HUmanisme: Erasmus tegen de polarisering

 


Reflectie

 

 

 

Wat bracht Erasmus

Humanisme, een methode, begrip

 

 


De biografie van Sandra Langereis over Erasmus sprak mij aan, maar zet me ook altijd weer aan het denken, want ondanks haar uitgebreide onderzoek, ondanks het werk van Johan Huizinga over Erasmus en de bijdrage van Stefan Zweig, blijft het de vraag wat Erasmus en het Humanisme konden bereiken. Want finaal zette de RKK het werk van Erasmus op de Index en wees Luther de nieuwe bijbelversie van de nooit aflatende humanist in blinde afkeer voor eruditie af.

 

Het leven van Erasmus stond in het teken van onafhankelijkheid, maar toch moest hij voortdurend aankloppen bij mecenassen of sponsors – dat valt te bezien, want pausen, vorsten en hoge heren van regeringen kregen in zijn werken een adres, om hen gunstig te stemmen. De grootste weldoener bleek uiteindelijk de drukker in Bazel, Johann Froben, die hem een huis schonk dat na de dood van Erasmus terug in het bezit van Froben of zijn erfgenamen zou komen. Toch was de gift meer dan een blijk van berekende weldadigheid. Erasmus had Froben ook een aardige stuiver opgebracht met zijn talloze werken die Froben drukte en die in Europa grote aandacht kregen. Maar hoe werkten Erasmus en Froben samen? Ze hadden elkaar nodig, want zonder een goede en betrouwbare drukker kon de schrijver-taalkundige Erasmus niet verder. Maar Froben was een lokale drukker gebleven van almanakken als hij niet op enig moment een fraai afgewerkte roofdruk op de markt had gebracht van de Adagia. De samenwerking van beide mannen ging erom dat Froben zeer zorgvuldig het voorbereidende werk deed uitvoeren, dat wil ook zeggen goede lettertekens laten maken, waar hij de methode van de Venetiaanse drukker Aldus (1449 – 1515 in Venetië) waar Erasmus ook kind aan huis was geweest, volgde, maar vervolgens moeten de letterzetters hun snelle werk doen, zonder fouten te maken. Dan las Erasmus nog eens de proefdrukken en vervolgens kwam er een go – of nieuw oponthoud.

 

Bij het lezen van de biografie, kwam mij opnieuw voor de geest hoe gemakkelijk wij dingen voor eeuwig en onveranderlijk houden, die in feite plots, op een onverwacht moment aan het licht komen, een aha-Erlebnis dus, of een historische sensatie, zoals Huizinga het noemde. Het gaat erom dat Erasmus in zijn eerste vormende jaren ervoer dat het Latijn dat hij moest leren in vele opzichten niet meer het Latijn is dat Ovidius of Seneca hadden gesproken en vooral geschreven – men weet immers dat ook in de tijd van de late Republiek en het Keizerrijk er een huis- dan wel volkslatijn bestond dat anders klonk dan in de teksten van Cicero of Horatius had geklonken. Erasmus begreep ook dat de teksten die hij mocht lezen wellicht niet meer identiek waren aan de oorspronkelijke handschriften. Door kennis te maken in Deventer met een nieuwe pedagogie werd hij meegesleept door de idee dat men de oude talen, want ook het Grieks kwam op zijn pad, werd aangeboden in Deventer, opnieuw in hun glorie diende te herstellen, om vooral de teksten, inclusief de Bijbel, beter te begrijpen. Die aandrang nam vooral toe nadat hij na de dood van zijn vader naar een kloosterloopbaan werd gestuurd in plaats van een universitaire scholing aan te vatten.

 

Hij leek voorbestemd om in een gemeenschap van het Gemene Leven te worden ondergebracht om er verder te vegeteren met bier en een verzekerde voeding. Wat wil een mens nog meer? Hoewel hij in eerste instantie zich te voegen had naar de kloosterregels, die gebaseerd waren op de kloosterregel van Augustinus maar overladen was geraakt met bijkomende regeltjes om de kloosterheren toch maar in het gareel te houden, zodat permanente vernedering de uitkomst vormde. Tegen deze vernederende regels verzette Erasmus zich niet echt, maar lichtte er wel de hand mee als hij zijn intellectuele bezigheden kon verder zetten. Hoe de jonge koorheer uitverkoren werd secretaris te worden van een belangrijk heerschap in de Bourgondische Nederlanden, de heer van Bergen heeft er allicht ook mee te maken dat men aan de ene kant de uitmuntendheid van Erasmus wel zag, maar er ook een stoorzender in zag. Verder zocht de Vliesridder in Erasmus een goede schrijfhand, die goed het Latijn beheerste, een medewerker die hem in Rome een kardinaalshoed kon bezorgen, wat wellicht ook de hertog goed was uitgekomen, want een kardinaal aan het hof, dat leverde ook hem prestige op. Filips II zou zelf Granvelle in die positie manoeuvreren, maar dan om hem weg te krijgen uit de Nederlanden, waar Granvelle eerder in de weg liep. Toch zou de Heer van Bergen (op Zoom) mee contacten mogelijk maken voor Erasmus, die zo een hele nieuwe wereld kon leren kennen en daar ook op uit was. Schreef Stefan Zweig met grote nadruk dat Erasmus niemands knecht was, dan klopt dat zeker op intellectueel vlak, maar hij schreef wel voortdurend aan mogelijke beschermheren en dat leverde soms wel eens ontgoochelingen  op. Anderzijds, hij kon vaak een paar leerjongens meenemen op zijn reizen na zijn verblijf in Parijs, waar hij theologie zou gaan studeren. Uiteindelijk haalde hij zijn bul in een kleinere universiteit in Italië. Die bul was nodig om aanvaard te worden in de debatten die Erasmus voeren wilde, met name over de originele teksten, die in zijn tijd vaker wel dan niet onvindbaar bleken, al vond Erasmus er een paar, die hem toelieten tot beter inzicht te komen in klassieke teksten, waarmee hij dan weer het onderwijs in de klassieke talen kon bevorderen. In die zin vormde het boekwerk, dat steeds aangroeide, de Adagia een meesterstuk van inzichten over hoe ideeën, bijvoorbeeld over Vrienden vorm konden krijgen en waar Erasmus volgens Langereis niet enkel taalkundige finesses aanbracht.

 

Erasmus was niet de eerste van de humanisten, maar hij slaagde er wel in, denk ik, meer dan anderen door zijn stugge arbeid, zijn vele reizen en de samenwerking met drukkers in, het humanisme een grote dynamiek mee te geven. Niet alleen zijn Laus Stultitiae was een long seller, ook zijn adagia, gesprekken en andere boeken kregen heel wat aandacht. In die gesprekken blijkt Erasmus ook wel de satirische weg te zijn opgegaan, wat studenten zeker interesseerde, maar ook hier speelde een didactische opzet mee. Maar het valt op dat men niet altijd gemakkelijk de satire van vroeger tijden herkennen kan, laat staan smaken. Ook de Laus Stultitiae staat vol satire en toch is het voor ons schier onbegrijpelijk dat het boek zo lang aandacht kreeg, al is het wel belangrijk, zegt Langereis, dat men de eerste versie lezen zou, want in latere uitgaven vulde Erasmus van alles aan, ook om zich in te dekken tegen kritiek van ketterij. Men kan immers niet ongestraft laten verstaan dat pastoors, kanunniken en prelaten er een allesbehalve voorbeeldig leven op na houden. Priesters preken niet wat ze zichzelf goedgunstig gunnen, overdadig eten en drinken, de katjes knijpen in het duister en wat al niet meer. Erasmus zou zich zijn leven lang blijven verzetten tegen de idee dat de kerk en het klossterleven zozeer geregeld moet worden dat kloosterlingen er alleen maar door geknecht en onderworpen worden. Ook in Parijs, waar hij vier jaar theologie zou studeren, moest hij ervaren hoeveel machtsmisbruik er in de kerkelijke structuren was geslopen.

 

In die zin wenste hij zich geenszins meer te laten opsluiten in Stein, want daar zou hij welllicht niet meer op jacht kunnen gaan naar manuscripten, maar hij zou evenmin de vrijheid hebben tekstvarianten voor te stellen die dichter bij de oorspronkelijke bronnen staan. Erasmus heeft, naar men zegt, het woord voor vaas in het Grieks niet goed begrepen en er dan maar een doos van gemaakt. Zeker is het niet of hij over een betrouwbaar manuscript kon beschikken en waren er meerdere varianten die helemaal absurd klonken. Want teksten emenderen, de corrupte varianten eruit halen, betekent uiteraard ook dat men de tekst begrijpelijker maakt dan de variant die tot dat ogenblik beschikbaar is.  Het blijft van belang te begrijpen dat de idee naar de bronnen terug te gaan bij Erasmus voortkwam uit een onbegrip voor het feit dat men in zijn tijd bleef vasthouden aan een belabberde kennis van het Latijn en het lezen van teksten op grond van autoriteit niet in vraag dorst te stellen. Erasmus was in die zin meer nog dan zijn voorgangers wel degelijk gekant tegen de autoriteiten zoals Augustinus, Aristoteles en Thomas van Aquino, in de mate dat Aquino had geen idee van de slechte kwaliteit van zijn bronnen omtrent Augustinus en vooral Aristoteles, want Grieks was ontoegankelijk voor Thomas. Hij vond, zoals al aangegeven dat de bijbelteksttraditie sinds Hiëronymus onvoorstelbaar ondoorzichtig was en dat na de poging ten tijde van Karel de Grote nadien, alleen al door de drukke kopieerpraktijk, maar ook om soms twijfelachtige theologische redenen de kennis van Latijn en Grieks ontoereikend was (geworden) om nog te begrijpen wat er echt stond en wat dat betekenen moest.

 

De zondigheid van de mens, de erfzonde is onmiskenbaar een fundamenteel leerstuk al sinds de tijd van Augustinus en op concilies werd het in stelling gebracht om de rechtgelovige opvatting te bekrachtigen dat “door de zonde van een mens de zonde in de wereld gekomen is”. Hiëronymus zelf had duidelijk problemen met de Griekse grondtekst, een brief van Paulus aan de Romeinen. Erasmus heeft met deze kwestie ernstig in de maag gezeten en heeft de brieven van Hiëronymus en de Paulusbrieven in het bijzonder vaak opnieuw bekeken. Zijn stelling dat de vertaling niet klopt, kan men post factum als ketters waarmerken, maar dan moet men tegelijk vaststellen dat zijn visie op bijbel, christendom en mensheid heel wat mensvriendelijker bleek dan wat de behoeders van de kerkelijke leer voor ogen hadden staan. De culturele en maatschappelijke betekenis van die ene zin, die wij vandaag nog nauwelijks vatten, maakt dat een terugkeer naar de bronnen, zoals Erasmus die betrachtte, meer dan nodig is. Sandra Langereis besteedt dan ook heel veel tijd om die taalkundige en exegetische kwestie uit te spitten.

 

Hoe Erasmus ons Loukianos terug heeft gegeven, is al lang en breed weer vergeten, omdat we Loukianos niet meer lezen. De Grieken worden opnieuw niet meer gelezen en dat ondergraaft de aanspraken op een Grieks-Romeinse erfenis wel en dan te bedenken dat de humanisten van de zestiende eeuw hard tegen de bierkaai moesten opboksen om met de kennis van de Griekse teksten uit te pakken, omdat ze algauw voor ketters werden gehouden. Erasmus was het die al vroeg inzag dat de kerk, het verlopen Latijn en de zwakke onderbouwing van leerstellingen door foute lezingen van de Bijbelteksten in feite niet bij machte zou zijn de kerk te vernieuwen. Het zou interessant zijn de brieven van Boeyens, de kort zittende paus Adrianus VI beter te lezen, want heeft die man mee aanleiding gegeven tot de harde vervolging van ketters en dan vooral Luther? Sandra Langereis legt uit dat Erasmus de weigering van Luther de bijbel opnieuw te herstellen – zoals hij in zijn Novum Instrumentum deed voor het Nieuwe Testament – niet kon begrijpen, vooral omdat zo de kloof tussen hen beiden op het vlak van menselijke vrijheid onoverbrugbaar bleek. Omdat ook de theologen van Leuven en de inquisiteurs in Keulen ook niet aan het mens- en wereldbeeld, c.q. het godsbeeld van Erasmus, wilden, kon Erasmus bij niemand meer goed doen.

 

Het ligt eraan dat de latinist en graecus, die ook nog eens met Hebreeuws overweg kon, graag de grenzen van zijn kennis en van de algemeen aanvaarde waarheden opzocht, waarbij hij onder meer de satire niet schuwde, zoals in de Laus Stultitiae, waarmee hij misstanden in de kerk en de samenleving aan de kaak stelde, lang voor Luther zijn bezwaren tegen bepaalde Roomse leerstellingen aan de orde stelde. In “tegen de barbaren”, een jeugdwerk dat onverwacht opnieuw op zijn pad kwam, bevatte reeds de kritiek op het slordige Latijn en de zeer slordige beheersing van de teksten, maar Erasmus begreep dat dat schotschrift, dat hij ooit aan een vriend of wat ervoor moest doorgaan, had bezorgd, omdat hij andere paden moest bewandelen. Zijn kritiek was, toen hij vijftig jaar oud werd, nog veel scherper, maar hij kon ze beter formuleren en dat deed hij onder meer de colloquia, waarin Erasmus eerst een handig leerboekje wil aanreiken om de jongeren te scherpen in het Latijnse onderonsje of het gesprek, maar geleidelijk werd de inhoud en de satire belangrijker. Werd er over de Lof gesproken, zonder te verwijzen naar Loukianos, dan vond men hoogst uitzonderlijk meer over de Colloquia, laat staan over de bijbelparafrasen, wat mij toen al vreemd voorkwam.

 

Het is een vraag die Sandra Langereis ook aanstipt: hoe kan men hoog opgeven met Erasmus en diens werk, vooral zijn werk, zonder er iets uitgesproken over te kunnen zeggen? De man heeft ondanks alle klachten over zijn nierstenen en andere aandoeningen en kwalen, een lang en behoorlijk actief leven geleid, met zeer vele publicaties die ook nog eens succesvol op de markt kwamen, onder meer in Frankfurt. Het wezenlijke in het werk aanduiden? De pedagoog die de oude talen, Latijn en Grieks opnieuw mee leesbaar en begrijpelijk maakte, ontdaan van middeleeuwse verzwaring en beperkingen, vond dat kinderen zo gauw mogelijk in handen van een goede leraar gestopt moeten worden om een vrije geest te verwerven, c.q. zich vertrouwd makend met kennis en goede letteren – bonae litterae – van de rede te leren bedienen. Sandra Langereis heeft in haar werk over Erasmus heel wat informatie aangedragen over hoe kwalijk de onderwijspraktijken zelfs in Deventer leerlingen nauwelijks vooruit bleken te helpen, omdat de studiemethode niet deugde, maar ook niet gebaseerd was op de schone letteren, als die vertaling passend is.  Maakt de rede de mens tot mens, aldus de vertaalster Jeanine de Landtsheer, dan geeft zij ook aan dat men zijn zoon – en wellicht ook dochters – opvoeden zal tot ruimdenkendheid. Ook hier speelt zijn onvrede met zijn leertijd in Sion en voordien, want daar ging het om regels, zonder te vragen naar het waarom, of zelfs het waartoe. Wetend dat Erasmus zich bewust was van zijn meer dan nederige positie, gezien zijn “zondige” geboorte – die door de paus op enig moment met een (geheime) bulle ongedaan zal worden gemaakt – is zijn idee over opvoeding van jongeren, ook uit minder aristocratische milieus, adembenemend:

 

Wie van lagere afkomst is, heeft des temeer behoefte aan de steun van opvoeding en culturele achtergrond om zich tot een betere positie op te werken. ... Laat ik niet vergeten dat nogal wat mensen uit een lagere bevolkingsklasse tot de hoogste ambten en soms zelfs tot de hoogste top der pauselijke waardigheid worden geroepen. Dat is niet voor iedereen weggelegd, maar toch moet iedereen daartoe worden opgeleid[i]

 

Merkwaardig dat Erasmus die toegang tot hoge ambten bindt aan het ontvangen van goed onderricht, want zo kan ook de zoon van een timmerman of een scriptor het ver schoppen. Voorwaarde is wel, dat we ons bedienen van behoorlijke taal – voor Erasmus het Latijn, maar niet het potjeslatijn dat hij in eerste instantie voor lief heeft moeten nemen. Erasmus wil dus zoveel mogelijk mensen goed onderwijs te laten volgen, maar de voorbeelden van Alkmaar, waar Murmellius les gaf, of Zwolle, laat ook zien dat de school niet te groot moet zijn, of de klassen.

 

Men loopt hoog op met Erasmus, maar bij nader toezien gaan we nog zelden in op de visie(s) die hij gaandeweg ontwikkelde, zoals over de opvoeding van vorsten, c.q. Karel V en andere prinsen die hij mocht ontmoeten, over oorlog en over God zelf. Sandra Langereis laat uitvoerig zien dat het Mens- en wereldbeeld, het godsbeeld van Erasmus voortkomt uit een nieuwe lezing van de evangeliën en de Brieven van de Apostelen. Het is nuttig te zien dat ondanks de kritiek die men hem toestuurde, onder meer medestanders, Germanen die een Germaan groeten, die kiezen voor de weg van Luther, net op dat cruciale punt waar Erasmus een uitgesproken filosofisch standpunt in nam, namelijk over de zondigheid van de mens. Het gaat over de vraag of de mens fataal zijn verdoemenis tegemoet gaat, niet kan kiezen voor iets anders dan wat God wil en daarmee God ook aanstichter makend van (grondeloos) kwaad, een stellige bewering van Luther die Erasmus niet wil laten passeren. Nu is wel duidelijk dat we van die discussies niet zomaar alles snappen, omdat we niet meer vertrouwd zijn met de academische cultuur van die tijd, maar ook los gezongen van de theologie en filosofie van die vroege zestiende eeuw.

 

Blijft Erasmus waardevol, dan zal dat niet zijn omdat we standbeelden hebben of een mooi Europees programma van uitwisseling van studenten. Dat is belangrijk, maar de kosmopoliet Erasmus, die vaak zwierf tussen Cambridge, Sint-Omaars, Leuven en Brussel, Rome en Venetië om rust te vinden in Bazel, was gewoon thuis in die wereld en studenten reisden toen nu eenmaal. Het belang van zijn werkzaamheden, de boeken die we nog kunnen raadplegen, is erin gelegen dat we kunnen ontdekken dat er meer visies leefden dan wat wij er in onze bekrompen visie op de Scholastiek van maken. Men hoeft niet (meer) te geloven, om de draagwijdte van dit leven voor de wetenschap te zien, maar we hebben wel behoefte aan meer diepgravende kennis van de ontwikkelingen die Petrarca en Valla, Rudolphus Agricola en uiteraard Erasmus op gang hebben gebracht. De discussie over de Kabbala, die de geleerde, die in Leuven Hebreeuws opnam in het programma van het Collegium Trilingue, leidt er wel eens toe dat men hem van antisemitisme denkt te mogen betichten. Bizar, al wil hij het Hebreeuws vooral bestudeerd zien om foute lezingen van de Bijbelteksten te vermijden, dan nog is zijn visie wellicht “humanistischer” dan die van Luther of de Inquisiteurs in Keulen en Rome. Toch wordt hardnekkig beweert dat Erasmus antisemiet zou zijn geweest, zij het in mindere mate dan Luther. Het wil mij maar niet duidelijk worden dat men daarvoor uitspraken neemt, zonder de context in ogenschouw te nemen, terwijl Erasmus zelf, in zijn Adagia dan wel teksten citeert, maar wel probeert zo dicht mogelijk bij de betekenis te komen – voor zover de voor hem beschikbare bronnen dat toelaten. Sandra Langereis laat net zien dat Erasmus het wel gehad had met de toenmalige én de huidige praktijken van polarisering door een tekst niet te respecteren, maar slechts wat past in het eigen denken eruit te lichten, op te hemelen of net onder te schoffelen. In die zin was en is Erasmus als Humanist inderdaad een lichtend voorbeeld. Maar wee hen die hem blind zouden willen navolgen, want daar had hij een broer aan dood.

 

We zijn door dit boek opnieuw meegesleept in een wereld, waar het best wel eens vaker over mag gaan, want de malaise in het onderwijs, maar ook in de journalistiek – al denken journalisten en opinieboeren graag dat ze het beste leveren aan inzichten van wat er brengen valt – laat zien dat we niet altijd voldoende (tekst-)kritisch uitspraken en zelfs televisiebeelden bekijken.

 

Bart Haers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



[i] IE Jan van Herwaarden. Erasmus en het Principe van de Opvoeding. https://www.readcube.com/articles/10.18352/bmgn-lchr.6666

Reacties

Populaire posts