingstone als
ze terugkwamen in de beschaafde wereld melding maakten en schreven in
belangrijke bladen.
Ontkennen evenwel dat er sprake was van
wetenschappelijke nieuwsgierigheid, houdt evenmin stand. Zelfs missionarissen
deden aan etnografisch onderzoek en lieten zich wel eens verleiden door de
rijkdom aan inzichten die in de nieuw ontdekte gebieden bestonden. Ook in Congo
werd aan etnografisch onderzoek gedaan en vaak genoeg werden deze onderzoekers de uitgelezen pleitbezorgers van
de gebieden die ze hadden bezocht, tegenstanders vooral van kolonialisme en
slavernij. Een onderzoekers als Jan Vansina, die na WO II in Congo actief was
als antropoloog en werkte aan geschiedschrijving voor samenlevingen die hun tradities
via mondelinge overlevering overdragen, zijn al lang en breed vergeten.
Het beeld van de relatie tussen Europa en de
voormalige gekoloniseerde gebieden blijft voorwerp van discussie, wat zeer te
waarderen valt. Maar als een Europeaan alleen de zwarte legende wil lezen, dan
kan hij ook de ontwikkelingen in de moederlanden niet altijd goed begrijpen.
Dat de dekolonisatieoorlogen, zoals in Algerije en Vietnam het moederland,
Frankrijk, niet in een gunstig daglicht zette en politici die meenden voor vooruitgang
te staan, zich toch van wreedheid bedienden om de kolonie te behouden, moet men
vooral goed begrijpen als het gevolg van nieuwe inzichten. Sinds de Quakers in
Engeland en Voltaire in Frankrijk – zelf ook wel beschuldigd van betrokkenheid bij
de driehoekshandel, maar dat heeft te maken met het lezen van briefwisseling,
die niet helemaal bewaard is gebleven –, sinds de lezingen van Alexander von
Humboldt en het werk van Darwin zijn de inzichten gewijzigd en dat ging niet
zonder debat. In Duitsland ontstond na de eenmaking van 1870 een streven naar
eigen Duitse kolonies, waarbij de inzichten van von Humboldt uit het oog
verloren raakten, maakt duidelijk dat er altijd weer mensen opstonden die de
schijnbare evidentie van kolonialisme en exploitatie van deze gebieden op basis
van slavernij of iets wat er niet van te onderscheiden valt luid en klaar ter
discussie stelden.
Tot slot moet men wel goed uitkijken met wat nu gaande
is, want het zijn geen landen meer die grondstoffen en voedingsproducten exploiteren
door lokale gemeenschappen tot slavernij te brengen – zonder de term of
praktijk in te zetten –, wel ondernemingen die er na de dekolonisatie niet voor
terugschrokken de bestuurders te misleiden en hun exploitaties zo goedkoop
mogelijk bestierden, vergetende dat een
fair loon hun opbrengsten wellicht eerder zou ondersteunen dan beperken. Er was
het voorbeeld, Henri Ford II, die zijn arbeiders voldoende loon gaf opdat ze
een auto konden kopen en wist zijn collegae-ondernemers, concullega’s dus,
ervan te overtuigen dat dit gunstig voor iedereen zou uitpakken. De New Deal
van Franklin Delano Roosevelt ging verder op dat pad en toen de VS van de jaren
1936 – 1939 een periode van groeiende welvaart begon, die doorging – met de ups
en downs eigen het kapitalistische bestel – tot het einde van de jaren zestig,
bleef Washington op de achtergrond als het om kolonisatie ging, tot de oorlog
in Vietnam de Amerikanen dwong Frankrijk af te lossen, werd de oorlog dan ook
vooral een oorlog tegen het communisme.
Men kan de geschiedenis niet vatten in een eenduidige
geschiedschrijving, waarin het voortdurende morele falen van Europa schering en
inslag vormt, want zonder al dat bloedvergieten en de slavernij te ontkennen,
bleek er ook meer aan de hand in de wereld. Winstbejag als drijfveer van de
Europese exploratie van de wereld? Vanzelfsprekend, maar het getuigt evengoed
van Eurocentrisme als men alleen de rol van Europa in beeld neemt. Egypte is
nooit gekoloniseerd zoals ook de Arabische wereld pas na de val van het
Ottomaanse rijk als mandaatgebieden werden ingepikt door het VK en Frankrijk.
Geschiedenis schrijven betekent nu eenmaal dat men dat men wat niet passend
vindt toch gaat onderzoeken en niet enkel waar men mee wil uitpakken.
Om een globaliserende benadering te ontwikkelen, iets
waar historici als Arnold Toynbee een aanzet toe gegeven had, met zijn “A study
of history” waarin hij de opgang en ondergang van beschavingen – dus niet van naties
– beschreef, waarbij het niet, zoals bij Oscar Spengler uitloopt op een
deterministische cyclus, waarbij elke beschaving vanzelf ten onder zou gaan. Zo
leerde ik bij hem dat het aannemelijk is van een Europese, zeg West-Europese
beschaving te spreken, die verschilt van de Orthodoxe beschaving in Rusland en
de Balkan. Zijn theorie van “challenge-and-responses” waarbij
minderheidsgroepen erin slagen op zware uitdagingen met een succesvol antwoord
te komen, dan kan een beschaving bloeien, zoals de feodaliteit een antwoord was
op de versnippering van het gebied bij gebrek aan een soevereine meester. Ook
de uitweg die Portugal onder leiding van Hendrik de Zeevaarder vond om niet
meer te rekenen op de Spaanse en Europese (verre) buren om tot ontwikkeling te
komen kan men zo lezen. De zeevaartnatie
was geboren en zou tot na WO II een koloniale natie blijven, maar de gloriedagen
lagen ver achter de horizon van de herinnering. Nu Angola onafhankelijk is,
bleek het nogal wat rijkmakende grondstoffen te hebben, waar dan weer aasgieren
uit Angola zelf en uit de rest van de wereld kwamen.
Tot slot, was het kolonialisme een succes of een bron
van onheil, het zorgde in Europa en vooral de Republiek der Verenigde
Provinciën en Engeland – iets later – voor grote bloei, die overigens ook
duidelijk in het achterland van de havens voor welvaart zorgde. Dat men zich
bediende van slavenhandel en slavenhouderij was en is een smet, maar men kan er
niet aan voorbij dat het een antwoord was op een uitdaging, namelijk de
beperkte toevoer van noodzakelijke specerijen. Nog geen eeuw later veranderden
de voedingsgewoonten, maar Europa ging door met het exploreren en in bezit
nemen van grondgebieden. Hoe we daar nu mee om zullen gaan, staat inderdaad ter
discussie, met eenzijdige benaderingen komen we er echter niet.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten