Over een Erudiet zonder weerga, Erasmus
Recensie
Erasmus en het
humanisme als roeping
Sandra Langereis. Erasmus: Dwarsdenker. De Bezige Bij. 784 pp. 39,99 €
Sandra Langereis schreef een uitmuntende intellectuele
biografie van Erasmus. Waarom die uitmuntend blijkt, vergt wel meer aandacht
voor wat de auteur allemaal aan materiaal heeft bijeen gebracht en hoe ze ons
inwijdt in de geplogenheden van de scholastiek en orthodoxie, aan het einde van
de vijftiende en het eerste derde van de zestiende eeuw. Erasmus leidde een
vrijgevochten leven, in intellectuele zin, maar leefde ook relatief sober,
alleen bezorgd om zijn reismogelijkheden, om zijn manuscripten en uitgegeven
boeken. Of Erasmus zo vrij was ten aanzien van de machthebbers, van Luther en
de paus in het bijzonder, valt nog te bezien. In het boek van Langereis, een
biografie, komen we heel wat namen tegen, waarvan vele ons niet zoveel meer
zeggen, maar die voor Erasmus belangrijk – of lastig – waren geweest, maar ook
in de Europese cultuur hun plaats hadden en zouden mogen terugkeren.
Net als Stefan Zweig vertelt Langereis ter inleiding
over een beeld van Erasmus dat in Japan was terecht gekomen. Het gaat om het
schip De Liefde – voorheen “De Erasmus” – met een hekbeeld dat Erasmus
voorstellen moest. De naam van het schip zoals het in de Magelhaensche Compagnie
die door de Straat Maghelaes – onder Zuid-Amerika door naar “India” wilde varen,
verwees naar een genootschap in Antwerpen waar tijdens de zestiende eeuw nieuwe
inzichten werden verzameld en gedeeld, waarbij het humanisme en de afkeer van
Erasmus jegens dogmatische aannames zeker hun plaats hadden, net als
wetenschappelijke inzichten. De gebruikelijke ellende van honger en scheurbuik
aan boord van de schepen en de onzekerheden over de vaarroutes zorgden voor
discussie en toch, mocht een schip met kruidnagel terugkeren, dan waren alle
kosten van het uitreden en de bemanning ruim vergoed en bleef er nog veel winst
over. De aankomst van het schip in Japan, de vondst van het beeld en
vervolgens, dat pas veel later werd herkend als een beeld van humanist en
uiteindelijk door Nederland en Japan als een gedeelde erfenis werd ervaren. Waarom
werd een schip naar Erasmus genoemd? Wie heeft het hekbeeld laten maken en op
de Spiegel geplaatst? Het blijft vooral een aanwijzing dat ondanks alle kritiek
aan zijn leven Erasmus nog niet vergeten was.
Wanneer Erasmus werd geboren is voor Langereis al een
zaak die heel wat opzoekingswerk moet hebben gevraagd, ook van secondaire
literatuur, want vierde men wel verjaardagen, in het geval van Erasmus op 28
oktober, dan was het niet altijd duidelijk om welk jaar het gaat: was het nu
1466, 1467 of 1469? Voor de biograaf is het moeilijk een definitief besluit te
formuleren, omdat Erasmus zelf over zijn jonge jaren niet altijd precies kon
zeggen wanneer wat was gebeurd. Belangrijker dan het geboortejaar is voor
Erasmus het feit dat hij de zoon is van een priester, waardoor hij in feite nog
een ergere status heeft dan een bastaard, die wel nog zonder problemen priester
kan worden.
Nu moet zijn vader wel een bijzonder man geweest zijn
en zeer vertrouwd met het schrijversambacht, zelf kopiist van onder meer
Augustinus en van delen van de Summa Theologiae van Thomas van Aquino. Vader
Gerardus moet hem hebben willen behoeden voor de gevolgen van zijn status door
hem voor te bereiden op een studie aan de universiteit, hoogst waarschijnlijk
niet als theoloog. Na eerst in Gouda te zijn opgeleid door een oom, kon hij in
Deventer in een der beste Latijnse scholen terecht, waar hij behalve de middeleeuwse
vorming in het Latijn, de Donatus, ook de eerste stappen in het humanistische
Latijn meekreeg, dankzij een nieuwe leraar, Alexander Hegius, die ook het
Grieks introduceerde, wat een noviteit van belang was. Vooral is het wonderlijk
dat Erasmus blijkbaar meer dan anderen dat aanbod van Hegius ter harte nam en
ook kennis kon nemen van Lorenzo Valla, een Italiaanse humanist die het
onderwijs van taal en letterkunde, in het Latijn dus, grondig vernieuwde, omdat
wat men van 1000 jaar doorleven van het Latijn in kathedralen en vooral
abdijen, nog wel als Latijn beschouwde, maar zoals Erasmus in Deventer merkte
en later nog meer in Parijs dat bijvoorbeeld Thomas van Aquino,
Aristotelissimus Thomas zich baseerde op corrupte versies van de vulgaat en van
Aristoteles in het Latijn, wiens teksten niet in het Grieks gelezen werden.
Graeca sunt, non leguntur was dat hele kolossale gebouw van de Scholastiek
gebaseerd was op wankele kennis van Bijbelteksten en Aristoteles. Het is maar dat
de geleerden in de middeleeuwen, ten tijde van Thomas dat wel wisten of konden
weten, zoals ook de veronderstelling dat
de Bijbelteksten waarop ze hun inzichten baseerden en argumenten opbouwden niet
altijd even solide waren, zodat hun scholastieke theologie vanzelf niet zo
stevig in elkaar zat als men rond 1500 wilde doen geloven. Goed om weten is dat
die canon van teksten rond 800 op verzoek van Karel de Grote door kopiisten in
alle kloosters der Christenheid bij elkaar waren overgeschreven tot een grote
bibliotheek in een goed leesbare letter. Daarna begon weer het proces van abusievelijke
verschrijvingen en bewuste aanpassingen van de teksten, als dat nodig of nuttig
bleek.
Naarmate Erasmus ondanks de tegenslag in het klooster
Emmaeüs in Stein bij Gouda – omdat hij niet kon leven met de uitermate fijnmazige
regeltjescultuur, terwijl de broeders zich als barbaren gedroegen en de leer
zelf geen eer aandeden - zich meer vertrouwd maakte met het klassieke Latijn en
het Grieks, zou hij de zwakke punten van de dogmatiek en de Scholastiek beter
zien en kunnen aangeven waar men met foute lezingen te maken had. Voor het
zover was, zo blijkt, is het belangrijk te weten dat Erasmus na de plotse dood
van zijn moeder en enkele maanden later van zijn vader door voogden werd
voorbereid om naar een klooster te gaan, in plaats van naar een universiteit,
zoals zijn vader had voorzien. Overigens zat de broer van Erasmus, Pieter, in
een ander klooster van dezelfde koorheren, die de regel van Augustinus volgden.
De congregatie van Sion, waartoe Stein behoorde, hoorde bij de Broeders van het
Gemene leven, oftewel de Moderne Devotie, maar Langereis vindt er niets modern
aan en Erasmus zelf zou het pietluttige volgen van regels en regeltjes van een
grondeloze simpelheid vinden, dat hij alles wat met Emmaeüs en later zijn
college in Parijs, verbonden aan de Sorbonne zou verachten als uitingen van
verwatenheid. Erasmus werd priester gewijd maar was vooral een studax, die
ondanks de regels in Stein toch bleef werken aan zijn kennis en het lezen van
onder meer de brieven van Hiëronymus, de vertaler van de bijbel uit het Grieks
in het Latijn.
Het verleden is een ander land, maar Sandra Langereis
slaagt erin ons toch behoorlijk diep in de wereld binnen te leiden, waarin
Erasmus zijn weg zocht, maar met een opmerkelijk succes, in die zin dat hij
gezien en gehoord werd aan hoven in Europa, bij de bisschop van Kamerrijk,
Hendrik van Bergen, kanselier van het Gulden Vlies en eerste raadsheer van
Filips de Schone. Wie van dan af aan de wegen wil volgen van Erasmus, in
geografische zin, maar ook in maatschappelijke betekenis, komt tot de vreemde
vaststelling dat een klein, teer mens zoals hij zichzelf zag, toch wel heel wat
veerkracht vertoonde. Een van gesels van zijn tijd, waaraan zijn moeder was
gestorven, de Pest zou hem zijn leven lang dwingen verblijfsplaatsen zoals
Cambridge of Bazel te ontvluchten. Omdat Erasmus zo vaak brieven schreef of dicteerde aan
mensen in alle ’s heren landen weet de onderzoeker ons veel facetten mee te
geven, die op zich misschien wat overdreven aandoen, maar bij nader toezien
nodig zijn om precies de ontwikkeling van Erasmus en zijn relatie tot anderen
te begrijpen.
Scotus en Thomas van Aquino waren aan het einde van de
15de eeuw de leidende figuren in het denken van die tijd, waarbij
autoriteit het haalde van denken en onderzoeken. Het universitaire systeem,
zeker in de theologie, wat belangrijker is dan het nu lijkt, want wie een
doctorsbul behaalde kon in de samenleving heel wat betekenen in kerkelijke en
vooral wereldse bestuursfuncties, dicht bij de vorsten. Erasmus merkte in
Parijs dat de wijze waarop de theologie werd geadstrueerd vanop het katheder,
met luider stemme – want er zijn uiteraard geen geluidsinstallaties in de
collegezalen – en een bijzondere gebarentaal, waardoor de studenten zouden
begrijpen wat er gedebiteerd werd op het spreekgestoelte. Inhoudelijk had
Erasmus dan al het probleem dat de theologen met corrupte teksten bezig waren,
zowel de Bijbelcitaten waarover nagedacht werd als de referenties aan
Aristoteles. Net zo belangrijk was het Latijn dat gebezigd werd, dat volgens
hem alleen maar het obscurantisme bevorderen kon. Later zou Erasmus in Leuven
ervaren dat studenten van het Collegium Trilingue die Hebreeuws leerden geneigd
waren zich te verliezen in de Kabbala, wat evenwel niet meteen als een
antisemitische uitspraak gezien hoeft te worden, want anders had hij de studie
van het Hebreeuws niet opgenomen in het curriculum.
Dus had Erasmus alle moeite de redeneringen die door
Thomas van Aquino maar nog meer door John Duns Scotus, omdat men zich verloor
in distincties over distincties, zodat de ideeën die men bestudeerde niet meer
herkennen kon. Thomas van Aquino kwam uit de streek van Napels en zou in
navolging van Abelardus de scholastiek verder uitbouwen. Het komt mij voor dat
de systematiek en methodiek wel degelijk een nieuw begin gaf aan het Westerse
denken, waarbij Thomas zelf betrachtte extreme standpunten te temperen of te weerleggen
met andere uitspraken die hij had gevonden. Dat men van de Scholastiek alleen
nog systeem was, toen Erasmus in Parijs studeerde, droeg bij tot zijn afkeer.
John Duns Scotus was geboren in Schotland en ging na een basisopleiding en werd
dan student in Oxford, 7 jaar en vervolgens vier jaar om aan zijn
“baccalaureus” te beginnen. Tijdens die periode wordt verwacht dat de student
ook les geeft. Hij werkte op de Sententiae van Petrus Lombardus, die dik twee
eeuwen vroeger grote roem had verworven met zijn handboek. Toch was Lombardus (postuum?)
beschuldigd geworden van ketterij, maar Lateranen IV, een cruciaal concilie in
1215, bevestigde dan weer zijn rechtzinnigheid en zijn werk werd een handboek
tot in de zestiende eeuw. Ook Erasmus had een Sententiarius te confronteren.
Scotus werd nog meer dan Thomas de Aquinaat verworpen omwille van de eindeloze reeks
van nuanceringen en nuanceringen van nuanceringen. Toch kan men Scotus ook wel
verdiensten toekennen, omtrent de discussie over de verschuiving van realisten en
nominalisten. Wellicht werd Erasmus tijdens zijn Parijse studie vooral
onderwezen aan de hand van commentaren op Scotus en kon hij door de bomen het
bos niet meer zien.
Een Middeleeuwse studie theologie vergde vele jaren,
zoals ook de loopbaan van John Duns Scotus laat zien. Voor Erasmus die verder
wilde met zijn studie, maar zo een bul wel nodig had om onafhankelijker van
leermeesters zijn tekststudie te kunnen verrichten en op de een of andere
manier kon hij naar Italië, om daar een doctorsbul te halen, waarna hij in
Venetië terecht kwam om zijn Adagia uit te brengen, nadat hij in Parijs al een
eerste versie had uitgegeven. Wetende dat Erasmus weinig verdiende aan de
verkoop van zijn succesvolle boeken zoals de Adagia, was hij verplicht te
zoeken naar een stabiele bron van inkomsten en door zijn contacten met
hoogwaardigheidsbekleders en vorsten zoals Hendrik VII en later diens zoon,
Hendrik VIII, met Thomas More, die zeer hoog zou opstijgen in de ambtelijke
hiërarchie van Hendrik VIII maar ook bij de Bourgondische administrators en
zelfs bij Karel V kwam hij over de vloer. Het blijft indrukwekkend hoe Erasmus
in de hoogste kringen in Europa zijn weg vond en de middelen, vaak minder dan
verhoopt, om te reizen en vooral te werken aan zijn grote opdracht, het Latijn
en Grieks opnieuw in ere herstellen en de teksten toegankelijk maken, Hiëronymus
evengoed als Lucianus, in het Grieks Loukianos, die hem inspireerde bij het
schrijven van de Laus Stultitiae.
Sandra Langereis brengt ons meer dan een biografie van
een geleerde, zij laat zien hoe uitzonderlijk de werkzaamheden van Erasmus wel
niet waren, reden waarom hij door zijn eigen tijdgenoten hij lange tijd op handen
gedragen, maar na 1517 zou het keerpunt komen in het fundamentele conflict
tussen Erasmus en Luther. Erasmus deelde wel de kritiek op de kerk als
wereldlijke macht, op praktijken als cesaropapisme en de lage kwaliteit van de
geestelijken die aan zielenzorg deden, de parochie vaak in naam van anderen,
die de inkomsten leidden. Opgemerkt moet
worden dat ook Erasmus ijverde naar prebenden om te kunnen leven voor zijn
werk, maar ook speelde voor hem mee dat de wijze waarop priesters op het
terrein, behept met dat rare Latijn van de late middeleeuwen geen voeling
hadden met de teksten, omdat ze door theologasters, als ze al waren geschoold,
vooral misvormd werden. Het gevolg was dat Erasmus na het optreden van Luther
door zowel Luther als door de theologen en inquisiteurs achter de veren werd
gezeten verguisd.
Zowel de katholieke kerk als Luther hielden vast een
lezing van de bijbel en vooral van een aantal cruciale perikopen (eenheden van
teksten, die samen een gedachte uitdrukten), zoals de aanvang van het
Johannesevangelie, de discussie vooral over de erfzonde waar Erasmus op grond
van zijn opzoekingen niet mee kon instemmen. Toch was het niet alleen de
teksttraditie die hier aan de orde was, want Erasmus had in zijn tijd bij de
Broeders des Gemenen Leven niet enkel de talloze regeltjes niet meer kunnen
verdragen, maar ook hun visie op de mens en op het christendom kon hij niet
(meer) onderschrijven en daar speelt precies de genadeleer van de kerk een
cruciale rol. Voor de meesten onder ons is dat een rare bedoening maar voor de
christenen, van welke gezindte dan ook zijn de zondigheid van de mens en de
mogelijke wegen om genade te vinden bij God cruciale opvattingen. Nu, als
Luther en Erasmus ergens van mening verschillen, lezen we bij Langereis, dan
net in de interpretatie van Bijbelteksten over deze kwesties. Behalve het feit
dat Erasmus bij Hiëronymus vaststelt dat deze bepaalde Griekse citaten moeilijk
te vertalen vindt, stelt de humanist ook vast dat Hiëronymus vaststelt dat
bepaalde teksten in het Latijn een andere betekenis krijgen. Erasmus was dan
ook doordrongen van het gegeven dat talen, ook het Latijn en het Grieks in de
loop der tijden kunnen veranderen en woorden, zinnen een andere betekenis
kunnen krijgen.
Wanneer Erasmus over de Vrije Wil een werk schrijft,
ook als terechtwijzing aan Luther, dan krijgt hij vanwege Luther – haast vanzelfsprekend
– de wind van voor, maar ook van de theologasters, die menen dat men de teksten
zoals die geschreven zijn in de eerste eeuw, niet zomaar kan amenderen, ook al
is duidelijk dat tijdens de vierde eeuw en wellicht mede door toedoen van Augustinus
de Bijbelteksten veranderingen hebben ondergaan. Betekent het Griekse “Logos”
nu “Woord” of “Boodschap”? Voor Erasmus blijkt “Boodschap” het meest geschikt,
maar bij een latere uitgave van zijn Novum Instrumenten – een nieuwe vertaling
van het Nieuwe Testament, naast die van de Vulgaat, zal hij toch opnieuw
“Woord” laten drukken. Zo kennen wij ook de bijzondere aanvang van het
Johannes-evangelie. Maar ook elders komt logos nog zorgen voor plezier voor de
zetduivel, want dan komt de geijkte formule “Vader, Zoon en Heilige Geest” in
de nieuwe formulering “Vader, Boodschap en Heilige Geest”.
Maar cruciaal in de hevige brieventwist – brieven die
vaak ook werden uitgegeven, om de medestanders bij de les te houden – over de
Vrije Wil en – denk ik dan – het Vrije Oordeel, ziet Luther nergens aanleiding
om te geloven dat God de mens een eigen oordeelsvermogen zou hebben gegeven en
dat de Vrije Wil een attribuut zou zijn van de mens. De mens immers is zondig
en alleen door de goddelijke genade, sola gratia, kan de mens redden. Eigen
inbreng is daarbij overbodig en zelfs onwenselijk. Erasmus had in een Bijbeltekst
gevonden dat de mens niet per se tot zonde gedoemd zou zijn maar de tekst, zag de humanist, in het Grieks
is haast onvertaalbaar. Dat we zondigen, daar piekerde Erasmus niet over, want
dat wist hij wel goed genoeg. Maar dat we alleen maar zondig door het leven
kunnen gaan, is een ander verhaal. Hij stond verrassend modern in het leven en
vond bijvoorbeeld het verplichte celibaat voor priesters maar niets, omdat het
niet door de bijbel werd aangeprezen of opgelegd. Maar hoewel hijzelf als gewijd
priester niet per se voor een huwelijks samenleving kiezen zou, gehuwd met zijn
werk en werken als hij was, zou hij niet ontkennen dat tijdens zijn “vrije”
jaren geen seksuele betrekkingen had met vrouwen. Intussen had hij op zijn vele
reizen met reisgenoten of volkomen vreemden het bed moeten delen. Geleidelijk
kon hij zich wel laten vergezellen van jonge gezellen die hem als secretaris
bijstonden bij de briefwisseling en om zijn werkzaamheden bij het nalezen en emenderen
van de beschikbare manuscripten. Erasmus kon daarbij grote vorderingen maken,
maar vaak lagen oude, belangwekkende manuscripten stof te verzamelen omdat zijn
tijdgenoten er geen belangstelling voor hadden. Meer nog, men weigerde in de feiten
kennis te nemen van de fouten die geslopen waren in de bijbels die men las, in
de evangelieteksten en de brieven van Paulus, Johannes en Petrus. Dat teksten
soms ten onrechte aan deze of gene apostel werden toegeschreven, maakt hij in
een uitgebreid notenapparaat ook duidelijk.
Stelde hij zich op als een taalkundige die de
discussie over de juiste lezing door middel van taalkundige analyses en
vergelijking van voorhanden zijnde manuscripten, dan was zijn werk toch ook theologisch
van aard, al was het maar dat de inquisitie en theologen niet nalieten in zijn
werkzaamheden aanvallen op hun wetenschappelijke autoriteit te zien. Hoezeer
een aantal Germanen in Straatsburg en Freiburg hem als een Germaan zagen,
zolang hij de machtsaanspraken van Rome ondergroef, nam niet weg dat veel van
die mensen uiteindelijk voor Luther kozen en mee de aanvallen op Erasmus gingen
opdrijven. Ook Parijs, de universiteit waar hij gestudeerd had, liet de kansen
niet liggen om de drukkers te verbieden zijn werken te drukken en verkopen.
Erasmus, met de jaren een humanist van grote renommee geworden, werd nu koud
gepakt, onder meer omdat hij door middel van parafrases van de Romeinenbrief
van Paulus en zelfs van Evangelies (uiteraard) op het terrein kwam van de
scholastisch geschoolde en getrainde theologen. Soms zagen vrienden van jaren,
zoals Guillaume Budé zich door Erasmus aangevallen, ook als die net een
welwillende commentaar had geleverd op diens werk. Lag het aan Erasmus’ neiging
om alle werk rond Griekse teksten en de emendaties van Latijnse patristiek, de
teksten van Latijnse kerkvaders als Augustinus en Hiëronymus uit te geven verlost
van alle kopiïstenfouten en bewuste tekstveranderingen aan te geven en uit de
hoofdtekst te verwijderen. Daarbij had hij bij zijn briefwisseling niet altijd
de meest fijnbesnaarde penvoering, wat in zijn tekstbewerkingen wel aan de orde
was.
De aanvallen van Karel V’s raadgevers tegen Erasmus,
die voor de jonge vorst nog wel eens een encheiridion had geschreven kwamen vooral
van de clerici in de omgeving van de keizer, die nauw vervlochten waren met de
theologen van Leuven en de inquisiteurs van Keulen die erin slaagden onder meer
de Laus Stultitiae op de lijst der verboden boeken te laten plaatsen in 1559, 25
jaar na het overlijden van Erasmus, maar ook de Novum Instrumenten – de Griekse
uitgave met Latijnse vertaling – van het Nieuwe Testament werd net als de
uitgave van de brieven van Hiëronymus ook meteen mee op de lijst van verboden
boeken geplaatst. Toch zou Erasmus bij tijd en wijle opnieuw opduiken als inspirerende
geleerde. In Leuven was er ondanks tegenwerking zijn Collegium Trilingue
gekomen, uit het legaat van Jeroen van Busleyden. Merken we dan maar ineens op
dat ik bij een bezoek aan het Hof van Busleyden te Mechelen weinig of geen
verwijzingen heb bezien naar de relatie tussen Busleyden en Erasmus.
De biograaf, die ons noodzakelijkerwijze overstelpt met
data en namen, weet zo een aardig portret te schetsen van een man die leefde
voor zijn werk en beroep, of moeten we roeping zeggen, die hij reeds vroeg had geformuleerd
in een tekst, “tegen de barbaren” die hij op zeker ogenblik in veilige bewaring
had gegeven aan een vriend die het uiteindelijk zonder medeweten van Erasmus
heeft laten uitgeven. Erasmus gaf het zelf uit in 1520 om misverstanden rond
zijn requisitoir tegen zijn opvoeders, de Broeders van het Gemene Leven in de
kosthuizen en Stein. Wel had hij in Deventer de weg gevonden naar de Griekse letteren
en het klassiek Latijn. In Leuven zou hij het Hebreeuws toevoegen aan het taalprogramma,
opdat men de Bijbelse taal en cultuur beter zou begrijpen. Toch stelt men dat
Erasmus antisemiet zou zijn geweest, maar Langereis lijkt dat zeer te nuanceren.
De verhoudingen in die jaren waarbij de Spaanse inquisitie de vervolging van de
joodse ingezetenen elders in de Habsburgse landen ging besmetten, waar een substraat
voor die vervolging aanwezig was, maakten dat eenieder die zich te nauw met de
joodse wereld inliet zelf ook beschuldigd kon worden van ketterij. Erasmus
heeft daarom zijn contacten met Johannes Reuchlin op zeker ogenblik moeten
verloochenen om zelf ook niet nog eens door de Keulse Inquisitie, waar
blijkbaar ook een man werkzaam was die zelf van Joodse afkomst was.
Over het werk van Stefan Zweig, waarin Erasmus wordt
opgevoerd als de onafhankelijke geest zou ik, dacht ik, na het lezen van “Erasmus
Dwarsdenker” mijn mening moeten herzien; terwijl bij nader toezien ook
Langereis wijst op de eigengereidheid van Erasmus bij het behartigen van zijn
belangen en het hengelen naar een paar beneficiën of prebenden bij hoge
prelaten en vorsten het hem niet belette zich tegen bepaalde toestanden te
keren. Zo schreef Erasmus een werkje aan het adres van Karel V over de
voortdurende oorlogen in Europa, waar hij als druk reiziger vaker wel dan geen
last had en zijn reizen door het Rijnland wel eens bemoeilijkt werd door
rondtrekkende legerbenden. Het gaat om de “Querela Pacis, de klacht van de
Vrede, dat niet zo vaak vernoemd wordt, net zomin als een boek uit 1530, “De Turkenkrijg”,
waarin hij een kritiek van de Europese samenlevingen levert, die ergens doet
denken aan de Germania van Tacitus. Maar
Erasmus was ook volgens tijdgenoten, zoals de prior van het klooster Stein
helemaal onbestaanbaar. Door via tussenpersonen bij de Paus aan te dringen op
een dure dispensatie voor zijn verblijf buiten het klooster, het behoud van
zijn status als priester en het zuiveren van zijn onwettige geboorte en de
gevolgen daarvoor voor hem – in de biografie prachtige bladzijden met oog voor
de zelfspot van Erasmus – kon Erasmus verder zonder voortdurend desgevraagd te
moeten draaien en keren om niet door de mand te vallen. De paus verleende hem
meer dan hij zelf had verzocht te mogen verwachten, blijkbaar omdat juist die
paus wel oog had voor zijn onvoorstelbare eruditie. Ik hoop dat de lezer van
deze recensie – ondanks de onvermijdelijke beperkingen ervan – interesse kan
opbrengen in wat Sandra Langereis ons aan inzichten te bieden heeft.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten