Geeft denken zekerheid of vrijheid?

 



Kritiek

 

 


Europese waarden 

Hoezo ?

 

 


Plots lijkt het vergeten, dat verhaal van de Verlichtingswaarden en spreekt men om allerlei redenen die onderzocht moeten worden, over Europese waarden. Alsof de universele waarde van die Europese inzichten over individu en samenleving, over de staat en het recht plots alleen maar geldig zijn in onze contreien. Vergeten we niet dat er een Verklaring van Caïro bestaat, die stipuleert dat de Europese ofwel de Waarden van de Verlichting net niet universeel geldig zijn – vooral niet de vrouwenrechten. Maar leg het dan eens uit, hoor ik dan. Een bescheiden poging.

 

Onze cultuur, een begrip dat voor sommigen al verdacht lijkt, bestaat uit meerdere lagen en is geleidelijk tot stand gekomen, al is een cultuur altijd wel volkomen, zonder perfect te zijn, want ze omvat altijd alle gekende facetten van het leven van de groep. Daarbij denken we zowel aan de invulling van basisbehoeften als gebruiken rond leven en dood, seksualiteit en aannames over een opperwezen onder ogen moeten zien, dan wel de voortgang van de wetenschappen. Vermits we het begrip cultuur niet helder kunnen definiëren, omdat er zoveel rafelranden en elementen zijn die zich slechts in opsommingen laten vaten, moeten we het ermee doen dat de cultuur als fenomeen alles omvattend is als het gaat om de vormgeving van het persoonlijke en gemeenschappelijke leven. Dat maakt cultuurkritiek altijd lastig omdat men niet verder komt dan puntjes opsommen. Het laat wel toe te begrijpen dat als we aan verbetering denken, dat we dat hoogstens stap voor stap kunnen doen.

 

Om maar iets te zeggen, het Christendom in Europa heeft na de Romeinse tijd en de val van het West-Romeinse rijk eeuwen nodig gehad om echt ingang te vinden door een bekering in de diepte. Dat begon pas vanaf de twaalfde eeuw goed te werken, zo meende Ludo Milis, toen de oorbiecht werd ingevoerd en ook de “gewone” mens bereikten. Tegelijk kwamen ook beter uitgewerkte vormen van wat door de kerk  Ketterij werd genoemd opzetten, zoals Seger van Brabant, Lambert le Bègue – of de stotteraar – en anderen die basisconcepten én de hiërarchie te kijk zetten. Ook Van den Vos Reinaerde bevat duidelijke en uitgesproken kritiek aan het adres van de kerk.

 

Tijdens de twaalfde, dertiende eeuw zal ook de ketterij van de Albigenzen of katharen verspreiding kennen, die een soort Manicheïstische geloofsopvatting onderschreven, waarbij de aarde, de samenleving het strijdperk zou zijn van het goede – God – tegen het Kwade – Satan of Lucifer – en mensen zich door zuivering konden vrijmaken van het kwaad. Nu had Augustinus, een autoriteit zonder meer tijdens de middeleeuwen, net tegen het Manicheïsme van leer getrokken in zijn geschriften en beschouwde de kerk dit wereldbeeld als strijdig met de leer van de katholieke kerk.

 

Nu kan men zich natuurlijk afvragen wat de ontwikkelingen van de katholieke orthodoxie, de juiste leer, nu te maken heeft met Europese waarden, maar het is precies de Renaissance van de twaalfde eeuw dat de idee van orthodoxie in de Westerse christenheid ook met harde hand werd gehandhaafd, terwijl men er anderzijds niet omheen kan dat in die periode nieuwe kloosterorden als de Franciscanen en de Dominicanen ontstonden maar ook meer exotische als de Zakbroeders, die vooral in de steden aanwezig waren in tegenstelling tot de abdijen, die de regel van Benedictus volgden, maar waar er ook na de spectaculaire bloei van de orde van Cluny weerstand ontstond vanwege Bernard van Clairvaux die een meer sobere levensstijl voorstond, de orde van Citeaux en intussen verzette Bernard van Clairvaux zich zelf ook weer tegen heterodoxe inzichten. Wie de Veertiende eeuw waanzinnig wil noemen, zou verbaasd staan van de evoluties voordien. Wel is het ook wel zo dat in de veertiende eeuw de evoluties als het gaat om gedeelde waarden een nieuw dynamiek kregen. Het schrift kende meer verspreiding en de gravinnen Johanna van Constantinopel en Margareta van Vlaanderen, dochters van de Keizer van Byzantium, Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen en Henegouwen, wisten dat kennis van het schrift en van belangrijke teksten nodig was om hun vorstendommen te besturen. In die tijd nam ook de kennis van het recht en de inzetbaarheid  ervan om conflicten af te handelen toe, waarbij niet alleen vorsten zich voor hun aanspraken gingen bedienen van goed ingevoerde raadgevers, zoals Enguerrand de Marigny. Ook de graven van Vlaanderen deden beroep op legisten, mensen die hun kennis van het recht aan universiteiten hadden opgedaan, zoals de Sorbonne of anders in Bologna. Opvallend is dat daar weinig over geschreven is geworden, wellicht omdat het niet past bij ons beeld van een primitieve vorm van machtsuitoefening, terwijl in de Vlaanderen de steden mee druk uitoefenden op het beleid van de centrale instellingen en hun aanspraken niet alleen via straatgeweld wisten hard te maken.

 

De ontwikkeling van bestuurlijke praktijken waarbij met hoogtepunten en dieptepunten de ontwikkeling van het recht mee de samenleving ging structuren en dat van Lissabon tot Scandinavië, zij het niet altijd gelijktijdig, vormen een belangrijk aspect van onze cultuur, waarbij het erom gaat dat men conflicten dan wel niet kan vermijden, maar steeds meer tot onderhandelde oplossingen komen kan. De oorlog waarvan de slag bij Kortrijk in 1302 een episode is, werd vaker aan de onderhandelingstafel uitgevochten dan met de wapens. Daarin toonde Filips IV zich zonder enige twijfel als een machtspoliticus, maar of hij al zijn doelen bereikte, komt in de Vlaamse versie niet aan bod, omdat die politiek, zoals enigszins geromantiseerd beschreven in “les Rois Maudits” van Maurice Druon verhaald wordt op een fiasco van zijn dynastie is uitgelopen. Mijn ergernis over de discussies rond “het verhaal van Vlaanderen” is precies dat men episodes behandeld, zonder de nasleep ervan te behandelen. Zeker als het over de ontwikkeling van een Europese cultuur gaat, zal men toch niet spreken over het succes van de Scholastiek, zonder ook te verwijzen naar de afbrokkeling ervan omdat men zich te zegezeker waande als theologen of theologasters en omdat men dacht, aannam dat de macht van de kerk boven alle twijfel verheven was. Maar net toen kwam een schriftgeleerde, in de beste zin van het woord, de pret bederven door de bijbel te herstellen en kopieerfouten en andere ingrepen weg te zuiveren, Erasmus dus. Maar hij was niet alleen, zijn boeken werden gelezen en hoewel men wel eens de indruk geeft dat zijn vele wrochten geen gevolgen had, kan men stellen dat zijn inzichten over de studie van Latijn en Grieks wel gevolgen had. Willem van Oranje was de stichter van de universiteit van Leiden, die weliswaar mee de Calvinistische theologie zou schragen en de orthodoxie verdedigen, hoewel Utrecht hier een minstens even belangrijke rol opeiste, maar de idee van Willem van Oranje was dubbel: bekwame juristen en intellectuelen opleiden, zonder de bemoeienis van de RKK of de protestantse organisaties. De religieuze vrijheid die Oranje vooropstelde was van belang al bleek die doorheen zijn jarenlange strijd niet gemakkelijk te handhaven viel. Ook in het prinsdom Orange, waar hij soeverein prins was, kon hij die benadering van tolerantie maar zolang handhaven als Avignon waar de Paus nog altijd alles te zeggen had – maar residerend in Rome natuurlijk – en de Franse Koning dat toestonden. We kennen de ellende van de godsdienstoorlogen in Frankrijk, de Duitse landen en ook in Engeland, maar Spanje ontsnapte eraan, maar dat kwam met een hoge prijs, want Spanje werd intellectueel afgesloten van de rest van Europa: geen boek mocht naar Spanje komen zonder toestemming van de Inquisitie en niemand mocht in het buitenland gaan studeren. Voor de goede orde, Vives leefde in Brugge, voor Filips II deze draconische maatregel nam, namelijk geboren in Valencia in 1493 en overleden in Brugge in 1540, was humanist  en lange tijd bevriend met Erasmus, ook al bekoelde die vriendschap, al vind ik geen oorzaken. Beide humanisten waren wel tegen oorlog gekant en vonden dat Europa daarom minder door oorlog geteisterd moest worden en dus in vrede leven. De visie op macht vanwege vorsten maakte die wens moeilijk, maar toch zou dat humanisme wel doorwerken omdat vorsten zich wel graag van die kennis bedienden.

 

“De visie op macht vanwege vorsten maakte die vredeswens moeilijk, maar toch zou dat humanisme wel doorwerken, omdat vorsten zich wel graag van die kennis bedienden.”

 

 

Cruciaal in de Europese discussies over legitimiteit van macht en vorsten, werd de opstand in de Nederlanden, die met de Pacificatie van Gent (1576), Het plakkaat van Verlatinge (1581) en de Deductie van Vranken (1587) fundamentele argumenten gaf voor de opstandelingen waarom hun afwijzing van Filips II legitiem was en men een republiek kon vormen zonder prins aan het hoofd. Intussen schreef Jean Bodin t1530 – 1596) aan de fundamenten van het vorstelijk absolutisme, waar Filips II al mee experimenteerde en dat door Louis XIV vorm gegeven zou worden. Alleen schakelde die een belangrijk aspect uit, namelijk de vereiste die Bodin voorop had gesteld dat zelfs de absolute monarch voor het opleggen van belastingen het fiat van de onderdanen moet krijgen; Louis XIV had meegekregen dat Richelieu en Mazarin de inbreng van die Staten-Generaal overbodig achtten. Het zou onder Louis XV en XVI leiden tot een steeds hernieuwde eis dat de vorst de Staten-Generaal bijeen zou roepen, zonder daarom de monarchie ‘de droit’ divin’ te laten vallen.

 

De achttiende eeuw wordt vaak de couveuse van de Verlichting genoemd, waar de Europese waarden tot stand zouden zijn gekomen, maar met Immanuel Kant moeten we dan wel vaststellen dat er aan de Verlichting geen vooraf gegeven waarheid of een gereveleerde waarheid ten grondslag kan liggen, wel integendeel, de conclusies van ons denken zijn niet a priori gegeven, want we kunnen geen beroep doen op onweerlegbare (goddelijke) wetten. Voltaire – Jonathan Israel noemt hem niet als de vaandeldrager van de Verlichting die anderen wel in hem zien, omdat hij niet genoeg afstand genomen had van de religie – onderzocht tijdens en na zijn verblijf in Engeland in zijn “Lettres Anglaises/philosophiques” naar andere verhoudingen tussen Kerk en Staat, maar ook een andere plaats van de religie in de samenleving. Er is in de Anglicaanse kerk geen paus, want de koning of koningin neemt de plaats als hoofd van de Church of England op zich. Maar de religie is in de achttiende eeuw veel meer een persoonlijke zaak geworden, achter de voordeur en kerkelijke riten worden wel bijgewoond, maar de invloed op de politiek en op personen lijkt op het eerste zicht minder fundamenteel, gewoon omdat de koning, zeker vanaf de regering van William Pitt jr. nog minder in de pap te brokken zou hebben en de Engelsen beter dan de Hollanders de les van de moord op Oldenbarnevelt en de lynchpartij op Johan en Cornelis de Witt hadden begrepen: de overheid moet van de burgers geen religieuze orthodoxie eisen, wel passend gedrag verwachten.

 

Willen we het hebben over Europese Waarden, dan beseffen we pas, door proberen er de ontwikkeling van te zien, dat het geen eenduidig verhaal is. Nadenken over de uitoefening van macht is er wel belangrijk facet van, zoals Machiavelli, Thomas More, Erasmus en Spinoza naast vele anderen beproefden. Daarnaast is er de ontwikkeling van het recht, het denken over Privaatrecht en over Publiekrecht, dat de verhoudingen tussen overheid en burgers, tussen overheidsinstellingen onderling vastlegt en waar ook het bestuursrecht toe behoort. De Toeslagenaffaire in Nederland heeft laten zien dat wetgevers, regeringen en de ambtenarij door bedrijfsblindheid mensen ongelooflijk kunnen treffen en Ongehoord Onrecht bedrijven, in dit geval mensen zonder proces veroordelen tot boetes en terugbetaling van toeslagen, louter omwille van het vermoeden van fraude. Het bleek wel mogelijk door ernstig parlementair werk, vragen stellen documenten opvragen en met de slachtoffers – in dit geval gepast als zodanig aangeduid – de fouten van de administratie financiën en die van sociale zaken bloot te leggen, maar het herstelbeleid om de mensen die soms zelfs hun kinderen uit huis genomen zagen worden bleek maar moeilijk op gang te komen. En Pieter Omtzigt, lid van een regeringspartij werd ongeveer geëxcommuniceerd, maar wegens wel verkozen met veel voorkeurstemmen zetelt die nu als onafhankelijk parlementslid.

 

Kunnen we dus iets zeggen over Europese Waarden of Verlichtingswaarden, dan weten we ook dat we er ons niet altijd aan houden, maar dat is het punt niet, want we zijn er allen van doordrongen dat de overheid niet zomaar de vrije hand gegeven mag worden, al zijn er wel al een paar stappen genomen, zoals de slimme camera, die ons tot voorzichtigheid moeten aanmanen. De kwestie is dat we technologie noch medische vooruitgang in onze denkschema’s hebben opgenomen of onderwijs, waarbij we niet alleen in Vlaanderen maar in vele Europese landen ver uit de  bocht zijn gegaan. Het veiligheidsbeleid waarbij de overheden het maxime hanteren dat men liever voorkomt dan spijt te moeten belijden is technisch duidelijk meer mogelijk, moeten we dan ook blijven toetsen aan de waarden die we zeggen te delen.

 

“Het veiligheidsbeleid waarbij de overheden het maxime hanteren dat men liever voorkomt dan spijt te moeten belijden is technisch duidelijk meer mogelijk, moeten we dan ook blijven toetsen aan de waarden die we zeggen te delen.”

 

 

Het gaat erom dat we de discussie over (persoonlijke) vrijheid niet meer voeren en de vrees voor trauma’s als centrale punt voor de neus geschoven hebben gekregen. In het onderwijs vertaalde zich dat in kansengelijkheid, waarbij de individuele aanleg van leerlingen geen punt meer was. Ik dacht dat onze samenleving een zekere mate van klassenloosheid had bereikt, maar in de (progressieve) media worden ziekten, falen in het onderwijs, verslavingsproblematieken fluks aan het behoren tot de lagere klassen gelinkt, net als het feit dat men geen goed diploma heeft behaald tijdens de onderwijscarrière. Hier ligt geen waarheidsvinding aan ten grondslag. Men hanteert eenvoudige schema’s die dan ook nog eens “gecalqueerd” worden op andere domeinen. De open samenleving lijkt daarmee op de helling te staan, waar mensen door eigen inzet en gesteund door behoorlijk onderwijs een mooie loopbaan kunnen maken.

 

De Europese waarden, die we liever universele waarden noemen, werden vaak als een wenselijke eindtoestand voorgesteld, waarbij iedereen ad primum het rationele/logische denken tot in de puntjes zou beheersen, ad secundum in cruciale vakken als wiskunde en talen zou uitblinken en ook nog eens ad tertium in staat zou zijn zich te allen tijde te beheersen, dus zoals Plato reeds stelde, gezegend met deugden als matigheid  en zelfbeheersing, want men moet tevreden zijn met wat men heeft. Edoch, in de waardenschaal die de Verlichting en de bourgeoisie in Europese steden en staten voor zichzelf opstelden was eerder ontevredenheid over de eigen mogelijkheden cruciaal en dat zorgde voor dynamiek. Mensen, burgers, mannen en vaker dan we denken ook vrouwen wilden zelf hun leven vorm geven, zoals Emilie du Châtelet, die wel wist welke sociale inhibities ze diende te respecteren, zoals het zorgen voor een erfgenoom en reserve voor de dynastie van haar man, maar haar onderzoek in de wis- en natuurkunde is dezer dagen schier onbekend. Ze had de nodige vorming genoten via haar vader, die haar intelligentie had gezien en wiskundigen had ingehuurd om haar te scholen en vormen. Met Voltaire liet ze zich ook in met filosofie en ze vertaalde de Principia Mathematica van Newton in het Frans. Dat is precies wat de achttiende eeuw tekent, maar niet per se kenmerkt, dat mensen kansen zagen om nieuwe wegen op te gaan en zich te ontplooien, wat voor mannen uit de burgerij en adel iets gemakkelijker was dan voor vrouwen, maar het kon dus wel.

 

Wat wij Verlichtingswaarden noemen en waar we aan hechten, zijn geen consistent stel waarden, want er zit ook wel wrijving tussen en zelfs tegenspraak. Maar als men de magistrale idee van Kant, de Categorische Imperatief die, in tegenstelling tot de hypothetische imperatief, waarbij we als-dan redeneringen opzetten, uitgaat van de eigen menselijke  vrijheid als bewustzijn impliceert van de menselijke vrijheid van alle andere mensen; daarnaast moet deze leidraad los staan van elke voorstelling van een te bereiken praktisch doel (Wikipedia geeft hier een beknopte omschrijving) en het boeiende is dat deze categorische imperatief voortkomt uit de ontmoeting van het (louter) zintuigelijke (het materiële) met al zijn wetten, dus de natuurlijke causale verbanden en het (louter) intellectuele. Hoe die ontmoeting eruit ziet, valt niet altijd vooraf te bepalen, maar daarom ook definieert Kant de Aufklärung dan ook als “Aude Sapere!”, Durf zelf te denken. En goed, wat is dat denken dan, waar leidt dat toe? Er zijn er die menen dat elke denken over dezelfde kwestie en vanuit dezelfde uitgangspunten tot dezelfde antwoorden moet leiden. Want goed rationeel denken moet wel tot dezelfde oplossingen leiden. Maar net omdat de omstandigheden, zoals Kant inzag, kunnen verschillen en omdat we niet altijd alle feiten op een rijtje hebben, kan het zijn dat de logica ons wel naar andere paden leiden zal en andere uitkomsten.

 

De wereld begrijpen door het denken, het is een oude droom, waar zowel Thomas van Aquino als later Erasmus mee bezig waren, met dien verstande dat Erasmus begreep dat de Scholastiek tot een onontwarbaar kluwen was uitgegroeid, waar men hoofdzaken en bijzaken, nuances en nuances van nuances niet meer kon begrijpen omdat de basisgedachte verloren was gegaan. Men heeft van het denken van Kant op dezelfde manier een lappendeken gemaakt, waarbij men al eens vergeet wat de basisbekommernis kon geweest zijn. De goede intentie, het goede nastrevend moet men nog steeds denken en kijken of men het doel dat men in gedachten heeft wel bereikt. In die zin kan men wel eens vaststellen dat het rationalisme dat men zo hoog wil aanprijzen, nog wel functioneert, net omdat men vergeet dat een goed plan maar tot goede resultaten leiden kan, als men het doel voor ogen blijft houden en de middelen die men hanteert ook aftoetst. Merken we ook op dat in diezelfde periode Adam Smith met zijn Morele Onderzoekingen en zijn essay “The Wealth of Nation” ook een aardige bijdrage leverde aan de (Schotse) Verlichting.

 

In de discussie over Europese waarden, ziet men dat andere culturen wel vaak de technologische verworvenheden, die ook deel zijn van de cultuur – ten overvloede moeten we daar toch de aandacht op vestigen – overnemen, maar de hand lichten met ethische bekommernissen, zoals respect voor de mensenrechten. Omdat wij het expliciete nadenken over macht en het hanteren van macht als onethisch zijn gaan beschouwen, hebben we geen zicht meer op de plaats daarvan in het door ons gekoesterde waardenstelsel, terwijl tijdens de 18de eeuw de legitimatie van de macht de Verlichting een dynamiek gaf, net omdat we wel eens vergeten wat nu cruciaal is en wat van bijkomende orde. De Preambule van de Amerikaanse Grondwet, De “Déclaration des droits de l’homme et du citoyen » en ook wel de Verklaring van de rechten van de vrouw en de burgeres, die Olympe de Gouges, die onder de guillotine terecht zou komen, hadden uiteraard ook betrekking op het denken over macht.

 

Het besluit dat die uitkomst van de Verlichting, de eis dat de Franse samenleving zou gezuiverd worden van mensen met verkeerde gedachten, kwam voort uit een onwrikbaar geloof in de onkreukbaarheid van de eigen positie en de doelen die men met het comité du Salut Publique wilde bereiken. Zuivering van de samenleving als uitkomst zien van de Aufklärung? Toch beroepen progressieve politici als Pierre-Yves Dermagne zich op diezelfde Robespierre en de Terreur, die uiteindelijk ook de leden van het comité du Salut Publique fataal zou zijn.

 

“Zuivering van de samenleving als uitkomst zien van de Aufklärung? Toch beroepen progressieve politici als Pierre-Yves Dermagne zich op diezelfde Robespierre en de Terreur, die uiteindelijk ook de leden van het comité du Salut Publique fataal zou zijn.”

 

 

Theodore Adorno zag het zo, maar Maximilien de Robespierre deed nu net wat Kant zag als onvergeeflijk, want in tegenspraak met de Zedenwet.  Die term alleen al, herinner ik me uit het werk van Gerard Walschap en ook anderen dachten hierover nog na, toen ik de literatuur en tijdschriften als Ons Erfdeel of Cultuurleven en ook wel Streven, begon te lezen en begon te begrijpen dat men over complexe zaken ook kan schrijven. In feite, zo begreep ik geleidelijk aan, blijft het moeilijk te weten wat onze bestemming is en hoe we ons kunnen inzetten voor een goed, zeg maar hoger doel. Dat zo een hoger doel kan verblinden is onlangs nog gebleken, maar dan op wel zeer negatieve wijze, toen de teloorgang van Damiaan Actie aan het licht kwam. Nu, veel discussie is er niet over gekomen, terwijl het wel triestig is te zien dat zogenaamd objectieve en rationele behandeling, reorganisatie van een Goed Doel zo een instituut helemaal ten onder kan doen gaan. Het valt op dat we die denkfout wel vaker herhalen, net omdat we menen dat eenmaal het goede doel gekozen, dat wil zeggen een doel dat we als goed beschouwen de middelen het doel wel zullen heiligen. Niccolo Machiavelli vond het maar niets maar wij hebben hem gezien als de heraut van de blinde machtswellust, terwijl hij net met het portret van Cesare Borgia laat zien hoe heilloos zo een willekeurig en harteloos beleid uiteindelijk wordt, voor de dader, maar zeker ook voor de bevolking die ermee af te rekenen heeft.

 

Europese waarden, waarden van de Verlichting, hoeft men niet voor gegeven van hoger hand te beschouwen, want dat is een onmogelijke tegenspraak. Durven we werkelijk na te denken over wat we doen? Soms lijkt het dat we een zekere onwetendheid voor lief nemen, maar wie met de Res Publica begaan is, als burger of als politicus met een mandaat, kan nooit een eenduidige benadering verkiezen boven het besef dat men met tegenspraak en confrontatie te maken heeft. Net Europa heeft daar, niet zonder bloedvergieten interessante inzichten uit gepuurd, die dan wel in de 18de eeuw via onder meer de Encyclopedie van d’Alembert en Denis Diderot, Voltaire, ook in de vorm van Contes Philosophiques, maar ook uiteraard Kant en Schelling, Fichte en Hegel – dan is de 19de eeuw al begonnen – ontwikkeld zijn geworden, met nieuwe mens- en wereldbeelden. We kunnen ons evenwel niet beroepen op deze filosofen zonder er opnieuw kennis van te nemen en te begrijpen dat men wel degelijk kan nadenken over het onderscheid tussen noodzakelijkheid – eenvoudige causale verbanden – en vrijheid, waarbij we zelf kunnen kiezen, hetzij in een menu hetzij gewoon creatief, zelf bedenkend wat mogelijk is – en nadien onmogelijk zou kunnen blijken. Aan dat denken komt geen einde, maar waar we kunnen denken om iets te begrijpen, kan men ook denken om alternatieve waarheden af te wijzen, zoals leden van sekten of van politieke bewegingen – zoals eertijds de Marxistisch-Leninistische Bond – plegen te doen. Wie goed ingevoerd is, wekt dan de indruk op elke vraag of tegenwerping een antwoord of verklaring te hebben. Over die vormen van denken, zou het wel eens meer mogen gaan in het debat, zeker als men het over Europese waarden wil hebben en de waarden van de Verlichting wil uitdragen.

 

Bart Haers

Reacties

Populaire posts