Geschiedenis (niet alleen) in grote lijnen


Dezer Dagen

 

 

Historisch inzicht verwerven

Langs wegen van geleidelijkheid

 


Karlsschrein, de reliekschrein met resten van Karel de Grote.
Hier is Karl de Grote afgebeeld tussen hoge clerici. 
(Foto Becstet)

Nog maar eens een gesprek over “Het verhaal van Vlaanderen” met in de hoofdrollen historicus-Hoogleraar Bruno de Wever en Geert Bourgeois, die het toch beter met elkaars inzichten konden vinden dan men had willen doen geloven. Het debat liet evenwel een lacune zien: we kunnen nooit in een adem dé Geschiedenis Van … vatten en begrijpen.

 

Het vergt veel lezen en documentaires bekijken, historische sites bezoeken en eventueel het geluk te vinden een historische sensatie te ervaren, want geschiedenis is een ding, geschiedschrijving, academische en vulgariserende geschiedschrijving – niet enkel op papier of in tekst - vormen de enige weg naar historische inzichten. In die zin kan men de verdienste van de reeks waarrond de discussies al weken draaien zeker onderschrijven, want men brengt wel degelijk een verhaal van wat hier gebeurd zou zijn aan de orde. Helaas is men zo gefixeerd op het territorium, dat belangrijke feiten, zoals de uitbouw van het rijk van de Merovingische koningen, de machtsovername door de Pepiniden en hun nazaten, de Karolingen, met Karel Martel en Karel de Grote als bepalende figuren vielen om geografische redenen buiten beeld. Hoe kan men spreken over Karel de Kale, koning van het westelijke rijk dat uit het grote Karolingische complex is voortgekomen na de splitsingen om dynastieke redenen met de verdragen van Verdun in 843 en Meerssen in 870 als bepalende momenten? De Eden van Straatsburg, in 842 had overigens voor het eerst het neerschrijven van de eden in de volkstalen, het vroege Frans en het vroege Duits tot gevolg – al waren er ook al capitularia geschreven waarin doopbeloften in de volkstalen waren opgenomen; de eden zijn pas 2 eeuwen later in een kopie van het handschrift van Nithard, die het lot van de zonen van Lodewijk de Vrome te boek had gesteld, als ooggetuige. Zucht u dat het ingewikkeld is? Het is vooral wonderlijk hoeveel we  over een bepaalde periode kunnen vertellen, als er bronnen voorhanden zijn.

 

Daarom denk ik, anders dan Jo Tollebeek en anderen dat het nuttig is dat historici op tijd en stond syntheses in elkaar boksen, waarbij een bepaalde periode in een bepaalde regio of politieke constellatie uitgespeld wordt, zodat mensen begrijpen wie dan die Karel de Kale was en waarom het rijk van Karel de Grote binnen vijftig jaar alweer uit elkaar lag en door gebrek aan slagkracht de macht nog verder versnipperde in Europa. Anders dan Byzantium of de Arabische kalifaten kon men de eenheid na de Renovatio Imperii van Karel de Grote niet vasthouden. Maar heeft dat alleen maar nadelen gehad?

 

We kunnen natuurlijk doorgaan en periode per periode proberen te vatten, maar het blijft riskant in een kort bestek evoluties te bespreken, die niet altijd synchroon verliepen, want aan de ene kant is er de trage ontwikkeling van landbouwtechnieken, de smederij en ook wel het opnieuw monetariseren van de economie bij de opkomst van de steden, waarbij het niet evident is aan te geven wat oorzaak en wat gevolg is. Het Romeinse muntsysteem met de talenten en solidi en denarii bleef min of meer in rudimentaire vorm behouden, maar het goud verdween bij gebrek aan handel over lange afstand, terwijl er wel zilver was. Toch zou het tot de 11de, 12de eeuw duren dat in economisch voorop lopende regio’s producten tegen klinkende munt geruild werden. Net op dat moment ontstonden bij jaarmarkten voorlopers van de wisselbrieven, de lettre de foire, zoals er in Ieper gevonden werden, rond 1885 en die in balen zouden zijn bewaard geworden in de lakenhalle. Er zijn er een aantal uitgegeven, maar voor zover ik heb begrepen is het gros uiteindelijk verdwenen in de oorlog en de vernietiging van Ieper. Maar het systeem bestond ook in Champagne en naarmate de handel tussen Italiaanse steden in volle ontwikkeling en Vlaanderen toeneemt zal die financiële techniek met enerzijds wisselbrieven en anderzijds lettres de foire, betalingsbeloften, verfijnen en op elkaar afgestemd worden. Het blijft betreurenswaardig dat “Het verhaal van Vlaanderen” weinig zegt over de specifieke ontwikkelingen in Vlaanderen tijdens de 13de eeuw op financieel vlak. Natuurlijk is de lakenproductie en -handel van wezenlijk belang, maar een economisch systeem is wel wat complexer dan dat. Had het conflict tussen Filips IV en de dynastie van de Dampierres ook verband kunnen houden met de gevolgen van de wet van Gresham: the bad money drives out the good. Daarbij worden zilvermunten met lager gehalte verkozen voor betalingen terwijl men het betere geld oppot.

 

Het mag duidelijk zijn, eens men zich met geschiedenis inlaat, komen er altijd nieuwe vragen en als de bronnen voorhanden zijn, steeds nieuwe antwoorden die het te vertellen verhaal ook complexer maken en van meer lagen voorzien. In die zin kan men Jo Tollebeek wel volgen als hij zegt dat het moeilijk wordt een zinvolle synthese te schrijven, maar men kan wel aannemelijk maken dat er zowel doorgedreven bronnenonderzoek nodig is – voor de (vroege) middeleeuwen zou het kunnen dat men alles wel al goed uitgegeven heeft, maar ja, vaak ontbreekt dezer dagen de kennis van het Latijn om ze behoorlijk te begrijpen – als onderzoek naar bepaalde thema’s, zoals de rol van vrouwen in dynastieën zoals die van Willem van Oranje en die van Filips II of onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe producten, zoals het betere ijzerwerk, glas en nieuwe gewassen, wede bijvoorbeeld dan wel de aanleg van wateringen en polders om het land vruchtbaar te maken en het areaal uit te breiden. Er was in de 12de en 13de eeuw sprake van een demografische groei, terwijl het landbouwareaal uitbreidde – graaf Filips van den Elzas had al besluiten uitgevaardigd om onder meer het koningsforeest in het Waasland niet langer te rooien, nadat een voorganger net de ontginning had bevorderd vanaf 1117 – zodat ook marginale gronden in gebruik werden genomen, waarbij de opbrengst vaak ontgoochelend laag was, zodat ze weer verlaten werden en de heil terrein kon winnen.

 

In de cursus Historische Kritiek die prof. Walter Prevenier schreef en waar wij hoorcollege over kregen in de kandidatuur, laat hij zien hoe we bij historisch onderzoek van feit naar gebeurtenis, naar feitenrelaas kunnen komen, als we dus meerdere feiten die samenhangen kunnen verbinden om vervolgens, als er voldoende onderzoek is verricht tot een synthese kunnen komen over een langere periode, dan wel over een politieke ontwikkeling, de rol van de stedelijke machthebbers in het bestuur van het graafschap – overigens was Rijsel een belangrijker stad in Vlaanderen dan Ieper, maar dat had de oplettende kijker wel begrepen – maar het kan dus ook gaan over de demografische ontwikkelen of de groei van de kloosters en stichtingen tijdens de vroege en hoge middeleeuwen. Toen het over de abdij van Sint-Baafs in Gent handelde, had men de euvele moed niets te zeggen over de geschiedenis van de Sint-Pietersabdij, behalve om het te hebben over resten gevonden en opgegraven op het Sint-Pietersplein bij de aanleg van de ondergrondse parking, die mogelijk naar Judith, de dochter van Karel de Kale verwijzen, maar de enige met zekerheid bewaarde stoffelijke resten van Karolingers, bevinden zich in Aken en werden in 2014 nog eens onderzocht, de zogenaamde Karlsschrein wordt dus wel degelijk onderzocht. Maar zat er of zit er voldoende materiaal in om via DNA-onderzoek verwantschap vast te stellen?

 

En wat zou dat betekenen, die verwantschap? Dat de graven van Vlaanderen van Boudewijn II af keizerlijk bloed door hun aderen hadden stromen? Met de dynastieke perikelen vanaf Robrecht de Fries tot Filips van den Elzas is dat allemaal niet zo cruciaal, wel dat graven hun gezag konden vestigen en geaccepteerd werden in hun volle aanzien. Spijtig toch dat die Renaissance van de 12de eeuw echt niet aan bod kon komen, want men kan discussiëren tot men een ons weegt, in de geschiedenis zijn er weinig periode die zo uniek zijn dat ze andere periodes helemaal in de schaduw stellen.

 

Het maakt meteen ook duidelijk dat we geschiedkundige kennis niet zomaar verwerven, maar dat we telkens stippen op de grote tijdlijn zien verschijnen en naarmate we er meer over weten, worden die stippen groter, maar soms moeten we dan wel gaan kijken of we er niet teveel belang hechten aan een lezing door de voorgeschiedenis beter te bekijken en ook de gevolgen in te schatten, want iets is niet gebeurd als we er geen weet van hebben maar ook niet kunnen situeren, geen bijkomende bronnen vinden en er niet in slagen de nageschiedenis goed te vatten.

 

Het is daarom wel van belang dat we geschiedenis leren kennen via chronologische verbanden en vervolgens de kans krijgen die geleidelijk verder aan te vullen. Een eenmalige reeks over Vlaanderen is dan ook weinig zinvol, maar het valt op dat in Nederland de geschiedenisprogramma’s nu gemaakt worden door Omroep MAX dat er graag een scheut nostalgie over giet, terwijl de vroegere programma’s met Hans Goedkoop of zelfs de Reeks over de IJzeren Eeuw, de negentiende eeuw, de Industriële Revolutie wel degelijk een mooi beeld gaven van de verandering van landbouweconomie naar industriële economie in Nederland waarbij het belang van het Oosten des lands in dat proces van belang was, zeker omdat na 1830 het Luikse Bekken en Gent geen deel meer waren van het Koninkrijk der Nederlanden – wat het Orangisme in Gent voortbracht, waar de uitvoermogelijkheden naar Nederlandse koloniale gebieden voor de textielindustrie plots wegvielen. De onafhankelijkheid van België had dus wel degelijk gevolgen, overigens ook voor de toegang tot de Schelde, die dan weer in 1864 werd afgekocht, met de hulp van Duitse ondernemers die in Antwerpen belangen hadden opgebouwd.

 

We zouden nog veel feitencomplexen kunnen aandragen om aan te geven dat men geschiedenis niet enkel via grote lijnen kan kennen, maar men heeft die in eerste plaats nodig om zich te kunnen oriënteren, maar geleidelijk zal de tijdlijn die men zelf opbouwt steeds meer punten en aanduidingen bevatten, dat het inderdaad voor derden niet meer overzichtelijk zou zijn en dan moet men het gaan uitleggen, zoals leraren plegen te doen. Zonder basisdata oftewel parate kennis gaat dat niet. Maar om zover te komen moet er ook een aanbod zijn. Onder meer de boeken van Jaap ter Haar over de Franse Revolutie, de geschiedenis van Rusland, die van Amerika en uiteraard ook de Geschiedenis van de Nederlanden. Zo leer je bij het lezen wel iets en de boeken brachten die hoofdlijnen, waarna ik verder kon met studies over de Founding Fathers, de rol van John Adams, de fascinerende rol die Franklin speelde in Frankrijk tijdens de onafhankelijkheidsoorlog en ja, dan komt men bij de rol van Louis XVI.

 

Het is dus van belang en een raad aan de Vlaamse Regering, maar ook het Vlaams Parlement, dat men de VRT de mogelijkheden biedt om meer aandacht te besteden aan geschiedenis en dan niet enkel aan WO I of WO II, want het wordt stilaan tijd dat we, zoals Hans Goedkoop in Andere Tijden deed, aandacht opbrengen voor de geschiedenis na 1945, want ook die verdient stilaan onze volle aandacht. Aan de andere kant durf ik te hopen dat men dan de grenzen van het huidige Vlaanderen niet als terminus neemt, dat wil zeggen dat alleen die geschiedenis binnen de huidige grenzen van belang zou zijn. Een open samenleving heeft uiteraard ook administratieve buitengrenzen, maar cultureel – in brede zin – zijn die grenzen uiterst flou. De taalgrens lijkt dan weer een diepere vestingwal te zijn geworden, want de media zijn vaak nogal stil over wat er gebeurt in het Zuiden des Lands en Franstalig Brussel. Aangezien die taalgrens evenwel onmiskenbaar bestaat, na een soms troebele geschiedenis sinds 1963, kan men de verzuchting begrijpen dat die taalgrens best wat diffuser  mag worden, want anders kunnen we bijvoorbeeld de staatshervorming van 1970 niet goed begrijpen.

 

Net als we het moeten hebben over de Europese constructie, dacht ik zo en dan niet enkel over de vraag wie boos is op wie, wel hoe de zes landen die de EGKS en EEG stichtten uiteindelijk een landencomplex van 27 lidstaten, met de Commissie en de Raad van Staatshoofden en Regeringsleiders en het Parlement… Het kan niet anders dat we daar de vele facetten pas geleidelijk aan leren te begrijpen. Is daar iets mis mee? Het geeft wel betere resultaten dan zich voortdurend met quizvragen te voeden, want daar komt weinig kennis uit voort.

 

Hecht men er belang aan dat mensen vertrouwd raken met geschiedschrijving, met de geschiedenis van Vlaanderen, dan zal men toch een meer Europese benadering voorop moeten stellen, maar ook de inspanning opbrengen via de openbare omroep over meerdere seizoenen die verhalen vertellen. Ook is het nuttig dat er geregeld een boekenprogramma aangeboden wordt dat lezers toegang geeft tot nieuwe historische publicaties, bij uitbreiding wetenschappelijke publicaties, zoals Interne Keuken dat uitstekend deed en ook Voorproevers betracht. Met één, nogal beperkte reeks die nu loopt en die men inderdaad pretentieus “Het verhaal van Vlaanderen” noemt, komen we er niet. En ja, over Vlaamse steden in de Middeleeuwen spreken zonder Rijsel, Sint-Omaars of Kassel te vernoemen, het blijft bizar.

 

Bart Haers

 

 

 


Reacties

Populaire posts