Hoe een nieuwe centrumpartij zich niet als zodanig mag presenteren
Reflectie
(G)Een
toekomst voor
het
politieke centrum
De tussenkomst van Beatrice de Graaf over de ondankbare houding van burgers ten aanzien van overheid die zichzelf de zorg over mensen en de samenleving tot opdracht heeft gesteld, bracht me opnieuw bij een vraagstuk dat onze tijd wel zeer bepaalt en het politieke leven doet schuren. Het centrum voelt zich verdrongen, terwijl ze het toch zo goed hebben gedaan, maar de burger is ondankbaar. Zou het?
De poging van CD&V om de Vlaamse regering te
dwingen het groeipaket, de vroegere kinderbijslag opnieuw aan te sluiten op de
gezondheidsindex om zo de toeslagen te laten groeien met de inflatie, was goed
bedoeld, maar botste op de realiteit dat de regering de financiële bronnen niet
meent te hebben om dat nu te dragen. De minister van financiën moet op de
kleintjes letten, maar ook was en is er een probleem met die kinderbijslag,
waarbij ideologische taboes van belang zijn. Moet de staat voor elk kind de
ouders een ondersteuning geven, zoals de CD&V en vroeger de CVP stelde, om
zo de middenklasse aan boord te houden. Maar de kinderbijslag is niet de reden
waarom mensen kinderen op de wereld zetten, mag men hopen. Wat wel speelt is
dat er enige levensvreugde in hun leven is en de hoop dat ze mooie kinderen met
talent op de wereld zetten. Het debat over het onderwijs laat evenwel ziet dat
men van opvoeding niet altijd meer wil horen. Toch vraagt men vooral geld en
mensen voor een nieuwsoortig onderwijs, dat kinderen gelijke kansen zou moeten
geven. Ook de CD&V liet zich niet geheel onverwacht meeslepen in het aanbidden
van de onderwijshervormingen als doel op zich, terwijl de vraag toch wel was,
denk ik, hoe men onderwijs als een ontvoogdingsaanjager kan laten functioneren.
Linkse politici, zoals Elisabeth Meuleman en Frank Vandenbroucke hebben het
onderwijs uit koers geslagen, geïnspireerd door aanhangers aan de universiteiten
van Leuven en Gent van Bourdieu en co. Net zoals het cultuurbeleid, gedragen en
vorm gegeven door mensen als Johan Fleerackers en Frans van Mechelen, twintig
jaar later werd neergesabeld door het culturele middenveld zelf, omdat de
cultuur niet zou doen wat Fleerackers en van Mechelen voor ogen had gestaan,
onder meer omdat men de elitaire cultuur bleef promoten en geen begrip had voor
de volkscultuur, wat een en ander nog mag betekenen. Ook het Deeltijdskunstonderwijs
ging men afbreken. Haalden Belgische violisten, pianisten, cellisten of zangers
hoge plaatsen op een muziekconcours – in België kennen we d’r maar een, de
Koningin Elisabethwedstrijd – dan komen die eerder uit het circuit van privéonderwijs,
waarbij ouders heel wat inspanningen doen om hun talentvolle dochter of zoon
een degelijke muziekopleiding te geven – niet altijd per se om er beroepsmusici
van te maken, wel om hen goed te laten opleiden, zodat ze plezier hebben aan
het musiceren.
Het bovenstaande wordt vaak als elitair geneuzel
afgedaan, maar nu men vaststelt dat het onderwijsbeleid van de afgelopen dertig
jaar geleid heeft tot een opmerkelijke niveaudaling, waar een master in de
fysica van 12 niets aan zal verhelpen, moet men toch gaan kijken wat men als
partij, als regering, als parlement fout heeft gedaan. Wie na kennisname van de
desastreuze resultaten van internationale vergelijkingen door blijft gaan met
hetzelfde voert een onethisch experiment uit, of beter, het feit dat men ging
experimenteren met onderwijs was al onethisch, dat men door is blijven gaan en
de aannames blijft onderschrijven, is helemaal onbegrijpelijk. Het feit dat bovendien de adviseurs-experten
vaak ook niet bereid blijken na te gaan of zij geen blinde vlekken hebben bij
het benaderen van het onderwijsbeleid of het DKO, het feit dat kritiek uit het
werkveld, toch goed opgeleide leraren v/m, niet aangenomen wordt, maakt het
moeilijk na te gaan wat er nodig is om het onderwijs opnieuw op peil te brengen
en wat dat impliceert. Intussen investeert Vlaanderen veel in het onderwijs en
kan men ook vaststellen dat leraren v/m en directies wel degelijk hun best en
sommige nefaste richtlijnen jarenlang weten te ontwijken. Maar de
schaalvergroting in het onderwijs schaadt de autonomie en versterkt de
bureaucratie. Ook blijken ouders graag bereid het onderwijs voor hun kinderen
aan de noodzaak van een goed diploma te willen aanpassen. Over wat onderwijs
moet en kan bereiken, daar gaat het niet altijd over. Vroeger – al was het niet
altijd beter toen – gaven ouders al eens een extra straf als men op school iets
mispeuterd had, nu gaan de ouders verhaal houden. Dus kan men niet zomaar “het
onderwijs” van alle problemen de gevolgen laten dragen.
Men kan dezelfde oefeningen maken in verband met
gezondheidszorg, wegen en verkeer, ruimtelijke ordening, milieubeleid, dat wil
zeggen, vaststellen dat de overheid op al die terreinen actief is en het beste
nastreeft, maar dat er met geen mogelijkheid op al die terreinen een
samenhangende visie ontwikkeld kan worden, die ook zo aanvaard wordt. Nemen we
de waterkwaliteit van onbevaarbare waterlopen, die bepaald wordt, zegt men door
de vervuiling van overbemesting, waarna de vraag volgt vanwaar die komt. Intussen
blijkt die vervuiling duidelijk minder uit te vallen dan in 1972, toen bedrijven
vaak nog rechtstreeks hun afvalwater ongezuiverd in diezelfde beken stortten. Nu
was de kost van een zuiveringsinstallatie voor kleine bedrijven wel hoog, waardoor
men wel eens het bedrijf sloot, als er al geen crisis aan de hand was. Voor
lokale besturen was die hele omschakeling naar milieuvriendelijk beleid een
hele klus, waarbij ze al eens patroons-ondernemers en vakbonden tegelijk tegen
zich kregen. De ruimtelijke ordening wilde dat (vervuilende) bedrijven uit
dorpscentra en stedelijke wijken verdwenen, maar als een bedrijf de verhuis
naar een industriële of ambachtelijke zone niet aankon, dan sloot het, met
verlies van banen en service voor burgers.
Het valt mij alvast op dat een beleidspartij, een
partij die op alle niveaus gedurende decennia mee aan de knoppen mag draaien
met dank aan het in hen gestelde vertrouwen nu vaststelt dat het quasi
onmogelijk is op al die terreinen consistente programma’s aan te bieden,
waarbij men er ook nog eens oog voor moet hebben dat niet telkens dezelfde
(midden-)groepen getroffen worden door maatregelen. Opgroeiend ten tijde van
Tindemans, Martens en Schiltz, zagen we dat de regering voortdurend aan het
besparen was, of we kregen die indruk, want tegelijk werd er wel degelijk
geïnvesteerd en zag men zelfs nog wel eens de kans aan wegenonderhoud te doen,
om nog maar te zwijgen van onnodige bouwwerken die wanstaltig in het landschap
opduiken en bij gelegenheid afgebroken. Toch kan men er niet omheen dat na de
crisis van 1973 en volgende jaren de overheid ons met heel wat zorgmaatregelen
heeft weten te verwennen. Wie naar de nieuwe ziekenhuizen kijkt die aan de rand
van de steden worden opgetrokken, merkt dat de werking van de ziekenhuizen ook grondig
veranderd is. Toch lijkt menigeen geen redenen te vinden om dat een succes te
vinden, van de overheid, de gezondheidszorg, de samenleving.
De boeren in Nederland en Vlaanderen, enfin de
uitbaters van landbouwbedrijven – of zijn ze al helemaal werknemer? – hebben sinds
Sicco Mansholt zijn plannen ontvouwde en uitvoering gaf ook gezien dat de
vervlechting van de agro-industrie hun plaats in het bestel geen goed heeft
gedaan, maar het heeft hen wel mooie inkomsten bezorgd, al zijn ze niet altijd
bereid dat te erkennen. De financiering van bedrijven in een tijd waar experten
leren dat de uitstoot aan stikstof en ammoniak omlaag moet, waar weinig tegenin
te brengen valt, maar tegelijk spelen andere imponderabilia mee, zoals het
economische gewicht van de uitvoer van land- en tuinbouwproducten, de eigen
bevoorrading en wellicht ook de kwaliteit van landbouwlandschappen, alles wel
min of meer te waarderen, maar de financiële uitkomst van het lentetoerisme in Haspengouw
of Poperinge, blijft dan onvermeld. Het vergt dus heel wat omzichtigheid als
men zomaar tegen de landbouwbedrijvenuitbaters zou zeggen dat ze moeten
krimpen, terwijl anderzijds een kudde lome koeien onder enkele eiken bij een
rivier, zoals onze Lathemse schilders ons die nalieten of zelfs op een bark op
de rivier dezer dagen niet meer te vinden vallen. De huidige landbouw en
veeteelt is een zaak van eindeloze schaalvergroting, waarbij grote spelers de
baten incasseren. Hoe kan een minister dan goed handelen, want noch die van
landbouw noch die van milieu kunnen zomaar beweren de enige juiste benadering
aan te dragen, of toch?
Kortom, het ligt niet voor de hand als politicus een
visie op mens en samenleving aan te dreigen, zonder op enig moment technisch
feiten te moeten aandragen en te moeten toegeven dat het ingewikkeld is. Hoe zal
de energiemix eruit zien over tien jaar? Moeten we niet dringend inzetten op
meer kernenergie, eventueel anders georganiseerd, om de toenemende energiebehoefte
te kunnen beantwoorden. Het is maar dat er altijd andere valabele argumenten
een evenwichtige visie kunnen verstoren en dat maakt het voor politici en
partijen niet eenvoudig om met strakke antwoorden naar de pers en het publiek
te gaan. Vooral omdat men wel eens vergeet dat men dan wel een goed idee kan
opbouwen van de wereld van morgen, de omstandigheden veranderen om redenen van
technische vooruitgang sneller dan we kunnen inbeelden. Het aanwenden van elektriciteit
gaat veel breder dan veertig jaar geleden of zelfs twintig jaar, zoals het dataverkeer
laat zien. Dan blijkt de omvang van blockchain technologie nog niet in kaart
gebracht, waar ook heel wat data verwerkt moeten worden en er dus veel
elektriciteit nodig is voor de datacentra – en water voor de afkoeling.
Een centrumpartij kan geen centrumpartij willen zijn,
omdat het er niet (langer) op aan komt zich in dat centrum te situeren, maar
wel is het van belang voor een partij die redelijkheid wil betrachten en accepteren
kan dat elke oplossing ook nadelen heeft, dat men de complexiteit van de
samenleving accepteert, reden waarom men sommige evidente oplossingen laat
schieten, omdat de gevolgen niet zo evident te aanvaarden vallen. Het gaat er dus
om men een partij die geen extreme analyses wil en nog minder extreme oplossingen,
wel een goed verhaal moet bedenken over wat men wel wil. Onder meer Wouter Beke
geloofde dat men het midden kiezen als een moedige keuze kon voorstellen. Het blijkt
evenwel lastiger een afgewogen oordeel aan te dragen dan onmiddellijk bijval te
krijgen, omdat men met een aansprekend maar onhoudbaar voorstel aan komt draven.
Het kan dus ook wel zo nuttig zijn gunstige opiniepeilingen wel in dank aan te
nemen, vrezend dat men niet altijd lang in de volksgunst kan staan. Maar wat
vertellen die opiniepeilingen over kiesintenties nu helemaal over het politieke
klimaat, over hoe burgers tegen de ontwikkelingen aankijken? Een centrumpartij
die voortdurend afdingt op de eigen plannen en inzichten, verliest na decennia
van machtsdeelname aan zelfvertrouwen en aan het vermogen mensen te overtuigen,
net omdat men zich welhaast krampachtig in het centrum posteert.
Dezer dagen leven we in vrees en beven voor wat er aan
de grenzen aan de hand is, al gaat alle aandacht vanzelfsprekend naar Oekraïne,
maar tegelijk lijken politici niet bij machte de contouren van het gevaar goed
te vatten en de behoefte aan veiligheid meer dan sussend tegemoet te komen. De situatie
is dan ook onuitgegeven, omdat één partij alle regels van de VN, het handvest dat
een aanvalsoorlog verbiedt, van de OVSE ook overtreedt en het verdrag van Minsk
over de verhouding tussen Moskou en Oekraïne. Wie kan bij zoveel noviteiten nog
een heldere analyse maken en dat verwachtten en verwachten journalisten van
politici. Bijkomende uitdaging vormt natuurlijk onze afhankelijkheid van
energie, elektriciteit en fossiele brandstof, waarbij men voortdurend hoopt dat
er betere alternatieven komen, behalve kernenergie want…
Een centrumpartij kan niet zomaar meegaan in de
kernuitstap, maar er is weinig gedaan om de energievoorziening te vrijwaren na
de wet op de kernuitstap, ook werd niet onderzocht wat nu de reële gevaren zijn
van zo een kerncentrale en hoe men een adequate, betaalbare energiemix kan
opbouwen, waar burgers geen onredelijke afkeer daartegen aan de orde stellen.
De afkeer van windmolens op het land is evident, maar soms lukt het wel, zoals
in Eeklo, waar de gemeente de burgers betrokken heeft, ook financieel bij de bouw
van het windmolenpark.
Er zijn vele kwesties evenwel die veel minder vaak
hoog op de agenda komen, zoals de gezondheidszorg, vroeger sprak men van
volksgezondheid, waarbij tijdens de coronapandemie gebleken is dat burgers niet
houden van invasieve maatregelen die individuele vrijheid op de helling zetten,
al beperkt de pandemie zelf natuurlijk ook de individuele vrijheid, zeker als
men op IC terecht is gekomen. Maar even opvallend was de bereidheid van burgers
de hoofdlijnen van de maatregelen in acht te nemen, hoe vervelend het ook wel
eens was. Akkoord, het leek op een collectief huisarrest, met weinig andere
mogelijkheden dan van tijd tot tijd te gaan wandelen of fietsen. Overigens
zorgt ook de mobiliteit voor lastige kwesties, in verband met veiligheid en
uiteraard inzake de milieubelasting, de klimaatkwestie en lawaaihinder. Maar
tegelijk blijken circulatieplannen voor individuen en groepen, hoogbejaarden
het leven lastig, zo niet onmogelijk te maken. Het strijden voor een beter
leven vergt nu eenmaal slachtoffers, heet het dan, maar democratisch is men wel.
Zoeken naar oplossingen om mensen te helpen die slachtoffer worden van
veelomvattende overheidsmaatregelen, zijn er evenwel niet bij. Zou een
centrumpartij toch maar proberen redelijke oplossingen te bedenken?
Het gaat dan ook om het mens- en wereldbeeld dat men
hanteert en waarbij men zoekt langs wegen van geleidelijkheid oplossingen te
voorzien om bij problemen de samenleving weer
op de sporen te krijgen. Men heeft het moeilijk met de idee dat ten
tijde van de Republiek van Weimar politici na het desaster van de Wereldoorlog
en de nederlaag door toedoen van Ludendorff en Hindenburg toch trachten
het land weer op de sporen te krijgen.
Het feit dat de VS daarbij een grotere verantwoordelijkheid opnamen dan we doorgaans
in herinnering hebben, maar dat Frankrijk met België in het spoor De Ruhr
gingen bezetten om zelf de herstelbetalingen op te halen, met stakingen,
gesteund door alle partijen en ook door de staalmagnaten, en hyperinflatie tot
gevolg, weten we nog beter te vergeten. In 1925 wisten de diplomaten onder druk
van de VS in Locarno een oplossing te bewerken voor de schuldaflossing zodat Duitsland
zich opnieuw economisch zou kunnen ontwikkelen. Dat het uiteindelijk toch mis
is gegaan, mag niet beletten dat we de opbouw van een nieuw Duitsland wel onder
ogen zien en daarbij de rol van Stresemann en Konrad Adenauer weten te
waarderen. Het is deel, zo blijkt telkens weer, van hoe we een mens- en wereldbeeld
ontwikkelen en de daaruit voortvloeiende visie op het politieke. Nu de overheid
zeer goed bij machte is invasief in het leven van individuen in te grijpen, ook
als er geen sprake is van verstoring van de openbare orde, roept bij burgers
heel wat vragen op. Het concept van individuele vrijheid hanteren we wel nog,
maar hoe we autonomie invullen in deze tijd blijft vaag, omdat we inderdaad
accepteren dat mensen een fluïde genderbepaling hanteren, maar tegelijk vinden
we dat mensen gezond moeten leven en zichzelf of anderen geen schade mogen
aandoen, enfin, toch niet door direct schade aan te richten, maar andere
gevallen, zoals hard drugs, worden minder repressief bejegend, als het om
gebruikers gaat, wel komen de kleine dealers aanmerkelijk snel in de gevangenis
terecht.
De overheid heeft nog wel meer uitdagingen voor de
boeg, waarbij telkens weer nieuwe technische mogelijkheden kunnen verleiden tot
het vergroten van de staatsmacht, zonder de nodige autoriteit evenwel kan dat
leiden tot afwijzing en miscommunicatie, want de overheid kan veel betrachten,
wanneer de burgers hen niet volgen of de aanpak niet velen, kan dat tot
maatschappelijke spanningen leiden. Net de Coronapandemie moet de politici
vertrouwen geven dat in noodgevallen veel maatregelen aanvaard worden, maar
evengoed dat de overheid de grenzen tijdig moet zien, want misbruik van
vertrouwen, dat lijkt moeilijker te herstellen. Alleen zijn er zoveel domeinen
waar de overheden ingrijpen, zaken op orde houden, dat het moeilijk is altijd
te zien wat men wil bereiken. Een centrumpartij zal daarbij verregaand moeten
nadenken over hoe overheid, samenleving en burgers zich tot elkaar verhouden. De
medische vooruitgang schept mogelijkheden, maar maakt het leven tegelijk meer
precair en vooral de vraag wat het is, goed leven, waarbij schadelijk gedrag
algauw schandelijk gedrag wordt en daar voelt niet iedereen zich wel bij.
Gaan we ervan uit dat een centrumpartij zinvol kan
zijn, dan denken we dat het weinig zinvol is zich als centrumpartij te
presenteren, maar met een programma, dat per definitie altijd verdere invulling
kan verdragen. Maar als burgers de indruk hebben dat het centrum, het politieke
centrum weinig te bieden heeft, dan wordt het lastig om inzichten en programma
als gericht op het centrum voor te stellen. Nu duidelijk is, dat mensen, burgers
zeer veeleisend geworden zijn als het om het lenigen van hun noden gaat, zal
een partij moeten kunnen zeggen dat het domweg niet kan. Dat kan dan slechts
aanvaard worden als duidelijk is dat de basisvoorzieningen ook toegankelijk
zijn, wat de laatste jaren moeilijker wordt omdat mensen een ander idee van basisvoorzieningen
meedragen dan vroeger het geval was. Wat ook in het geding is bij het aanvaarden
van overheidshandelen is dat de wetgeving vaak aangekondigd wordt, zonder dat
de uitvoering en de administratieve verwerking goed in beeld komen, zodat er
wel eens ontgoochelingen opgelopen kunnen worden.
Een centrumpartij kan nodig zijn, er lijkt ook
behoefte aan te bestaan, maar het is niet duidelijk hoe die vorm kan krijgen
als men start vanuit de idee dat men in het centrum post wil vatten. Van de Girondijnen
tot vandaag dreigt men dan toch als gevolg van positieverschuivingen aan de
(uiterste) rechterzijde terecht te komen, wat niet het geval was met de Girondijnen,
maar zo werden ze wel gepercipieerd, zeker in latere tijden. Kan men een
programma ontwikkelen in samenspraak met mensen die dezelfde betrachtingen
delen, dan moet men niet a priori verwijzen naar het centrum, wel naar wat men
nodig acht opdat burgers zich wel kunnen bevinden in een parlementaire
democratie die ook een rechtsstaat is. Men zal het euvel van het vedettendom
moeten aanvaarden, wil men voldoende steun vinden om het programma waar maken,
dat precies de rol van de burgers opnieuw centraal zet en de politiek, de
administratie als hulpmiddelen kan zien. De oplossing van de staatsschuld zal
een breekijzer blijken, maar zal wellicht opnieuw het politieke leven
polariseren.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten