NIveaudaling Onderwijs

 

Kritiek

 

 

 

Bizar onderwijsdebat

 


Ad Verbrugge, richtte mee
BON, Beter Onderwijs Nederland
op en was ook betrokken bij 
het Filosofische Kwintet. 

Gisteren was het weer raak: de minister moest zich in een plenair debat verantwoorden voor onmiskenbaar falend onderwijsbeleid. Waar het niet om ging was wat men van onderwijs verwacht. Vooral de fractie Vooruit verstaat de kunst van de newspeak, zoals ook de pedagogen – de leidinggevende pedagogen – dat al een paar decennia doen, waarbij basiskennis als overbodig wordt weggezet en leerlingen zelf moeten ontdekken hoe men de eenparige versnelling kan vaststellen en wat dat betekent voor objecten. In feite kan men leerlingen geen weg meer opsturen, want dat is patriarchaal. Maar hoe zullen kinderen dan hun wereld leren kennen? Met games?

 

Het niveau van kennis dat leerlingen bereiken in het zesde leerjaar van de basisschool, blijkt bedroevend gezakt. Nu weet ik (nog) niet of die proef, het zogenaamde Interdiocesaan examen dat het Katholiek Vrij Onderwijs afneemt van de leerlingen van het zesde jaar basisschool nog dezelfde kennis en vaardigheden (logisch denken…) meet als dat in 1975 het geval was. Onder meer om talentrijke jongeren te ontdekken die vroeger naar college konden, maar vaak door de ouders in een vakschool ondergebracht werden deed het Vrij, katholiek onderwijs deze inspanning. De kennis aan het einde van het zesde jaar was vroeger het belangrijkste dat men meekreeg en de schoolmeesters of een enkele juf – in onze school Sint-Gislenus te Waarschoot – wisten doorgaans hoe ze ons de tafels van vermenigvuldiging of procentberekening konden bijbrengen, zodat we het zelf op onze beurt kenden. Nu spreekt men van maaltafels, maar ja, het gaat om vermenigvuldiging en doorgaans leer je dan ook hoe je een getal kon zien als a x b en ook de grootteorde van een oppervlakte zien zonder het echt te berekenen. Ook dienden we met Juist-en-Vlug binnen een lesuur vraagstukken en rekenopgaven te verwerken.

 

Nu zegt men dat kinderen de vraagstukken niet kunnen lezen, maar ons kon het ook wel eens gebeuren dat we een woord of zin niet onmiddellijk begrepen, maar we kregen pas bij de verbetering de juiste antwoorden en de uitleg voor eventuele fouten. Het was geen pedagogie voor doetjes, want het is niet leuk een zin volkomen verkeerd te begrijpen. Maar ja, geleidelijk kreeg je er handigheid in de moeilijkste zinnen te snappen en de uitleg van de meester gaf wie het probleem goed opgelost had, een flinke scheut zelfvertrouwen mee. Vandaag kijken we liever naar de trauma’s die leerlingen hebben opgelopen tijdens al die mogelijke testen en toetsen. Natuurlijk kunnen kinderen een trauma oplopen, als de schoolmeester zich niet pedagogisch gedraagt, kinderen vastbindt op hun stoel omdat ze niet kunnen blijven zitten of omdat ze hun handen niet op de rug kunnen houden. Maar men kan niet beweren dat rond 1970 de schoolmeesters onmensen waren, zelfs de turnmeester Pietje Beul niet. Vaak hadden ze wel goed door wat ze van  hun leerlingen mochten verwachten en sommige werden gestimuleerd moeilijker vraagstukken op te lossen of staartdelingen te oefenen met grotere getallen. Uiteindelijk gaat het immers om discipline en om oefening, om vaardigheden in de vingers te krijgen. Dat oefenen werd kort nadien steeds meer in discredit gebracht, omdat dit stompzinnig zou zijn, maar de wijze waarop jongens en meisjes dienden te leren optellen, vermenigvuldigen en delen bracht ons eens te meer bij hoe bepaalde getallen zich tot elkaar verhouden. De oppervlakte berekenen van vlakken of het volume van cilinders moesten we inzichtelijk meekrijgen en vervolgens zelf leren uitrekenen. Dat men die  oefeningen in het Vlaams Parlement niet meer als huiswerk wilde meegegeven zien worden, was vooral voor de parlementsleden van links een belangrijke doelstelling. Opstellen schrijven? Waarom zou men zich oefenen om goede zinnen in elkaar te draaien en vervolgens te zorgen dat ze ook nog betekenis hebben, op zich en in het geheel van het opstel?

 

Neen, daar ging het dus niet over in het Vlaams Parlement. Het ging om de niveaudaling vastgesteld bij kinderen, niet om wat we kunnen bereiken door goed onderwijs, door enthousiasmerende leermeesters. Het moet gezegd, denk ik, dat kennis toen nog naar waarde geschat werd, al waren er wel mensen die vonden dat het niet voor hun soort mensen was. Hadden wij in stilte te werken aan een taak, dan kon dat wel eens plots leiden tot een explosie van geroep en gelach, omdat enkele leerlingen onder hun bank van alles doorgaven. Dat was de klas en de klas kwam daarna weer tot rust, omdat we wisten dat we anders geen verhaaltje zouden horen op donderdagnamiddag, net voor het uitgaan van de school. Leren luisteren dus? Ook dat zegt men nu aan te bevelen, maar tegelijk is niet duidelijk of de schoolmeester en vooral schooljuf vandaag nog de tijd heeft om een eigen langlopend verhaal bij elkaar te brengen.

 

Onze visie op kennis lijkt versmald tot wat nodig is en nuttig, niet om het trainen van onze hoofden, om zelf te zien waarom een bepaalde oplossing niet kan kloppen, dan wel hoe men moeilijkheid kan oplossen. Het denken over de loop van een rivier, over de soorten steen die er toe bijdragen dat de beek zus of zo kronkelt? Men kan het vinden via Wikipedia, maar verteld door de meester, met afbeeldingen van rivierbeddingen, zoals meanders en watervallen waar de meander is uitgesleten, die meteen van alles aandraagt over geologie en geografie, daar kan de encyclopedie niet tegenop. Werkelijkheidsonderricht of wereldoriëntatie, het gaat erom dat kinderen vanaf het vierde jaar iets meer te horen krijgen over stad of dorp waar men woont, over de geschiedenis, over het milieu, de vogels die men vindt of de paddenstoelen. En dat al die kennis boeiend kan zijn, ons meer kan vertellen over wat we kunnen en wie we zijn. Neen, daarover ging het niet in het parlement.

 

Men wil, zegt Links, dat leerlingen excelleren, maar tegelijk wordt het overbodig geacht werkwoordsvormen te leren, woordsoorten te verkennen en zinsbouw/zinsontleding aan te vatten. Het valt ook op dat in het middelbaar onderwijs het zelf denken en zelf schrijven niet meer aan de orde is, met al die invulboekjes, waarbij het zelfstandig bekijken van wat de leraar v/m aandraagt tot een minimum herleid is geworden. Erger nog, wil men leerlingen zelf laten onderzoeken wat belangrijk is, dan is het ook van belang uitdagingen voorgeschoteld te krijgen, het begin van kennis over elektriciteit? Hoe wordt die opgewekt, hoe komt die op het net terecht en vervolgens hoe kunnen we die stroom gebruiken… Maar dat onderscheid tussen wetenschappelijke vorming en praktische toepassing bijbrengen is voor 10-jarigen al een begin van de grote ontdekkingsreis die het leren is. Zill? Zin in Leren/Zin in leven[i]? Nu goed, maar dat men eens begint zelf niet te zeggen dat school overbodig is en saai en nergens toe leidt? Zin in Leven, dat bijbrengen is net iets wat de school niet zonder schade kan bijbrengen, omdat zin in leven zich afspeelt op een ander niveau, maar de school, de klaservaringen kunnen het wel versterken of net kraken. Het geloof dat men van de school een veilig huis kan maken, waar nooit iets zal mislopen, is buiten de mens gerekend, buiten leraren en medeleerlingen. Worden jongeren uitgenodigd zich uit te spreken, frank en vrij, dan leren jongeren ook dat ze er wel goed aan doen te veinzen wat men van hen verwacht. Toch zullen maar weinig leerlingen horen over de vaardigheden van de hoveling, zoals Baldassar Castiglione die beschreef in “il libro del Cortegiano” waarin de kwaliteiten van de volmaakte hoveling uiteengezet werden maar ook dat die hoveling uitstekend beslagen moet zijn om de ware bedoelingen te verbergen, zodat niemand kan anticiperen.

 

Uiteraard weet ik al langer de politici wel eens aan overacting moeten doen of bepaalde inzichten niet vermelden, omdat ze de tegenstander in de kaart zouden kunnen spelen of de vermeende achterban onaangenaam te moede, terwijl het wellicht voor het algemeen belang belangrijk is dat men even terugtreedt en onderzoekt of de eigen aannames (nog) wel sporen met de werkelijkheid. Het valt overigens op dat in het debat bij voortduring naar experten verwezen wordt, pedagogen, maar zoals Erasmus de theologen van zijn tijd Theologasters noemde, zo kan men zich afvragen, na vier, vijf decennia, wat de pedagogen over goed onderwijs te vertellen hebben. De pedagogen krijgen een open doekje, maar niet duidelijk is wat ze hebben kunnen aantonen. Vergeten we niet dat sinds John Dewey en uiteraard Rudolf Steiner – zich deels beroepend op inzichten van Johann Wolfgang von Goethe – het onderwijs door twee grote strekkingen begeesterd lijkt, aan de ene kant het vaak verachte reguliere onderwijs, gebaseerd op klassieke concepten over les geven en leerlingen sturen en anderzijds, naar Rousseau de inzichten van Dewey en Steiner, waarbij kinderen en leerlingen zelf hun weg moeten zoeken. Maarten Doorman schreef dan weer een kritisch boekje over de pedagogie die Rousseau voorstond: Rousseau en ik. Over de erfzonde van de authenticiteit, waarin hij omstandig laat zien dat Rousseau zijn pupil graag in de waan laat dat die zelf iets heeft gezien, opgemerkt of opgelost, terwijl de mentor alle sporen vooraf had gelegd[ii].

 

Het bracht dus niets nieuws, het VSO waarin die zelfsturende leerling de weg moest zoeken en uitkomen bij integralen en driehoeksmeetkunde. Natuurlijk moet niet iedereen aan het einde van de verplichte leertijd (5 – 18 jaar) klaar zijn om ingenieurswetenschappen te gaan studeren, maar nu lijkt het erop dat steeds minder abituriënten het secondair onderwijs verlaten   klaar om hogere studies met vrucht af te werken. Maar daarover ging het dus niet tijdens het actuadebat in het Vlaams Parlement.

 

Ergo, men klaagt over de daling van het niveau van de leerlingen van het zesde leerjaar basisonderwijs, maar dat ligt aan de minister, niet aan de hervormingen in het onderwijs sinds de jaren zeventig. Invulblaadjes zullen het verschil niet maken, want hoe kan men leren schrijven als men nooit nota’s moet nemen. Overigens, ik hoorde onlangs dat er in het basisonderwijs nog nauwelijks dictee wordt afgenomen, terwijl het voor leerlingen wel van belang is dat ze leren noteren wat gezegd wordt en ook om woordbeelden op te nemen. In feite ontneemt men kinderen en jongeren ontwikkelingskansen en dat stemt ouders en de samenleving bedroefd, maar daar ging het in het Vlaams Parlement niet over.

 

Er is wel een commissie Brinkman gekomen, maar een grondig gewetensonderzoek vanwege de parlementsleden en (gewezen) bewindspersonen, kwam er niet, zoals de Nederlandse politieke wereld presteerde met de Commissie Dijsselbloem[iii] die in 2008 haar conclusies neerlegde. Daarin werd vastgesteld dat de regering en het parlement behept waren met een tunnelvisie, waarbij er maar een weg voor het beleid open lag, onderwijsvernieuwingen, zonder ooit te toetsen of die de met veel gedruis afgekondigde doelen haalden. Bovendien kwamen ze te snel op elkaar om er het effect op de onderwijskwaliteit te kunnen meten. De vraag naar zo een onderzoekscommissie kwam van een lid van de PVDA, Mariette Hamer, die begrepen had dat de klachten van het docentencorps, de studenten en ouders over de merkbare verlaging van het onderwijsniveau en het parlement volgde daarbij de vraag die klachten ernstig te nemen. Niet dat alles nu peis en vrede is in het Nederlandse onderwijs, niet dat er veel structureel verbeterd is aan het onderwijsbeleid om de onderwijskwaliteit te verhogen, ook voor leerlingen die baat hebben bij praktische vorming, zonder daarom de theoretische basis te ontzeggen aan wie daar wel toe in staan is. In Nederland is onder meer op initiatief van onder anderen Ad Verbrugge de organisatie Beter Onderwijs Nederland[iv], BON dus opgericht, om de kwaliteit van het onderwijs en het inhoudelijke debat over onderwijs aan te jagen.

 

Strijden tegen ongelijkheid werd een dogma in de politiek, waarbij men vaak koos voor het ontzeggen van kwaliteit aan jongeren en volwassenen in onderwijs, cultuur en wellicht ook het verenigingsleven. Maar inzake onderwijs heeft het dogma dat men ongelijkheid moet bestrijden onverschrokken als norm gesteld, zonder te beseffen dat ongelijkheid niet altijd onrechtmatig is. Want omdat men toch ook gefascineerd is door de uitzonderingen die ver boven het maaiveld uitsteken, een jongentje dat met twaalf jaar of zo naar Oxford mag, of andere uitzonderlijke figuren in kunsten en sport, zie de topsportscholen, kan men niet beweren dat voor reguliere, algemene kennis de gelijkheid of minstens gelijke kansen – dat andere dogma – het beleid moet sturen. Het dogma dat onderwijs persoonlijke emancipatie en de emancipatie van de arbeidende klasse moet bevorderen, werd afgevoerd, want de ongelijkheid bevorderend.

 

Het onderwijsdebat in het Vlaams Parlement op woensdag 18 januari 2018 was net een maat voor niets omdat de geen van de sprekers, behalve Koen Daniëls, wellicht, bereid is de fouten van het verleden van de eigen fractie onder ogen te zien en te begrijpen dat men mee heeft bijgedragen aan het kwaliteitsverlies van het onderwijs. Ook pedagogen verdienen het spitsroeden te lopen, want er lijken maar weinig wetenschappelijke disciplines te vinden waar de bedrijfsblindheid zo overweldigend heeft geleid tot niet te verantwoorden beleidskeuzes. In 2009 verscheen er een brochure van Frank Vandenbroucke, waarin aangestipt werd welke (on)gelijke onderwijskansen werden gecreëerd. Een oproep voor een democratische school? Zo heet de website, maar sindsdien heb ik nooit zo vaak gehoord dat kinderen uit “lagere klassen” minder goed presteerden. Het onderwijs, zowel katholiek onderwijs als Rijksonderwijs heeft decennialang net de weg willen openen voor kinderen uit alle lagen, die er in staat toe waren, naar het college of atheneum te laten gaan, tot men vond dat iedereen dan maar Algemene Vorming zou moeten krijgen. Excuseer, noch de richting Latijn-Grieks noch de richtingen Latijn-Wiskunde of Wiskunde Wetenschappen waren in hoofdzaak of alleen maar algemeen vormend, maar behoorlijk gespecialiseerd, want hoogstens kan men die term gebruiken voor richtingen als Humane Wetenschappen, die in feite te weinig structurerend leren aanbood. Ook, een oude klacht mijnerzijds, heeft men het beroepsonderwijs wel een zesjarig programma meegegeven, maar het was en is mossel nog vis, met veel uren op de banken voor algemeen vormend onderwijs en te weinig uren in de ateliers. En dan is er natuurlijk ook nog de permanente instroom van leerlingen die elders een B- of C-attest gekregen hebben, want waar moeten die anders naartoe. Topsportonderwijs en Kunstonderwijs, KSO, lijken wel min of meer niveau aan te bieden op hun specifieke missie, sport dan wel kunsten, maar daar zijn de leerlingen wel eens liever moe dan slim als het om algemene vorming gaat, taalvakken, wiskunde geschiedenis en aardrijkskunde – men moet toch kunnen begrijpen wat de wandeling van J.S. Bach van Arnstadt naar Lübeck te stappen om bij Buxtehude diens vaardigheid te ontdekken, te begrijpen.

 

Het parlementaire debat over de daling van het niveau dat leerlingen halen? Het was een maat voor niets, omdat de leerlingen, sorry, de parlementsleden hun eigen fouten niet begrijpen en hun verblinding voor de ideologisering van het onderwijsdebat, c.q. het hameren op gelijke kansen en de aanname dat het onderwijs ongelijkheid zou genereren, niet willen toetsen. Wat baten kaars en bril als den uil niet leren wil?

 

Bart Haers

 

 



[i] https://zill.katholiekonderwijs.vlaanderen/#!/

[iii] https://www.parlement.com/id/vhnnmt7mtyqi/parlementair_onderzoek Verslag van de commissie Dijsselbloem, ad 2008 over falen van bewindspersonen onderwijshervormingen door te voeren.

 

[iv] https://www.beteronderwijsnederland.nl/

Reacties

Populaire posts