Johan Daisne en de charme van de open geest
Brief
Aan Adelheid,
Waarom
een recensie schrijven
zonder
respect nergens toe leidt
![]() |
Johan Vanhecke. Johan Daisne , tussen magie en werkelijkheid 1912 - 1978. Uitgeverij Houtekiet 2014; 736 pp. prijs: 44,99 € |
Brugge, 23 februari 2015
Lieve Adelheid,
Je begreep mijn woede wel, omdat de
recensie in de Standaard van vrijdag, in de zogenaamde Standaard der Letteren,
de biografie van de hand van Johan Vanhecke over Johan Daisne, zijn leven, zijn
omgeving en zijn werk, zo negatief waren. Ik ben zo vrij met de 4 sterren geen rekening omdat ik vind dat me zo
geen oordeel uitdrukken kan, schoon het helder lijkt, maar toch compleet naast
de kwestie blijkt. Jawel, ik was boos en soms zegt men mij dat ik mij niet dik
hoef te maken, maar het was zo weinig een decente recensie over het werk van
Vanhecke en zozeer een zoveelste diatribe tegen de auteur, maar dat zonder ook
maar een spoor van kritiek ten aanzien van de "nozems" zoals Vanhecke
optekent uit de brieven van Daisne, dat het wel duidelijk zijn moet dat de
recensent vergeet wat zijn taak kan zijn, maar zeker negeert dat een recensent
dan wel een oordeel mag/kan vellen, maar wel over het boek ter beoordeling en
niet over een oud conflict dat in het leven van de auteur pas laat aan de orde
is gekomen.
Natuurlijk, Adelheid, mag een recensent
ook niet teveel de aandacht op zichzelf richten, maar zijn of haar omgang met
de materie is wel aan de orde. Het belang van deze biografie over Daisne ligt
er niet alleen in dat al wie eertijds de Daisne-omnibus gelezen heeft, wie les
over hem kreeg, vernam dat Daisne uit het dagelijkse leven putte en het transponeren
wilde, nu die inzichten goed omkaderd terug vindt. Het magisch-realisme werd
geleidelijk een soort truuk lazen we in de brede media en werd daarom
afgeserveerd. Maar goed, toen werd er zoveel afgeserveerd, verguisd, vernield
dat het op het einde een kaalslag leek, met nog een paar eenzame eiken, Boon,
Claus en enkele stumpers, schriele berken, namen die we nog wel kennen, maar waarvan
we ons niet meer herinneren wat ze hebben geschreven. Toch is het een rijke
tijd, die waarin Daisne zich literair onledig houdt. Dit kan verkeerd opgevat
worden, want precies Herman Thierry (°1912, het jaar van het futuristisch
manifest - 1978, toen Europa peis en vree kende, maar er een nieuwe tijd op
komst leek, om links met de komst van een Poolse paus en over rechts met Lady
Tatcher die de boel op de schop nemen...
De recensent spreekt ons over een episode
in het leven en werken van Daisne, toen nozems en experimentelen hem van zijn troon
wilden stootten, die hij ook slechts usurpeerde. Voor zover ik het nu kan zien
heeft Johan Vanhecke wel meer te vertellen en dan gaat het over - onbetwistbaar
- de grote productie, de geestelijke evolutie van Daisne en zijn baanbrekende
keuze voor de progressieve spelling en voor een elegant taalgebruik. De
literatuur van Daisne is ook stedelijk, zoals ook Roelandts die kant van het
moderne leven al had behandeld.
Toch zou men hem Daisne wegzetten als een
burgerman, terwijl hij in zijn jonge jaren de Revolutie en de USSR genegen was,
waar hij later op terug is gekomen. De biograaf laat zien hoeveel terreinen
Daisne in het oog wilde houden en hoe hij zijn liefde voor de film wist om te
zetten in een bijzonder genre, filmatiek. Het gaat niet om filmrecensies en
zelfs maar reclame voor een film. Vanuit zijn oude liefde, jong aangevangen
fascinatie voor de film is Daisne blijven denken over films, iets wat we
vandaag nog maar zelden meemaken. Nu goed, men kan dat wel eens paternalistisch
noemen, maar Daisne wilde nog wel eens naar een film kijken en er dan iets meer
over zeggen. Het is een van de redenen waarom bioscoopbezoek voor mij niet meer
zo aantrekkelijk is. Soms zie je wel eens een echte film, zoals Pandemonium
waarin Wiliam Wortsworth worstelt met zijn inspiratie en met laudanum, een
stevige drug. Ik zag de film op het filmfestival maar heb er misschien een keer
iets over gelezen. Spijtig vond ik het wel, omdat ik mijn persoonlijke
impressies niet kon toetsen, maar het is een van de voorbeelden om aan te geven
dat film die bijzondere aandacht die Daisne eraan besteedde best kan verdienen.
Daarom ook betreur ik onophoudelijk dat de krant denkt niet paternalistisch te
wezen indien ze korte aankondigingen van boeken opneemt als recensies en het
kritische essay achterwege laat, terwijl het paternalisme erin schuilt dat men wel
graag sterren uitdeelt, soms zonder dat de tekst over het boek ertoe aanleiding
geeft.
Hoezo, Adelheid, zou de taal van Daisne
stroef klinken en gebukt gaan onder houterige zinsconstructies? Herman Thierry
zoals de auteur in het burgerleven aangesproken wordt, hanteert een taal die
refereert aan de meer literaire taal van de Tachtigers, maar ook en tegelijk
hanteert hij lang voor Weverbergh en co ervan durfden te dromen de progressieve
spelling, waarvoor hij ook in zijn poëziemagazine Klaverendrie had gekozen
terwijl anderen er geen boodschap aan hebben? De taal van Gojim, de Trap van
Steen en wolken, die kan mij nog wel bekoren. Waarom? Omdat ook in de romans
het altijd sprekende woord ook nog andere mogelijkheden opriep: men leest meer
dan de ogen laten passeren. Anders dan sommige literatuurwetenschappers en
taalkundigen beweren, spreken we niet altijd om volledig begrepen te worden,
want meestal laat literatuur toe net met minder omhaal te zeggen dan de lezer ervaart
mee te krijgen.
Wie de Trap gelezen heeft denkt dat de
Thierry's op een landgoed leefden terwijl ze in een mooi huis aan de
Groot-Brittanielaan in Gent woonden. Maar Ter Wilghen, het wapen en de Engelse
gewoonte op zondagmiddag tegen drieën toebereidselen te treffen om tegen vijven
fris en monter aan het aperitief te verschijnen die uiteraard uitloopt op een
diner in smoking of beter in rock, het lijkt een dandyesk flirten met luxe,
calme et volupté, maar toen ik het las, leek het me wel iets te hebben, het
stijlvolle leven zeg maar.
Dus niet alleen onderscheidt Daisne zich
inzake taal, maar het blijft wonderlijk te zien hoe hij zich een adellijke afkomst
toedicht, die er in werkelijkheid ook was, zoals Vanhecke schrijft, maar die
wel al een paar generaties achter hem ligt:
de familie kwam uit het department Aisne, waaraan hij zijn pseudoniem
ontleende, maar tegelijk hield hij zich bezig met de staatshuishoudkunde van de
USSR, ging hij in 1935 naar Moskou en Leningrad, nu Petersburg en kon toen geen
kwaad zien in het systeem. Hij had ook Russisch geleerd en was verliefd op de
Slavische ziel. Van dat alles nauwelijks iets in de aankondiging van het boek.
Maar het roept wel vragen op: kan Marc Kloostermans niet zien hoe Johan Daisne
(°1912) die jong was tijdens het Interbellum en bewust koos voor een ideologie
die in zijn ogen het ware pad had gekozen, maar vervolgens in het leger andere
facetten van de samenleving ontdekte, de moderne spelling, nog verder gaande
dan de spellingshervorming van 1934, dus lang voor odekolonje in zwang kwam, opnam,
een modern man kon geweest zijn, toen? Dat is wat mij verwondert, Adelheid, dat
mensen niet begrijpen dat wie vandaag voorsprong neemt op de horde morgen toch
voorbij gestoken kan worden door anderen die ook vooruit willen lopen. In die
zin geeft de recensie, wat heet, van deze biografie wel een zeer mager beeld
van een uitermate uitgewerkt boek.
Ik meen dat men in zijn tijd modern kan
proberen te zijn, waar net Daisne een voorbeeld heeft gegeven en waardoor de
biografie in opmerkelijke mate een cultuurhistorische betekenis heeft, die de
literatuurstudie ver overstijgt. Het valt inderdaad op dat de auteur van de
meeste romans maar in beperkte mate uitgewerkt in de biografie aan bod laat komen.
Maar de discussie over de publicaties en vervolgens de situering in het
concrete leven van de auteur, Thierry/Daisne laten vaak al toe te vatten waar
het over gaat. Zo komt De Man die zijn haar
Kort liet knippen wel degelijk aan bod,
wat de recensent zal ontgaan zijn. Het is natuurlijk zoveel gevraagd van een
recensent zo een baksteen helemaal te digereren, maar misschien lijdt de brave man aan een
aversie tegen boeken die ooit in hevige polemieken zijn afgebroken tot op het
bot.
Als cultuurhistorisch monument, waarin een
mensenleven professioneel, emotioneel en zelfs in zijn intiemste overwegingen
aan bod komt, maar waarbij ook blijkt dat we ons niet mogen verkijken op de hedendaagse
discussie, laat staan op de discussies waarin Daisne, zijn vrienden en
tegenstanders verwikkeld waren, want nemen we de relatie met vrouwen in
overweging, dan blijkt de heer Daisne niet van possessief gedrag gespeend, maar
tegelijk kan hij niet ontkennen dat onafhankelijke vrouwen voor hem een grote
aantrekkingskracht hebben. Zeker in de conceptie van de Trap zien we dat
spanningsveld zeer helder optreden. In zijn courante leven blijkt hij best
bereid zich te verlieven, maar vrouwen die, tja, Claus sprak terecht van het
bloemetje plukken - in Vrijdag - voor zij hem intiem bekenden, waren voor hem
niet meer zuiver. Al bij al zou hij nooit de zo verbeide taak van de
ontmaagding hebben beleefd en na de avonturen met Polly lijkt hij dat wel
aanvaard te hebben. De historische betekenis van de inkijk die we in dat facet
van een (mannen-)leven en dus ook de levens van Suzy en de andere dames mag ons
niet ontgaan: Daisne laat zien dat attavistische benadering van trouw, liefde
en zuiverheid in de loop van de twintigste eeuw van gestalte veranderen.
Derhalve is het nuttig, denk ik de hang
naar zuivere ideeën, waar Daisne mee doende was en waar hij na de oorlog
geleidelijk meer los van komt, te overwegen: zowel de man Herman Thierry als
bij de auteur valt de hang naar Platonisme op en in de roman Paradeigmata krijgt
dat zijn volle uitdrukking: zowel mensen als gestalten bestaan in de banale
vorm, de Evert-roman als de verheven vormen, de Segwick-roman, hebben een grote
realiteitswaarde en zijn natuurlijk aan de aardse onvolkomenheid ontrokken.
Toch zit ook die tweede roman vol elementen van het banale en van het hogere als ontdubbelingen in betere
vormen. We zien een werkelijkheid die de werkelijkheid niet is, maar er bestaat
een andere, waarlijk betere wereld, waar het alles juist en passend, schoon en
waar aan toegaat. Daisne, aldus Johan Vanhecke zal later de aperte stapeling
van het ondermaanse en de verschijningsvorm van het ideale minder apert
uitwerken, zodat de polarisatie op de achtergrond verdwijnen kan, maar een
zekere dualiteit in onze omgang met mens en wereld blijft er wel.
Met dit thema kon de man in 1942 niet
moderner zijn, want zowat alle partijen die in de oorlog verwikkeld waren,
streefden naar een in hun ogen betere wereld, maar alleen de Britse premier
hield zich voor dat de mensen, zoals ze zijn goed genoeg zijn om voor te
strijden. Roosevelt zal die gedachte delen en de anderen mochten hun kleine
illusies koesteren, die fundamentele idee van democratie mochten ze niet in
vraag stelle. De nazi's streden, of men het wil of niet voor hun ideale,
gezuiverde wereld en hadden er het moorden voor over om zowel "parasitaire
elementen" met fanatisme te verdelgen, als volkeren "um zu
siedelen" zodat hun gronden, akkers en weilanden voor het Arische ras
vrijgemaakt werden. Het valt ook hier op weer op dat Daisne door zijn
tegenstanders van de zogenaamde nozems, als Julien Weverbergh niet erkend werd
als de man die in geschrifte weerwerk kon en durfde te bieden toen het ertoe
deed, waarbij hij de censuur kon omzeilen. Dat hij communistische sympathieën
had gehad om vervolgens Trotski en de anarchisten hoger in te schatten dan Lenin en Stalin, naarmate
hem duidelijker werd hoezeer dat communisme zijn geloof in systemen en
paradigmata ondergraven had, leken die existentialisten ook niet te vatten. Dat
kon ook niet, want zelf ontdekten ze toen pas de zegeningen van Lenin, Stalin
en Mao.
Meer nog, hij blijkt ook waarlijk
pluralistisch, betrokken bij de kring van Oost-Vlaamse Katholieke schrijvers en
anderzijds zetelt hij bij de uitreiking van de Arkprijs.
Dat hij pleiten gaat voor een vrij opgevat
humanisme was al vroeger duidelijk maar de biograaf laat toe te zien dat dit
niet enkel een zaak van woorden is, maar ook van handelen en dat alleen al
maakt de man ook vandaag tot een voorbeeld. Maar kauwt men zijn toenmalige
aanvallers na, neemt men blind hun argumenten over, Adelheid, dan is er voor
deze vergezichten geen plaats.
Ook bij hem, zoals bij Multatuli en
Huizinga zal men woorden als innig vinden en daar groet ik u graag aldus,
innig, maar kan ik met Eduard Douwes Dekker overwegen (een deel van) het
publiek nogal innig te haten, want zij dienen noch de republiek der letteren en
al helemaal niet de lezers, voor wie Daisne als stadsbibliothecaris zoveel over
had. Maar nog geen vijftien jaar na zijn overlijden bejegende men hem ook in
die functie niet geheel naar verdienste. Oh ja, die recensenten en schrijvers,
hebben zij wel eens bedacht dat ze zonder lezers niet veel republiek der
letteren hebben om over te heersen, of er minstens deel van uit te maken. Net
in die functie heeft Daisne zijn lezers en lezers in het algemeen goed bediend.
Met vriendelijke groet, innig gegroet,
Adelheid, maar ook niet zonder te betreuren niet over Top Naeff en Tine van
Berken te hebben gesproken, enfin, ik heb ook maar een tipje van de sluier
opgelicht,
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten