De vele taken van de overheid en de onvrede van burgers




Dezer Dagen




De staat & het goede leven
Waarborgen, rechten en vrijheden



Jaren geleden passerde ik hier in Troyes, in de hoop iets van
de oude glorie van de marktstad te vinden, maar er was
een grote kermis opgesteld in de stad en van het fraais was weinig
te zien.  De kermis zou de dinsdag daarop verdwijnen en toen
ik een week later opnieuw langs reed, was er geen kermis
meer, maar een of andere wielerwedstrijd en alle hotels zaten vol.
Pas een jaar of wat later kon ik het stadje goed bezoeken,
maar o wee, de volgende dag was het de 14 juillet. Zelfs
zo een zogenaamde oninteressante stadjes leven
naar een kalender zonder genade. Als het niet druk is,
gaat het niet goed. 
Links, maar ook het politieke centrum zitten met de handen in het haar, echter niet omdat de grote verhalen hun betekenis hebben verloren, wel omdat we afgezien hebben van de invulling ervan, of beter, toen we begrepen dat de oude verhalen niet meer herkenbaar waren, heeft men verzuimd met het materiaal iets nieuws te componeren. De onvrede met het beleid, gaat vaak samen met negatieve ervaringen, met machteloosheid tegenover grote bedrijven of de overheid, zonder dat politici dan wel commentatoren er ook maar iets van horen, laat staan, als ze het al zouden horen, er iets van begrijpen. Links noch rechts heeft vandaag verhalen, de extremen des te meer.

Didier Eribon, een bekende stem in de betere Franse publicaties, laat zien hoe het socialisme geen raad heeft geweten met de veranderingen in de industriële productie, waarbij delokalisatie een belangrijk element is, dat een antwoord zou kunnen zijn op de internationalistische boodschap van het marxisme, maar ook de automatisatie van arbeidsprocessen, ook voor bedienden, heeft veel veranderingen met zich gebracht. Gezamenlijk hebben ze gezorgd voor veranderingen in de arbeidsmarkt, waar de vakbonden geen zicht op hadden en waar ook de brede media geen idee van had. Men heeft, zoals Paul Verhaeghe terecht kritiek te berde gebracht over de meritocratie, zoals die aan universiteiten functioneerde, terwijl men anderzijds geen goed zich had op de keerzijde, het niet erkennen van verdienste in de samenleving.

Of Macron echt een idee heeft hoe hij de arbeidsmarkt kan dynamiseren, is mij vooralsnog niet duidelijk, wel zal men moeten inzien, cijfers bij de hand hoe in verschillende sectoren de rol van mensenhanden is afgenomen. Nu Artificiële Intelligentie nog verdere stappen laat verwachten in het afnemen van het aantal handen in de industrie, blijkt hoe erg het is dat presidenten als François Mitterrand en Jacques Chirac zich niet echt met de evoluties hebben ingelaten. Beide hebben de vakbonden willen sparen, maar hebben het debat niet gevoerd, hebben patroons en werknemers niet voor hun verantwoordelijkheden geplaatst. Vergeleken met België, vooral Vlaanderen, maar ook Duitsland en Nederland, kon noch de Franse samenleving de meest in de steek gelaten mensen geen echte kansen bieden. De oude steenkolenbekkens, de vergeten staalfabrieken, het was al een aanwijzing, maar blijkbaar vond men het niet nodig de samenleving grondig door te lichten. Met Macron lijken er wel mensen aan te zijn getreden die begrijpen dat de grote grepen vaak misgrepen zijn geweest.

Nu is het gemakkelijk te vertellen dat de overheid tekort zou schieten en soms kan men dat ook wel bewijzen, maar dan nog is het de vraag of men de juiste analyses heeft gemaakt en of men de betere remedies heeft gevormd. Om maar iets te zeggen, het onderwijs is al jaren ten prooi aan een ideologisch gedreven hervormingsijver, waarbij de ideologie in kwestie, die een rozenvingerig ochtendgloren belooft, een rechtvaardige wereld van gelijkheid en rechtvaardigheid, om hals wordt gebracht, want men slaagt er maar niet in mensen de juiste, gepaste studiekeuze aan te bieden, omdat men vooroordelen koestert, zoals 100 jaar geleden brave dametjes van de “Bienfaisance” dat deden, over wat andere, jonge mensen met hun leven aan moeten. Dezelfde ideologie die het noodzakelijk vond en mogelijk achtte dat jongeren hun weg gingen, door goede opleidingen met vrucht te volgen. Je had verhalen over jongeren, die ondanks alles toch goed terecht kwamen, maar die hoor je vandaag niet meer, ook al omdat men niet meer blijkt te geloven in de mogelijkheden die zelfontplooiing brengen kan, sommigen vinden het zelfs overroepen. Het gevolg is dat onderwijs van de weeromstuit, steeds meer, in hoofde van beleidsmakers en van het publiek vooral nuttig onderwijs moet zijn. Wat nuttig is, hangt niet enkel af van het professionele leven dat men voor ogen heeft staan, maar ook over hoe men deel kan hebben aan het maatschappelijke leven. Nuttigheid is van belang, maar het is wel zo dat wat nuttig is, ook afhankelijk is van omstandigheden. Zo kan het voor een crimineel nuttig zijn te weten hoe bepaalde medicijnen werken en hoe ze te verstoppen.

Ooit sprak ik in het kader van een tijdschrift voor sociaal-cultureel werk met een ingenieur, die zich met nieuwe materialen inliet. Ik vond en vindt dat nog altijd een boeiende tak van sport, want het zijn deze mensen die mee materialen kunnen vinden die helpen de plastic soap in de hand te krijgen en af te breken. Die ingenieur had brave ouders, die veel voor hem en zijn twee zussen hadden overgehad, van wie er een geneeskunde studeerde en de derde wiskunde. Alle drie waren ze fier op hun ouders en toch, ze waren ook (nog) wat beschaamd over hun herkomst, maar geleidelijk bleek, was gebleken dat die ouders, die een zogenaamd eenvoudig leven hadden geleid, wel degelijk te weten waarom ze hun kinderen hadden gestimuleerd en ook al eens met hen naar een museum waren gegaan, naar een concert ook. Het koste geld, maar het deed henzelf een genoegen. En later, als assistent aan de unief kreeg hij ineens inzicht in de financiën van zijn ouders en hij stond verbaasd over het geld dat ze opzij hadden gezet. Armoede was er inderdaad nooit geweest, maar zijn ouders hadden geweten hoe te leven. Geleidelijk daagde het hem dat ze altijd vrij blijmoedig waren geweest. Het artikel dat ik eruit peurde mocht niet verschijnen, want je bent beter een succesvolle zoon uit een arm milieu.

Later spraken we nog over dat artikel, dat hij aan zijn vader had laten lezen, die vond dat ik de toon goed getroffen had. We vonden dat men te gemakkelijk mensen arm noemt. Dat er armoede is, kan men moeilijk ontkennen, maar dat in onze tijd armoede echt wel aan omstandigheden kan geweten worden, aan ziekte of ongeluk, een ontijdig faillissement, moet men onderkennen. Natuurlijk kan men begrijpelijk maken dat ook hier structurele elementen in het spel zijn, maar toch, gezien het aanbod aan voorzieningen en tegemoetkomingen, moet men toch eens goed nadenken over de gedachte dat mensen hun succes alleen aan zichzelf en de eigen inzet te danken hebben, terwijl anderen hun armoede ook alleen aan zichzelf te wijten hebben. Als het allemaal zo simpel ware, dan had men geen OCMW nodig, geen instanties die armoede moesten helpen te lenigen, want men kon de arme echt wel alle schuld in de schoenen schuiven en dus schuldig verzuim pleiten. Dat het leven van anderen moeilijker te lezen valt, blijft onbeantwoord. Tegelijk is het dus een gelukkige omstandigheid dat die voorzieningen er zijn.

Tijdens de negentiende eeuw zorgde men niet zo goed voor armen, zeker als die in hoge aantallen in de samenleving te treffen vielen. De crisis van 1845 – 1850 was niet alleen in Ierland of Vlaanderen rampzalig, maar ook in andere delen van Europa, zoals Nederland, waar de regenten zochten naar passende opvang, zoals de veenkoloniën; onder meer in Drenthe werd vanaf 1850 door het oprichten van veenkoloniën aan de werkeloosheid iets gedaan. Men had ook nog strafkoloniën, waar armen langere tijd konden verblijven, om landloperij tegen te gaan. Maar natuurlijk, zal men zeggen ontstond de grootste armoede in de fabrieken, in de steden. Het is inderdaad zo en moeilijk zomaar na te trekken aan de hand van lonen en broodprijzen de levenskwaliteit van mensen toen na te trekken. Er bestond namelijk een grote migratiedruk, van het platteland naar de stad, waar men niet altijd onmiddellijk een plaatsje vond, een job. Het is niet zonder belang te begrijpen dat armen na verloop van tijd werkelijk hogerop kwamen. Als men de berichten over armoede dezer dagen hoort, zou daar geen sprake meer van zijn, mensen hogerop te helpen.

Het punt is dat overheden niet kunnen ingrijpen in het leven van mensen en het toch moeten doen, hebben gedaan, maar veel van de leefregels die men uitgevaardigd zag worden, in de oudheid en later, waren vaak reeds impliciet in de samenleving aanwezig en dienden om misstanden, zoals de schuldslavernij af te schaffen, omdat men vond dat het de evidentie zelf was. De discussie tijdens de middeleeuwen over het geweld en wie het geweld mocht hanteren, namelijk de overheid, was en blijft een bijzonder voorbeeld van overeenstemming in Europa, over het dragen van wapens in de openbare ruimte. In de VS vindt men dat nonsens en de gevolgen zijn er ook naar, want de verbreiding van aanvalswapens neemt geen einde.

Ook zijn er positieve vormen van ingrijpen, zoals onderwijs, het aanleggen van wegen en het voorzien in een impartiale rechtsspraak. Waar vorsten lang meenden dat zij garant moeten staan voor rechtsspraak en uitvoering van de rechtsspraak, kwam er in de praktijk een zekere autonomie van de rechterlijke macht tot stand, omdat de koning niet zelf alle rechtsplegingen meer kon opvolgen, laat staan de opvolging van de vonnissen verzekeren. Dit geldt ook voor een hoop activiteiten die voortvloeien uit wat men de regalia noemde, de macht van de vorst over het leger, over de munt, over de religieuze organisatie, dat alles kwam samen, na Hendrik VIII in de persoon van de koning nog altijd samen, maar de koning, de vorst kon niet alles zelf ter hand blijven geven. Daarom moet men vandaag toch de vraag stellen waarom we ons laten verleiden tot de gedachte dat al die administratie zo hinderlijk zou wezen voor ons bestaan. Kan men de samenleving en daarin de overheid laten functioneren ten behoeve van burgers zonder een degelijk handhavingsbeleid en zonder ervoor te zorgen dat mensen krijgen waarop ze recht hebben – ook dat is handhaving van de wet.

Het kan dus geen kwaad te bedenken dat een goed werkende overheid ons toelaat een goed leven te leiden. Als men ervan verzekerd is dat de eigen rechten verzekerd zijn en dat ook die van anderen verzekerd zijn, zou men zich moeten afvragen waarom er dan nog zoveel mis blijkt te gaan, dat justitie zo vaak moet tussenkomen. Dat ligt er dus maar aan dat we zijn wie we zijn en dat we dus al eens de grenzen opzoeken van wat kan of menen dat we boven de wet staan, wat niet altijd het geval blijkt. Maar het laat wel toe, ondanks terechte kritiek aan het adres van Justitie en de tribunalen, dat meer mensen wel in hun rechten erkend worden, dan de media, die vooral aangeven waar het fout gaat, zouden doen geloven.

Bovendien zijn we natuurlijk geneigd te geloven dat alles beter kan en moet, waartegen weinig in te brengen zou zijn, als men al zeker wist op welk niveau de winst zich zou van die verbeteringen. Hoe verder we zijn gegaan met het beleid van sociale rechtvaardigheid, hoe meer de inspanningen vergeefs leken, al moet men altijd nog toegeven dat het moeilijk is zicht te krijgen op de situatie. De zorg voor personen met een mentale beperking is de afgelopen halve eeuw enorm verbeterd, maar tegelijk heeft men in de regelgeving vaak nagelaten evidente verschillen tussen personen met een fysieke beperking en mensen met een mentale beperking duidelijk genoeg te stellen en in de regelgeving de nodige aandacht te geven.

Personen met een beperking, die mentaal wel meekunnen in de samenleving, hebben er alle baat bij dat ze zelf hun zorg kunnen inkopen terwijl voor personen met een (zware) mentale beperking de zorg integraal hoort te zijn, al was het maar om die mensen voldoende geborgenheid en veiligheid te geven, naast uitgebreide lichamelijke zorgen. Nu moet iedereen zelf die zorg inkopen, wat, voor zover ik het begrepen heb, voor voorzieningen die zo een integrale zorg aanbieden, ook voor problemen zorgt want die moeten nu een veel uitgebreidere boekhouding bijhouden, terwijl in een klassieke voorziening, veel van de dingen die aangeboden worden in de algemene kostennota zijn inbegrepen.

De staat wordt hier door politieke overwegingen geleid, waarvan niet duidelijk is, of die altijd zo doelgericht zijn als men graag wil aannemen. Gesteld dat we geloven dat vrijheid, zeker de negatieve vrijheden, waar de overheid dus geen belemmeringen mag invoeren rond vrijheid van vereniging, vrijheid van drukpers – opinie publiek maken dus – en vrijheid zich overal te begeven waar men wil… Recht op eigendom hoort er ook bij, natuurlijk en onaantastbaarheid van de woning. Er zijn ook positieve rechten en vrijheden, waarover de discussie nog moeizamer verloopt omdat men niet altijd goed kan inzien hoever de wetgeving ingrijpt in het persoonlijke leven, al is die er altijd op gericht persoonlijk welbevinden te bevorderen en het eigen streven naar welbevinden te optimaliseren.

De discussie over positieve vrijheden wordt naar mijn inzicht niet altijd goed gevoerd, in die zin dat het vaak om principiële strijdpunten gaat, waarbij men de neveneffecten niet goed in kaart brengt. Verder ziet men vaak ook dat men meent dat bepaalde initiatieven van overheidswege niet afdoende functioneren. Dan komt men aandraven met het Mattheus-effect of de kruimelhypothese, de idee dat als de rijken het goed hebben – en weinig belastingen betalen – de kruimels wel omlaag zullen vallen tot bij de armsten. Ik heb nooit kunnen aannemen dat mensen dit ernstig geloven, omdat economische fenomenen zelden zo eenvoudig zijn, erger nog, men kan maar niet aannemen dat het goed is dat er rijken zijn in een samenleving, maar het liefst kijkt men of er een brede middenlaag te ontwaren valt. Het zou me verbazen als men dat nu net niet de interessantste groep in de samenleving zou vinden, maar de elites vinden hen vervelend en men maakt mensen wijs dat ze zo mediocre zijn, terwijl er veel valt voor te zeggen dat ze de motor in de samenleving vormen.

De staat zou volgens armoede-onderzoekers te vaak de middenklasse ontzien, volgens anderen zou die middenklasse de meest geschikte melkkoe zijn, waarbij opgemerkt mag worden dat het ene het andere niet hoeft uit te sluiten. Het maatschappelijke probleem dat de visie van Pierre Bourdieu oproept, bestaat erin dat de middenklasse er niet toe doet, maar wel massaal profiteert van allerlei voorzieningen, sport, culturele en artistieke vorming etc. terwijl de armen altijd de klos zou zijn of er geen deel aan zouden hebben. Dat zit aantoonbaar fout, maar kritische analyses van het begrip sociaal kapitaal/cultureel kapitaal heb ik zelden gelezen.

Voor de organisatie van solidariteit is deze visie evenwel dodelijk, omdat men het voorstelt dat wat de ene krijgt de andere ontnomen wordt, terwijl de georganiseerde solidariteit niet kan functioneren zonder blindheid voor de persoon van de ontvanger, behalve dan de voorwaarden die gesteld worden, bijvoorbeeld in de ziekteverzekering of pensioenen vervuld moeten zijn. Nu ontvangen we tegemoetkomingen omdat we in een specifieke situatie terecht gekomen zijn en dat moet men vooral zo houden. Alleen is het probleem dat de nieuwe voorwaarden die men stelt, vaak vooral de meest nooddruftigen  in problemen brengt en hun welbevinden, terwijl dat niet het gros van de uitgaven vormt. Verder geeft de vooruitgang van de geneeskunde aanleiding tot nieuwe uitgaven, die vaker dan voorheen voorwerp zijn van een willekeurige toebedeling, omdat men zich geen raad weet met de wijze waarop die middelen billijk ingezet kunnen worden.  

De verantwoordelijkheden van de staat, de overheid zijn talrijk en we vergeten wel eens dat we er zelf toe bijdragen dat die taken niet altijd naar wens uitvoering krijgen. De staat werkt evenwel niet naar behoren als er geen goed personeel voorhanden is en de werkzaamheden moeten ook ergens gefinancierd worden. In die zin is de discussie over de uitgaven van de staat al vanouds een bron van wrevel en zelfs opstanden. De vaststelling dat ons leven zeer verweven is met de instellingen van de overheid, zou de angst en vrees voor opstanden kunnen beperken, maar onze gevoeligheid voor het tekortschieten van de overheid is er ook niet minder op geworden.

De staat lijkt dus meer dan ooit in te staan voor het persoonlijke welbevinden van burgers en op zich kan dat een zegen heten, ware het niet dat we ongemakkelijk worden als er sprake is van falen van de overheid. Maar los van die vele voorzieningen, die de levenskwaliteit bevorderen, is er natuurlijk ook het persoonlijke kunnen van mensen om het leven zin te geven en zich niet te verlaten op al die activiteiten die men aanbiedt. Een bibliotheek is belangrijk, maar meer dan voor het gebouw moet men wel oog hebben voor het aanbod aan boeken, niet enkel van bestsellers, maar ook van boeken die op zich inhoudelijk waardevol zijn, maar inderdaad niet door iedereen gesmaakt worden. Ingaande op de blijkbaar onontkoombare angst voor het feit dat dit aanbod te elitair zou wezen ontzegt men mensen die graag wat meer diepgang hebben, betere boeken willen dan de klassieke SF-thriller, 50 tinten en dergelijke, ontzegt men mensen net toegang tot werken die hen toelaten hun inzichten uit te breiden. Boekhandels vullen die leemte aan, maar de bibliotheek mag echt wel ambitieuzer uit de hoek komen.

De staat en het goede leven, het blijft een paradoxale kwestie, omdat beschaving met zich brengt dat mensen zich niet op derden hoeven te verlaten om zich goed te voelen en een goed leven te hebben, tegelijk is de vraag naar georganiseerd vertier nooit groter geweest, al ziet men dan ook weer mensen afhaken. Moet je naar Tomorrowland om zich hip te voelen, of naar de Gentse Feesten, of ga je liever ergens naar een kleine festivalletje waar een strijkkwartet van zich laat horen. Tomorrowland is particulier, maar bij mijn weten is het domein waar dat doorgaat eigendom van de provincie Antwerpen. Hoeveel vangt de provincie voor dat uitlenen en wat zeggen de gebruikers van de Schorre ervan? Hier speelt wellicht een vorm van Rent seeking behavior, dat we laakbaar moeten vinden. Het is wel tekenend dat al die festiviteiten alleen de feestvierders ten goede lijkt te komen en de uitbaters. Dat mag als het terrein ook van de organisatoren is en daar zit het zwakke punt. Nu goed, feest in de straat moet kunnen, maar men geeft er zich geen rekenschap van dat het anderen kan hinderen. Op die manier lijkt de overheid inderdaad soms mensen in een netelige positie te brengen en schermt men met het algemeen belang. Alsof we ons niet zelf kunnen jeunen zonder al die initiatieven?

De staat, de overheden en het goede leven, het blijkt wel eens een bijzonder wankel evenwicht, waardoor de ene zich best tevreden voelt en anderen er vooral hinder van ondervinden. We willen vooral de zuurpruim niet uithangen, maar menen wel zo te kunnen aangeven dat de positie van de staat wel eens delicaat kan uitpakken, want als teveel mensen vooral hinder ondervinden van festiviteiten in de publieke ruimte, dan moet men toch gaan nadenken aan de wenselijkheid ervan. Maar men vindt  het niet nodig de meerderheid die geen behoefte heeft aan massamanifestaties in bescherming te nemen. Dat er zwembaden zijn, dat er andere sportterreinen zijn is prachtig, maar het leven gebeurt niet per se op al die festivals. Mogen die er zijn? Zeer zeker, maar men ziet wel niet altijd hoe zwaar hun invloed is op het dagelijkse leven van omwonenden en andere onvrijwillig betrokken mensen. Juist daardoor, wegens het onuitputtelijke aanbod, krijgt men de indruk, daalt ook de verdraagzaamheid.

Hoe ver dus moet en kan de staat gaan om het ons naar de zin te maken? Hoeveel moet zij ook toelaten van organisaties die ons vertier of een aantal onder ons vertier willen bezorgen. Je bent op wandel langs beemden en kanalen en plots stoot je op een weiland vol grote tenten en waar het lawaai alle andere leven wegjaagt en dat moet dan aangenaam heten? Dan heeft een mens geen recht meer zich verstoord te voelen en zelfs uitgesloten, omdat je aan die hele plezierindustrie geen plezier beleeft. Het is een vraag die men zich wel moet stellen, nu mobiliteit mensen overal brengt. De staat moet hier scheidsrechter durven te wezen. Maar goed, als we dit te ver uitwerken zullen wel weer mensen klacht gaan indienen en dat is de bedoeling niet. Wel dat mensen niet om de haverklap met sportwedstrijden, festiviteiten in de openbare ruimte geconfronteerd worden. Amusement voorzien mag, maar liefst met mate. Net omdat overheden zich graag voortvarend op dit en andere terreinen begeven, terwijl courante dienstverlening al eens in het honderd loopt, maakt het moeilijk voor politieke besluitvormers om de openbare ruimte voor iedereen open te houden. Teveel is teveel, zegde een oud-premier en hij sloeg spijkers met koppen. Overheden moeten niet iedereen te vriend willen houden, maar vooral ruimte te scheppen voor elk wat wils en dus dient men juist spaarzaam om te springen met de openbare ruimte. Het is evenwel voor politieke verantwoordelijken moeilijk de kool en de geit te sparen en dan is men verrast dat mensen ontevreden zijn, terwijl de voorwaarden voor persoonlijk welbevinden nog nooit zo overweldigend aanwezig zijn geweest.

Bart Haers




Reacties

Populaire posts