De vele taken van de overheid en de onvrede van burgers
Dezer
Dagen
De staat & het goede leven
Waarborgen, rechten en vrijheden
Links,
maar ook het politieke centrum zitten met de handen in het haar, echter niet
omdat de grote verhalen hun betekenis hebben verloren, wel omdat we afgezien
hebben van de invulling ervan, of beter, toen we begrepen dat de oude verhalen
niet meer herkenbaar waren, heeft men verzuimd met het materiaal iets nieuws te
componeren. De onvrede met het beleid, gaat vaak samen met negatieve
ervaringen, met machteloosheid tegenover grote bedrijven of de overheid, zonder
dat politici dan wel commentatoren er ook maar iets van horen, laat staan, als ze
het al zouden horen, er iets van begrijpen. Links noch rechts heeft vandaag
verhalen, de extremen des te meer.
Didier Eribon, een bekende stem
in de betere Franse publicaties, laat zien hoe het socialisme geen raad heeft
geweten met de veranderingen in de industriële productie, waarbij delokalisatie
een belangrijk element is, dat een antwoord zou kunnen zijn op de
internationalistische boodschap van het marxisme, maar ook de automatisatie van
arbeidsprocessen, ook voor bedienden, heeft veel veranderingen met zich
gebracht. Gezamenlijk hebben ze gezorgd voor veranderingen in de arbeidsmarkt,
waar de vakbonden geen zicht op hadden en waar ook de brede media geen idee van
had. Men heeft, zoals Paul Verhaeghe terecht kritiek te berde gebracht over de
meritocratie, zoals die aan universiteiten functioneerde, terwijl men
anderzijds geen goed zich had op de keerzijde, het niet erkennen van verdienste
in de samenleving.
Of Macron echt een idee heeft
hoe hij de arbeidsmarkt kan dynamiseren, is mij vooralsnog niet duidelijk, wel
zal men moeten inzien, cijfers bij de hand hoe in verschillende sectoren de rol
van mensenhanden is afgenomen. Nu Artificiële Intelligentie nog verdere stappen
laat verwachten in het afnemen van het aantal handen in de industrie, blijkt
hoe erg het is dat presidenten als François Mitterrand en Jacques Chirac zich
niet echt met de evoluties hebben ingelaten. Beide hebben de vakbonden willen
sparen, maar hebben het debat niet gevoerd, hebben patroons en werknemers niet
voor hun verantwoordelijkheden geplaatst. Vergeleken met België, vooral
Vlaanderen, maar ook Duitsland en Nederland, kon noch de Franse samenleving de meest
in de steek gelaten mensen geen echte kansen bieden. De oude steenkolenbekkens,
de vergeten staalfabrieken, het was al een aanwijzing, maar blijkbaar vond men
het niet nodig de samenleving grondig door te lichten. Met Macron lijken er wel
mensen aan te zijn getreden die begrijpen dat de grote grepen vaak misgrepen
zijn geweest.
Nu is het gemakkelijk te
vertellen dat de overheid tekort zou schieten en soms kan men dat ook wel bewijzen,
maar dan nog is het de vraag of men de juiste analyses heeft gemaakt en of men de
betere remedies heeft gevormd. Om maar iets te zeggen, het onderwijs is al jaren
ten prooi aan een ideologisch gedreven hervormingsijver, waarbij de ideologie
in kwestie, die een rozenvingerig ochtendgloren belooft, een rechtvaardige
wereld van gelijkheid en rechtvaardigheid, om hals wordt gebracht, want men
slaagt er maar niet in mensen de juiste, gepaste studiekeuze aan te bieden, omdat
men vooroordelen koestert, zoals 100 jaar geleden brave dametjes van de “Bienfaisance”
dat deden, over wat andere, jonge mensen met hun leven aan moeten. Dezelfde ideologie
die het noodzakelijk vond en mogelijk achtte dat jongeren hun weg gingen, door
goede opleidingen met vrucht te volgen. Je had verhalen over jongeren, die
ondanks alles toch goed terecht kwamen, maar die hoor je vandaag niet meer, ook
al omdat men niet meer blijkt te geloven in de mogelijkheden die
zelfontplooiing brengen kan, sommigen vinden het zelfs overroepen. Het gevolg
is dat onderwijs van de weeromstuit, steeds meer, in hoofde van beleidsmakers
en van het publiek vooral nuttig onderwijs moet zijn. Wat nuttig is, hangt niet
enkel af van het professionele leven dat men voor ogen heeft staan, maar ook
over hoe men deel kan hebben aan het maatschappelijke leven. Nuttigheid is van
belang, maar het is wel zo dat wat nuttig is, ook afhankelijk is van
omstandigheden. Zo kan het voor een crimineel nuttig zijn te weten hoe bepaalde
medicijnen werken en hoe ze te verstoppen.
Ooit sprak ik in het kader van
een tijdschrift voor sociaal-cultureel werk met een ingenieur, die zich met
nieuwe materialen inliet. Ik vond en vindt dat nog altijd een boeiende tak van
sport, want het zijn deze mensen die mee materialen kunnen vinden die helpen de
plastic soap in de hand te krijgen en af te breken. Die ingenieur had brave
ouders, die veel voor hem en zijn twee zussen hadden overgehad, van wie er een
geneeskunde studeerde en de derde wiskunde. Alle drie waren ze fier op hun
ouders en toch, ze waren ook (nog) wat beschaamd over hun herkomst, maar
geleidelijk bleek, was gebleken dat die ouders, die een zogenaamd eenvoudig
leven hadden geleid, wel degelijk te weten waarom ze hun kinderen hadden
gestimuleerd en ook al eens met hen naar een museum waren gegaan, naar een
concert ook. Het koste geld, maar het deed henzelf een genoegen. En later, als
assistent aan de unief kreeg hij ineens inzicht in de financiën van zijn ouders
en hij stond verbaasd over het geld dat ze opzij hadden gezet. Armoede was er
inderdaad nooit geweest, maar zijn ouders hadden geweten hoe te leven.
Geleidelijk daagde het hem dat ze altijd vrij blijmoedig waren geweest. Het
artikel dat ik eruit peurde mocht niet verschijnen, want je bent beter een
succesvolle zoon uit een arm milieu.
Later spraken we nog over dat
artikel, dat hij aan zijn vader had laten lezen, die vond dat ik de toon goed
getroffen had. We vonden dat men te gemakkelijk mensen arm noemt. Dat er
armoede is, kan men moeilijk ontkennen, maar dat in onze tijd armoede echt wel
aan omstandigheden kan geweten worden, aan ziekte of ongeluk, een ontijdig
faillissement, moet men onderkennen. Natuurlijk kan men begrijpelijk maken dat
ook hier structurele elementen in het spel zijn, maar toch, gezien het aanbod
aan voorzieningen en tegemoetkomingen, moet men toch eens goed nadenken over de
gedachte dat mensen hun succes alleen aan zichzelf en de eigen inzet te danken
hebben, terwijl anderen hun armoede ook alleen aan zichzelf te wijten hebben.
Als het allemaal zo simpel ware, dan had men geen OCMW nodig, geen instanties
die armoede moesten helpen te lenigen, want men kon de arme echt wel alle
schuld in de schoenen schuiven en dus schuldig verzuim pleiten. Dat het leven
van anderen moeilijker te lezen valt, blijft onbeantwoord. Tegelijk is het dus
een gelukkige omstandigheid dat die voorzieningen er zijn.
Tijdens de negentiende eeuw
zorgde men niet zo goed voor armen, zeker als die in hoge aantallen in de
samenleving te treffen vielen. De crisis van 1845 – 1850 was niet alleen in
Ierland of Vlaanderen rampzalig, maar ook in andere delen van Europa, zoals
Nederland, waar de regenten zochten naar passende opvang, zoals de veenkoloniën;
onder meer in Drenthe werd vanaf 1850 door het oprichten van veenkoloniën aan
de werkeloosheid iets gedaan. Men had ook nog strafkoloniën, waar armen langere
tijd konden verblijven, om landloperij tegen te gaan. Maar natuurlijk, zal men
zeggen ontstond de grootste armoede in de fabrieken, in de steden. Het is
inderdaad zo en moeilijk zomaar na te trekken aan de hand van lonen en
broodprijzen de levenskwaliteit van mensen toen na te trekken. Er bestond
namelijk een grote migratiedruk, van het platteland naar de stad, waar men niet
altijd onmiddellijk een plaatsje vond, een job. Het is niet zonder belang te
begrijpen dat armen na verloop van tijd werkelijk hogerop kwamen. Als men de
berichten over armoede dezer dagen hoort, zou daar geen sprake meer van zijn,
mensen hogerop te helpen.
Het punt is dat overheden niet kunnen
ingrijpen in het leven van mensen en het toch moeten doen, hebben gedaan, maar
veel van de leefregels die men uitgevaardigd zag worden, in de oudheid en
later, waren vaak reeds impliciet in de samenleving aanwezig en dienden om misstanden,
zoals de schuldslavernij af te schaffen, omdat men vond dat het de evidentie
zelf was. De discussie tijdens de middeleeuwen over het geweld en wie het
geweld mocht hanteren, namelijk de overheid, was en blijft een bijzonder
voorbeeld van overeenstemming in Europa, over het dragen van wapens in de
openbare ruimte. In de VS vindt men dat nonsens en de gevolgen zijn er ook
naar, want de verbreiding van aanvalswapens neemt geen einde.
Ook zijn er positieve vormen van
ingrijpen, zoals onderwijs, het aanleggen van wegen en het voorzien in een
impartiale rechtsspraak. Waar vorsten lang meenden dat zij garant moeten staan
voor rechtsspraak en uitvoering van de rechtsspraak, kwam er in de praktijk een
zekere autonomie van de rechterlijke macht tot stand, omdat de koning niet zelf
alle rechtsplegingen meer kon opvolgen, laat staan de opvolging van de vonnissen
verzekeren. Dit geldt ook voor een hoop activiteiten die voortvloeien uit wat
men de regalia noemde, de macht van de vorst over het leger, over de munt, over
de religieuze organisatie, dat alles kwam samen, na Hendrik VIII in de persoon
van de koning nog altijd samen, maar de koning, de vorst kon niet alles zelf ter
hand blijven geven. Daarom moet men vandaag toch de vraag stellen waarom we ons
laten verleiden tot de gedachte dat al die administratie zo hinderlijk zou
wezen voor ons bestaan. Kan men de samenleving en daarin de overheid laten
functioneren ten behoeve van burgers zonder een degelijk handhavingsbeleid en
zonder ervoor te zorgen dat mensen krijgen waarop ze recht hebben – ook dat is handhaving
van de wet.
Het kan dus geen kwaad te
bedenken dat een goed werkende overheid ons toelaat een goed leven te leiden.
Als men ervan verzekerd is dat de eigen rechten verzekerd zijn en dat ook die
van anderen verzekerd zijn, zou men zich moeten afvragen waarom er dan nog
zoveel mis blijkt te gaan, dat justitie zo vaak moet tussenkomen. Dat ligt er
dus maar aan dat we zijn wie we zijn en dat we dus al eens de grenzen opzoeken
van wat kan of menen dat we boven de wet staan, wat niet altijd het geval
blijkt. Maar het laat wel toe, ondanks terechte kritiek aan het adres van
Justitie en de tribunalen, dat meer mensen wel in hun rechten erkend worden,
dan de media, die vooral aangeven waar het fout gaat, zouden doen geloven.
Bovendien zijn we natuurlijk geneigd
te geloven dat alles beter kan en moet, waartegen weinig in te brengen zou
zijn, als men al zeker wist op welk niveau de winst zich zou van die
verbeteringen. Hoe verder we zijn gegaan met het beleid van sociale rechtvaardigheid,
hoe meer de inspanningen vergeefs leken, al moet men altijd nog toegeven dat
het moeilijk is zicht te krijgen op de situatie. De zorg voor personen met een
mentale beperking is de afgelopen halve eeuw enorm verbeterd, maar tegelijk
heeft men in de regelgeving vaak nagelaten evidente verschillen tussen personen
met een fysieke beperking en mensen met een mentale beperking duidelijk genoeg
te stellen en in de regelgeving de nodige aandacht te geven.
Personen met een beperking, die
mentaal wel meekunnen in de samenleving, hebben er alle baat bij dat ze zelf
hun zorg kunnen inkopen terwijl voor personen met een (zware) mentale beperking
de zorg integraal hoort te zijn, al was het maar om die mensen voldoende
geborgenheid en veiligheid te geven, naast uitgebreide lichamelijke zorgen. Nu
moet iedereen zelf die zorg inkopen, wat, voor zover ik het begrepen heb, voor voorzieningen
die zo een integrale zorg aanbieden, ook voor problemen zorgt want die moeten
nu een veel uitgebreidere boekhouding bijhouden, terwijl in een klassieke
voorziening, veel van de dingen die aangeboden worden in de algemene kostennota
zijn inbegrepen.
De staat wordt hier door
politieke overwegingen geleid, waarvan niet duidelijk is, of die altijd zo doelgericht
zijn als men graag wil aannemen. Gesteld dat we geloven dat vrijheid, zeker de
negatieve vrijheden, waar de overheid dus geen belemmeringen mag invoeren rond
vrijheid van vereniging, vrijheid van drukpers – opinie publiek maken dus – en vrijheid
zich overal te begeven waar men wil… Recht op eigendom hoort er ook bij,
natuurlijk en onaantastbaarheid van de woning. Er zijn ook positieve rechten en
vrijheden, waarover de discussie nog moeizamer verloopt omdat men niet altijd
goed kan inzien hoever de wetgeving ingrijpt in het persoonlijke leven, al is
die er altijd op gericht persoonlijk welbevinden te bevorderen en het eigen
streven naar welbevinden te optimaliseren.
De discussie over positieve
vrijheden wordt naar mijn inzicht niet altijd goed gevoerd, in die zin dat het
vaak om principiële strijdpunten gaat, waarbij men de neveneffecten niet goed
in kaart brengt. Verder ziet men vaak ook dat men meent dat bepaalde initiatieven
van overheidswege niet afdoende functioneren. Dan komt men aandraven met het
Mattheus-effect of de kruimelhypothese, de idee dat als de rijken het goed
hebben – en weinig belastingen betalen – de kruimels wel omlaag zullen vallen tot
bij de armsten. Ik heb nooit kunnen aannemen dat mensen dit ernstig geloven,
omdat economische fenomenen zelden zo eenvoudig zijn, erger nog, men kan maar
niet aannemen dat het goed is dat er rijken zijn in een samenleving, maar het
liefst kijkt men of er een brede middenlaag te ontwaren valt. Het zou me
verbazen als men dat nu net niet de interessantste groep in de samenleving zou
vinden, maar de elites vinden hen vervelend en men maakt mensen wijs dat ze zo
mediocre zijn, terwijl er veel valt voor te zeggen dat ze de motor in de
samenleving vormen.
De staat zou volgens armoede-onderzoekers
te vaak de middenklasse ontzien, volgens anderen zou die middenklasse de meest
geschikte melkkoe zijn, waarbij opgemerkt mag worden dat het ene het andere
niet hoeft uit te sluiten. Het maatschappelijke probleem dat de visie van Pierre
Bourdieu oproept, bestaat erin dat de middenklasse er niet toe doet, maar wel
massaal profiteert van allerlei voorzieningen, sport, culturele en artistieke
vorming etc. terwijl de armen altijd de klos zou zijn of er geen deel aan
zouden hebben. Dat zit aantoonbaar fout, maar kritische analyses van het begrip
sociaal kapitaal/cultureel kapitaal heb ik zelden gelezen.
Voor de organisatie van
solidariteit is deze visie evenwel dodelijk, omdat men het voorstelt dat wat de
ene krijgt de andere ontnomen wordt, terwijl de georganiseerde solidariteit
niet kan functioneren zonder blindheid voor de persoon van de ontvanger,
behalve dan de voorwaarden die gesteld worden, bijvoorbeeld in de
ziekteverzekering of pensioenen vervuld moeten zijn. Nu ontvangen we
tegemoetkomingen omdat we in een specifieke situatie terecht gekomen zijn en
dat moet men vooral zo houden. Alleen is het probleem dat de nieuwe voorwaarden
die men stelt, vaak vooral de meest nooddruftigen in problemen brengt en hun welbevinden,
terwijl dat niet het gros van de uitgaven vormt. Verder geeft de vooruitgang
van de geneeskunde aanleiding tot nieuwe uitgaven, die vaker dan voorheen
voorwerp zijn van een willekeurige toebedeling, omdat men zich geen raad weet
met de wijze waarop die middelen billijk ingezet kunnen worden.
De verantwoordelijkheden van de
staat, de overheid zijn talrijk en we vergeten wel eens dat we er zelf toe
bijdragen dat die taken niet altijd naar wens uitvoering krijgen. De staat
werkt evenwel niet naar behoren als er geen goed personeel voorhanden is en de
werkzaamheden moeten ook ergens gefinancierd worden. In die zin is de discussie
over de uitgaven van de staat al vanouds een bron van wrevel en zelfs
opstanden. De vaststelling dat ons leven zeer verweven is met de instellingen
van de overheid, zou de angst en vrees voor opstanden kunnen beperken, maar
onze gevoeligheid voor het tekortschieten van de overheid is er ook niet minder
op geworden.
De staat lijkt dus meer dan ooit
in te staan voor het persoonlijke welbevinden van burgers en op zich kan dat
een zegen heten, ware het niet dat we ongemakkelijk worden als er sprake is van
falen van de overheid. Maar los van die vele voorzieningen, die de
levenskwaliteit bevorderen, is er natuurlijk ook het persoonlijke kunnen van
mensen om het leven zin te geven en zich niet te verlaten op al die activiteiten
die men aanbiedt. Een bibliotheek is belangrijk, maar meer dan voor het gebouw
moet men wel oog hebben voor het aanbod aan boeken, niet enkel van bestsellers,
maar ook van boeken die op zich inhoudelijk waardevol zijn, maar inderdaad niet
door iedereen gesmaakt worden. Ingaande op de blijkbaar onontkoombare angst
voor het feit dat dit aanbod te elitair zou wezen ontzegt men mensen die graag
wat meer diepgang hebben, betere boeken willen dan de klassieke SF-thriller, 50
tinten en dergelijke, ontzegt men mensen net toegang tot werken die hen
toelaten hun inzichten uit te breiden. Boekhandels vullen die leemte aan, maar
de bibliotheek mag echt wel ambitieuzer uit de hoek komen.
De staat en het goede leven, het
blijft een paradoxale kwestie, omdat beschaving met zich brengt dat mensen zich
niet op derden hoeven te verlaten om zich goed te voelen en een goed leven te
hebben, tegelijk is de vraag naar georganiseerd vertier nooit groter geweest,
al ziet men dan ook weer mensen afhaken. Moet je naar Tomorrowland om zich hip
te voelen, of naar de Gentse Feesten, of ga je liever ergens naar een kleine
festivalletje waar een strijkkwartet van zich laat horen. Tomorrowland is
particulier, maar bij mijn weten is het domein waar dat doorgaat eigendom van
de provincie Antwerpen. Hoeveel vangt de provincie voor dat uitlenen en wat
zeggen de gebruikers van de Schorre ervan? Hier speelt wellicht een vorm van
Rent seeking behavior, dat we laakbaar moeten vinden. Het is wel tekenend dat
al die festiviteiten alleen de feestvierders ten goede lijkt te komen en de
uitbaters. Dat mag als het terrein ook van de organisatoren is en daar zit het
zwakke punt. Nu goed, feest in de straat moet kunnen, maar men geeft er zich geen
rekenschap van dat het anderen kan hinderen. Op die manier lijkt de overheid
inderdaad soms mensen in een netelige positie te brengen en schermt men met het
algemeen belang. Alsof we ons niet zelf kunnen jeunen zonder al die
initiatieven?
De staat, de overheden en het
goede leven, het blijkt wel eens een bijzonder wankel evenwicht, waardoor de
ene zich best tevreden voelt en anderen er vooral hinder van ondervinden. We
willen vooral de zuurpruim niet uithangen, maar menen wel zo te kunnen aangeven
dat de positie van de staat wel eens delicaat kan uitpakken, want als teveel
mensen vooral hinder ondervinden van festiviteiten in de publieke ruimte, dan
moet men toch gaan nadenken aan de wenselijkheid ervan. Maar men vindt het niet nodig de meerderheid die geen
behoefte heeft aan massamanifestaties in bescherming te nemen. Dat er zwembaden
zijn, dat er andere sportterreinen zijn is prachtig, maar het leven gebeurt
niet per se op al die festivals. Mogen die er zijn? Zeer zeker, maar men ziet wel
niet altijd hoe zwaar hun invloed is op het dagelijkse leven van omwonenden en
andere onvrijwillig betrokken mensen. Juist daardoor, wegens het
onuitputtelijke aanbod, krijgt men de indruk, daalt ook de verdraagzaamheid.
Hoe ver dus moet en kan de staat
gaan om het ons naar de zin te maken? Hoeveel moet zij ook toelaten van
organisaties die ons vertier of een aantal onder ons vertier willen bezorgen.
Je bent op wandel langs beemden en kanalen en plots stoot je op een weiland vol
grote tenten en waar het lawaai alle andere leven wegjaagt en dat moet dan
aangenaam heten? Dan heeft een mens geen recht meer zich verstoord te voelen en
zelfs uitgesloten, omdat je aan die hele plezierindustrie geen plezier beleeft.
Het is een vraag die men zich wel moet stellen, nu mobiliteit mensen overal
brengt. De staat moet hier scheidsrechter durven te wezen. Maar goed, als we
dit te ver uitwerken zullen wel weer mensen klacht gaan indienen en dat is de
bedoeling niet. Wel dat mensen niet om de haverklap met sportwedstrijden,
festiviteiten in de openbare ruimte geconfronteerd worden. Amusement voorzien
mag, maar liefst met mate. Net omdat overheden zich graag voortvarend op dit en
andere terreinen begeven, terwijl courante dienstverlening al eens in het
honderd loopt, maakt het moeilijk voor politieke besluitvormers om de openbare
ruimte voor iedereen open te houden. Teveel is teveel, zegde een oud-premier en
hij sloeg spijkers met koppen. Overheden moeten niet iedereen te vriend willen
houden, maar vooral ruimte te scheppen voor elk wat wils en dus dient men juist
spaarzaam om te springen met de openbare ruimte. Het is evenwel voor politieke
verantwoordelijken moeilijk de kool en de geit te sparen en dan is men verrast
dat mensen ontevreden zijn, terwijl de voorwaarden voor persoonlijk welbevinden
nog nooit zo overweldigend aanwezig zijn geweest.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten