Het feminisme dezer dagen
Dezer Dagen
De zaak
der Vrouw
Feminisme en uitblinkers
![]() |
Marie-Rosalie Bonheur, dite Rosa Bonheur, ((1822- 1899) portret met stierenkop. Portret van Edouard Dubuffe, maar zij zou zelf de stierenkop geschilderd hebben. (Collection château de Versailles) |
Nu de universiteit Leuven worstelt met het sanctioneren van ongewenst gedrag van professoren jegens vrouwelijke en ook wel eens mannelijke studenten, doctorale assistenten en collegae, zien we dat de positie van vrouwen in de geschiedenis vaak nog onder de korenmaat verborgen blijft of beter hun licht blijft onder die korenmaat. In Secrets d’histoire zag ik een mooie documentaire over Rose Bonheur, schilder met een vaardige hand en een scherp oog. Maar ook niet bereid haar onafhankelijkheid, financieel en anderszins in te leveren door een huwelijk. Leek de Zaak der Vrouw volgens politicae twintig jaar geleden gestreden, dan zien we dat er nog veel te doen blijkt.
Rosa Bonheur was de dochter van een matige
portretschilder en een moeder, geboren bij Hamburg en naar Bordeaux gehaald
door een welgesteld handelaar uit Bordeaux, Jean-Baptiste Dublan de Lahet. De
omstandigheden zijn onduidelijk, de afkomst van Sophie Marchisio is helemaal in
mist gehuld. Raymond Bonheur geeft op vraag van haar feitelijke vader, Dublan
de Lahet – pas op zijn sterfbed bekent hij dat hij de vader is – Sophie les en
ook met Goya komt Bonheur in nauw contact.
In 1822 geboren zal Rosa Bonheur nog even het goede
leven op het landgoed van haar feitelijke grootvader, maar in 1829 gaat ze met
de familie naar Parijs, waar de moeder van 4 kinderen in 1833, wellicht als
gevolg van de cholera-epidemie overleed – maar dat soort details raakt wel eens
vergeten en men meende dat Sophie aan ontbering was gestorven. Nu begon Rosa,
na eerst geplaatst te zijn bij een couturière om dat vak te leren te revolteren
en uiteindelijk liet Raymond haar werken in zijn eigen atelier. Vanaf haar
veertiende begon ze dan schilderwerken te verkopen en zorgde voor een betere
situatie voor vader, broers en zus. In Frankrijk en bij ons was het deelnemen
aan officiële salons een belangrijke aangelegenheid voor schilders, want het
kon een aanzet zijn om een clientèle op te bouwen. Rosa zou op 19 jaar
debuteren op het Salon in Parijs en er meteen een medaille 3de klasse, in 1841, waarna ze in 1848 de gouden
medaille 1ste klasse haalde voor een indrukwekkend doek Boeufs et taurreaux.
Vrij snel zal ze daarna, onder meer door de verkoop
van een schilderij “Le marché aux chevaux” zal haar 40.000 francs opleveren
maar haar agent zal er later nog mooiere winst op boeken. Belangrijk is haar
relatie met Nathalie Micas, ook kunstschilder en sinds hun prille tienerjaren waren
ze bevriend; al bij al zouden ze 53 jaar samen blijven. Sommige historici en
kunsthistorici menen dat ze een lesbische relatie hadden, maar anderen menen
dat ze zich als een Vestaalse maagd beschouwde. Nu, ze is nooit getrouwd omdat
dit haar handelingsvrijheid teniet had gedaan. Zoals George Sand liep ze graag
in broek rond, waarvoor vrouwen sinds 1800 een speciale vergunning dienden te
vragen. Tijdgenoten menen dat ze als kind een gemankeerde jongen was, maar hoe
dat tot uiting kwam, bleef en blijft wat besmuikt. U ziet het, het portret van Rose
Bonheur blijft altijd nog in nevelen en mysterie gehuld. Dat ze een landgoed
kon kopen en er een menagerie bij elkaar brengen, ook met een paar leeuwen, droeg
bij aan haar oeuvre, want ze observeerde die dieren en tekende ze uit.
Mensen leven hun leven, heet het, maar iemand als Rosa
Bonheur doet vragen rijzen over wat de conditie van de vrouw was in de negentiende
eeuw. Dat ze krachtens de Code Civil geen handelingsvrijheid hadden want ofwel
onderworpen aan de vaderlijke goedkeuring dan wel die van een echtgenoot, laat
weinig ruimte voor discussie. Maar de realiteit is wel vaker weerbarstig, zoals
ook in vroeger eeuwen vrouwen vaak door de omstandigheden gedreven of ervan
gebruik makend een eigen weg zochten en
vonden. Net via het leven van vrouwen als George Sand en Rosa Bonheur komt aan
het licht dat er ontsnappingsroutes waren. Zij verdienden wel hun eigen dik
belegde boterham, via de literatuur dan wel de schilderkunst. Ze behoren dus
niet tot de “grandes horizontales”, die hun welstand dankten aan het uitspelen
van de mannelijke lust, vooral van vooraanstaande heren. Men kan niet
neerkijken op die vrouwen, die als maitresse of courtisane een goed bestaan
leidden, net omdat hun charme hen manna in de schoot wierp. Rosa Bonheur en
George Sand hadden hun ontwikkelde talenten. Sand stond bekend als fluïde
wezen, waarbij Baudelaire haar een afschuwelijk wijf noemde – al is mij niet
duidelijk in welke context.
Met Rosa Bonheur en George Sand komen we terecht in
het cruciale vraagstuk van zelfbeschikking en hoe een aantal vrouwen zich aan
conventies en gebruiken durfden te onttrekken. Soms bleef men, zoals de
marquise Emilie du Châtelet binnen de conventionele schijn om toch een eigen
weg te gaan, als vriendin van Voltaire als geliefde van een andere edelman, van
wie ze jaar oud nog een kind kreeg maar
ze stierf zes dagen na de geboorte. Toch had ook zij haar eigen weg gekozen en
als wetenschapster – de vertaling van Newtons Principia Mathematica met eigen belangwekkende
commentaar. Ze had ook ontdekt dat bij brand er een straling voorkomt die we nu
omschrijven als infrarood.
Het is van belang dat we de positie van vrouwen in vroegere
samenlevingen goed onderzoeken, want hoewel men graag voorwendt dat hun rol ondergeschikt
was, van vorstenhoven tot steden en dorpen kan men hun activiteit naspeuren, al
vallen die niet altijd in bronnen goed te traceren. We zien de bronnen nu
eerder als bewijsstukken van wat we beweren als de (officiële) geschiedenis te
mogen voorstellen, niet altijd als de bron die ons vertellen hoe het geweest kan
zijn, waarop we dan een visie kunnen ontwikkelen. Kennen we figuren als Catharina
en Maria de Medici, beide koningin van Frankrijk en zeer betrokken bij de machtsuitoefening.
Catharina de Medici heeft als katholieke vorstin bij momenten bezig met verzoeningspogingen
tussen katholieken en protestanten, maar finaal toch meegezogen in de reeks van
daden en misdaden, zoals de Bartolomeusnacht. Maar de rol die Catharina de
Medici opneemt spoort in het kader waar ook Willem van Oranje, de Zwijger dus, zijn
echtgenotes ziet als noodzakelijke medestanders en medewerkers, waardoor het
verhaal van Anna van Saksen wellicht tragisch moest eindigen, net omdat haar
familie Willem niet echt steunde. Ze werd krankzinnig verklaard, omdat men haar
eigengereid optreden niet kon accepteren, maar ook omdat er geen wederzijds
vertrouwen was. Ook Willem had zo zijn reden voor dit patrimoniaal belangrijke
huwelijk, omdat hij nu eenmaal hoge kosten had te dragen. Aan de andere kant
waren de echtgenotes nadien wel bereid het patrimonium mee te verzorgen en de
belangen van de familie van Willem ter harte te nemen.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog waren er wel meer
vrouwen die in hun stad of landstreek mee de strijd aangingen, zoals Kenau Simonsdochter
Hasselaar die in de scheepsbouw actief was en tijdens het beleg van Haarlem in 1572
– 1573, waarbij Haarlem niet ontzet kon worden maar de troepen van Alva’s zoon konden
de overwinning niet vasthouden. Ons beeld van de geschiedenis -is maar al te vaak
statisch van aard, waarbij veranderingen niet altijd opgenomen worden in het
geschiedenisbeeld. De rol van vrouwen in het lokale leven, als economische
actoren komt zelden aan bod, terwijl hun rol om demografische redenen moeilijk
te overschatten valt, net omdat we ervan uitgaan dat de samenleving per definitie
patriarchaal was, maar levensverwachting en huwelijkspatronen droegen er al
eens toe bij dat ouderparen door ziekte of ongeval vroegtijdig uit elkaar
vallen. Dan stond het naakte overleven al eens op de agenda en dienden vrouwen
hun plan te trekken, tenzij ze een nieuw huwelijk aangingen, met een ongehuwde
broer van de afgestorven echtgenoot.
De strijd voor stemrecht van de suffragettes en de
toegang tot de universiteit afdwingen waren in de negentiende eeuw belangrijke
issues voor de vrouwenbewegingen in Europa en de VSA. In Nederland maakte Dr.
Alette Jacobs school, nadat ze van Johan Thorbecke die toelating had gekregen.
Maar zij kreeg niet onmiddellijk navolging van andere vrouwen die geneeskunde
zouden studeren, want de universiteiten en de regering vonden na het overlijden
van Thorbecke in 1872 dat het maar niets is dat vrouwen nu ook arts gaan worden
en wilden de toegangsdeur opnieuw sluiten, zoals ze ook deden met het
stemrecht. Toen Jacobs haar doctoraat had gehaald en zich als arts vestigde voldeed
ze aan de vereisten van het capaciteitsstremrecht en dat vond men uiteraard maar
niets. Het was duidelijk dat men de heersende verhoudingen en dus ook wel de
heersende waarden en cultuur bedreigd zag. Vrouwen die in de VSA en Europa aan
de boom schudden werden dan vanwege de heersende waarden – of wat ervoor doorging
– zwart gemaakt en er werden kwaadwillige roddels over hen verspreid.
Wie naar het leven kijkt van deze vrouwen van de
eerste feministische golf kijkt, merkt dat zij vaak uit bevoorrechte gezinnen
komen en door hun ouders met positieve feedback bejegend werden, concreter, dat
zij ook als meisjes hun plaats kregen en vaak ook goed onderwijs. Mijn moeder,
die in de jaren veertig op jonge leeftijd op kostschool kwam omdat haar moeder
een zwaar ongeval had gehad zou de klassieke humaniora volgen en een
schoolvriendin refereerde na haar overlijden aan haar opvallende rol in het internaat
en hoe zij uitblonk in het theater, maar ook in de schoolse vakken. Wij leerden
haar kennen als leergierig en ernstig bezig met grote vragen, zeker toen onze
jongste broer gehandicapt bleek. We merkten ook, zelf studerend, dat ze daar
blij om was, maar een zekere spijt had ze wel, al heeft ze dat haar ouders niet
te vaak voor de voeten geworpen. Ook onze zus kon hoger onderwijs volgen, piano
aan het conservatorium en ik had niet direct de indruk dat daar veel tegen werd
ingebracht. In de familie van mijn vader was het voor meisjes niet zo
gemakkelijk om te sturen, een nicht, van hetzelfde jaar, werd verpleegster,
maar had misschien wel iets anders willen doen. Zelfbeschikking? Ouders en
omgeving zijn vaak nog steeds bepalend. Wel heeft mijn zus wel eens gezegd dat
de lagere meisjesschool in Waarschoot niet zo goed onderwijs werd verstrekt als
in de Jongensschool. Dat valt moeilijk af te wegen, maar feit is wel dat veel
van de meisjes naar de “Familiale” ging, een voortgezet onderwijs op
beroepsniveau en met 14 gingen de meisjes werken. Maar zoals een buurvrouw, die
jaren in de textielfabriek had gewerkt, eens zegde over haar vele activiteiten,
onder meer kooklessen volgen en deelnemen aan ander sociaal-cultureel werk, dat
ze wel wist dat er meer in de wereld was dan het aanrecht. Men heeft het
de laatste jaren vaker vanuit de
sociologie en in de politiek over lagere sociale klassen, wat mij echt
bevreemdt, omdat we zeggen naar een samenleving van gelijken zijn geëvolueerd, maar
wie een klein inkomen heeft, niet altijd gezond leeft of kinderen geen steun
lijkt te geven, is niet iemand van de lagere klassen, wel is er een cultureel
verschil – ik zie dat niet in een migratiecontext, al speelt dat ook mee, maar
dan valt op dat men de afwezigheid van migrantenvrouwen op de arbeidsmarkt en
aan het werk verwijt, terwijl men niet over culturele eigenheden heeft durven
te spreken – tussen mensen die hun kinderen hogere studies laten volgen en
anderen die vinden dat het niet zo noodzakelijk hoeft. Kunnen we met goed
fatsoen verwijzen naar Alicja Gescinska en enkele vrouwelijke parlementairen met
een migratieachtergrond? Uiteraard wel, maar Gescinska documenteerde haar weg
door het klassieke onderwijs als een parcours op weg naar vrijheid.
Nu we het toch hebben over de kinderopvang, moet toch
eens nagedacht worden over de vicieuze cirkel die zich voordoet in onze
aannames: 1°) vrouwen mogen studeren en presteren goed; 2°- vrouwen hebben
hogere diploma’s en zijn niet meer gebonden aan verzorgende jobs, al zegt men
dat graag nog altijd; 3°) er zijn tekorten op de arbeidsmarkt inzake
zorgberoepen, van kinderverzorgsters tot verpleegkundigen en 4°) de idee dat
vrouwen hun job niet meer voltijds kunnen uitoefenen omdat ze geen voltijdse
kinderopvang vinden, vreet in op het streefdoel van 80 % tewerkstellingsgraad.
Bovendien zien we nog een andere paradox opduiken, namelijk dat men enerzijds
zegt dat vrouwen vrije keuze over hun leven hebben, maar zelfs als ze het
financieel zouden kunnen om thuis een goed leven op te bouwen, vindt men dat
niet kunnen. Overigens geldt dat ook voor mannen, want we vinden dat iedereen
moet werken, maar de aard van het werk is in wezen geen voorwerp van gesprek.
En dan kan men voor beide seksen vaststellen dat arbeid (burger-)plicht is en
geen recht noch hoeft bij te dragen aan de ontplooiing van individuen. Dus
wordt het hebben van hobby’s of activiteiten die het werk zelf doen vergeten,
belangrijk. Alleen, de beter gesitueerde kaderleden, intellectuele beroepen en
politici hebben geen hobby’s wegens geen tijd. Maakten ze maar eens tijd voor ’t
lezen van interessante werken. Nu goed, vrouwen en mannen worden geacht te
werken, maar dat is alleen van belang in maatschappelijk opzicht, want voor de
rest gaat het niet meer over waarden en zelfwaardering.
In die zin kan men de gedachte van Freya Vandenbossche
in 2002 wel begrijpen, dat de feministische strijd gestreden was en niet meer
aan de orde. Vrouwen genieten gelijke rechten als mannen als het om studies
gaat, om werkgelegenheid ook, soms boeten ze in aan loon, zelden aan salarissen
voor meer intellectuele jobs, omdat ze kinderen krijgen, soms vallen ze tussen
wal en schip bij echtscheiding, maar ook daar zoekt men meer evenwicht. In
parlementaire debatten is de arme alleenstaande moeder vaak de aanleiding om
nieuw sociaal beleid te vragen, maar vaak blijkt men geen goed zicht te hebben
op de realiteit achter de voordeur. Voor mensen als Freya Vandenbossche en andere
dames die gestudeerd hebben, ligt die zelfbeschikking meer binnen handbereik
dan voor andere, die soms nog niet begrepen hebben dat ze zich niet afhankelijk
mogen opstellen tegenover hun (mannelijke) partner.
We kunnen dus stellen dat in grote lijnen het recht en
de rechtsspraak, de toegang tot onderwijs en tot de betere jobs gerealiseerd
werd of toch mogelijk wordt voor wie dat wil. Het kan ook geen verwijt zijn aan
vrouwen of mannen die een bepaalde promotie niet zoeken te krijgen, omdat ze
anders andere belangrijke zaken in hun leven, zoals de opvoeding van de
kinderen of een eigen hobby moeten laten staan, omdat ze te vaak afwezig zijn
van een amateurtheatergezelschap of een orkest, een band. Want dat is wat de
afgelopen decennia duidelijk geworden is, dat nu in onze cultuur mensen meer
zelfbeschikking hebben verworven, zij, wij dus, ook niet altijd meer goed zien
wat er mogelijk is en waar we heen kunnen met ons leven.
De geschiedenis, de samenleving, het zijn geen
gesloten systemen, waarin alles voor eens en altijd zou vastliggen, maar feiten
het gevolg van kleine veranderingen. Rebus sic stantibus kan men bepaalde
verandering naspeuren, maar zoals economen al hebben aangegeven, zijn elementen
vaak meer onderling verweven en is het
onderscheid tussen causaliteit en correlatie niet altijd zo helder als men zou
willen. Het kan dus niet anders dat als we de geweldige ontwikkelingen van de
industriële revolutie tot nu onder ogen zien dat de posities van individuen en
groepen, zeker ook van mannen en vrouwen tegen het licht houden, de relatie
tussen veranderend normbesef en andere economische realiteiten niet zomaar in
vrijblijvend verband kunnen zien. De maatschappelijke gevolgen van de emancipatie
van de arbeider en van vrouwen als groep zijn moeilijk te overzien, maar ook de
consequenties van de medische vooruitgang kan men niet over het hoofd zien. De
contraceptieve pil kwam er omdat er een medische nood was vrouwen die best niet
zwanger werden op straffe van zware ziekte en overlijden te helpen, maar ook om
de lastige omstandigheden van een ongewenste zwangerschap te voorkomen – abortus
werd immers niet geduld. Het beeld van het verleden zonder de rol van vrouwen
te overzien, tot slot, blijft altijd beperkt en dan hebben we het niet enkele
over enkele vorstinnen, maar over talloze onbekende vrouwen, van Anna Beins en Anna
Maria Schurman over Rosa Bonheur en Alette Jacobs tot Hanna Arendt en … Een
mooie portretgalerij zou het wel vormen, al die verdienstelijke vrouwen.
Rosa Bonheur wist blijkbaar al vroeg wat zij niet
wilde, maar vond ook dankzij haar talent de middelen om hoe dan ook ongebonden
van mannelijke bevoogding door het leven te gaan. Of zij met haar vriendinnen,
gedurende 50 jaar Nathalie Micas, later
met Anna Klumpke in de laatste jaren van haar leven ook een seksuele relatie
had, belangt ons niet aan – behalve als we een studie zouden doen van
lesbianisme en of dat geaccepteerd werd in die tijd. Wel is het van belang te
zien dat zij, Bonheur, maar ook Pauline Viardot en andere vrouwen, Hedwig Dohm,
de grootmoeder van Katja Mann Pringsheim, die hun weg vonden ondanks de
waarden, patriarchale waarden die gehuldigd werden. Zoals Emilie du Châtelet
ervaren heeft, haar ergste tegenstandsters waren inderdaad vaak vrouwen, die de
bestaande orde verkozen en via de sponde hun doelen bereikt wilden zien, maar
ook geïntimeerd waren door haar kennis en belangstelling voor ‘onvrouwelijke’
bezigheden als wis- en natuurkunde. Keetje Tippel, Neel Doff schreef over haar
armoedige leven en hoe ze uiteindelijk op een villa kon wonen in Genk, door
haar eigen schrijverschap en een huwelijk, twee huwelijken in de betere kringen.
Toch zou het wel wat nieuwe inzichten opleveren, als we er in slagen verhalen
van anoniem gebleven mensen te verzamelen, omdat die bekende dames niet altijd
precies de dagelijkse bekommernissen kenden, maar zowel een mooie canon en een
verhalenschat kunnen het beeld uitbreiden.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten