Examenvreugde
Kleinbeeld
Het examen, finest hour
Wie
aan de universiteit examen aflegde, ooit, in een ver en grijs verleden, legde
examen af bij een prof die hij/zij kende en ook de prof kende de student in kwestie.
Naarmate het aantal studenten toenam werd het allemaal wel anoniemer, maar nu
blijkt een examen een gebeurtenis die men ook op afstand kan doen, per
computer. De vooruitgang? Net wat u zegt. Een studente wiskunde vertelde me
ooit dat een examen in haar discipline vaak meer dan een uur duurde en het ging
om het expliciteren van methodes en denkschema’s, waarbij vaak nieuwe inzichten
te berde konden komen. Wat onderzocht werd, zegde ze, was het feit of je mee
kon denken op het niveau van de professor en de wiskundigen. Dat is inderdaad
wat een examen zou moeten onderzoeken.
Een
examen paleografie is altijd een moeilijke, omdat je sowieso het metier in de
vingers moet hebben om een tekst te lezen, geschreven in een handschrift voor
dagelijks gebruik, niet iets om een topstuk in een archief te vormen. Zelfs op het oog bijna kalligrafisch
geschreven stukken, oorkonden, kunnen nog altijd ergens een probleem opleveren
omdat een u of een m niet helemaal is wat het lijkt en de betekenis van een
stuk kan veranderen. Een “u” kan men soms verwarren met een “n”, maar goed, dat
zijn nog relatief eenvoudige problemen. Een stuk in cursief uit de vijftiende
eeuw wordt algauw een heksentoer en toch moet men er iets mee aan kunnen
vangen.
Het
echte examen, waar men iets aan heeft, blijft het mondelinge examen, waar men
over de verworven leerstof in gesprek gaat. De cursus Griekenland en Rome, een
algemene inleidende cursus die tijdens het studeren al eens opviel door een
gebrek aan consistentie, omvatte een pak data en namen, van koningen en
keizers, veldslagen, consuls en triumviraten en de cursus bleek in feite noch
in beschrijvend noch in verklarend opzicht opzienbarend. Je moest er maar
doorheen ploegen en proberen te begrijpen dat onbegrijpelijke gebeurtenissen
meer diepgaande behandeling vergden, vergen. Het was een cursus die een kapstok
bood, waar je verder mee aan de slag kon, wat in het geval van de oefeningen
wel degelijk aan de hand was. Mocht ik het examen vandaag mogen afnemen, dan
zou ik in elk geval voor een behoorlijke cursus hebben gezorgd en tijdens de
lessen veel meer aandacht besteden aan de bronnen waarover we beschikken. Aan
de andere kant, er zijn gebeurtenissen, zoals de Peloponesische oorlog die men
wel moet kunnen plaatsen, omdat die periode laat zien hoe machtspolitiek autodestructief
kan functioneren. Maar wat dan met de politiek van Korinthe of Thebe?
Als je
over zoveel leerstof examen af moet leggen mag je ook eerlijke vragen
verwachten, maar het kan best nuttig zijn dat je een bepaalde voetnoot goed in
het hoofd hebt, omdat het toelaat de onzekerheid over bepaalde stukken niet te
verdoezelen. Het komt er dus op aan dat je als student een hoop studiemateriaal
leert verwerken en tijdens het examen blijk geeft al enigszins beslagen te zijn
ter zake. Gedurende decennia heeft men professoren en andere examinatoren
gedwongen steeds transparanter te communiceren over de leerstof en hoe die getoetst
wordt, om fouten te vermijden, maar afgezien van de spreekwoordelijke
uitzonderingen op de regel, gaan examens doorgaans goed, voor wie zich degelijk
voorbereid heeft, alle indianenverhalen ten spijt. De gedachte dat je een
diploma kan kopen door je thesis door een derde te laten schrijven, speelt wel
eens op, soms blijkt het ook te gebeuren, al zijn er vooralsnog weinig
bewijzen. Soms beroept iemand zich op een doctoraat of blijkt achteraf dat er
plagiaat in het spel is, al begrijpt een zinnig mens dat niet goed, enfin,
iemand die zelf gestudeerd heeft en weet hoe een doctoraat maar zelfs een
licentiaatsverhandeling tot stand komt. Hoe kan je nu plagiaat plegen als je
bijna elke zin die je schrijft sowieso al moet voorzien van een verwijzing. Vat
je dan een toonaangevende studie samen, waar je verder op bouwt, dan kan het
lijken dat een hoofdstuk sterk leunt op dat eerdere werk, als het echt plagiaat
zou wezen, dan zou je toch ook de voetnoten van het referentiewerk overnemen?
Het
afleggen van examens zorgt voor stress, natuurlijk, want je wil presteren en
soms kan dat wel eens tegenvallen, zodat de stress je presteren in het honderd
stuurt, maar vaak is die adrenaline wel zo nuttig, want je moet dus grote
pakken leerstof reproduceren en niet per se in de orde die je kent van je nota’s
of de syllabus. Toch is een aangename ervaring tegenover een prof te zitten en
te vertellen wat je weet. Hoe kan je die leerstof dan behappen? Het is
allereerst een kwestie van leren en daarom moet men in het secondair onderwijs
meer dan ooit aandacht besteden aan grotere hoeveelheden leerstof die dan nog
eens goed aangebracht wordt, waarbij de leerling zijn of haar eigen weg moet
leren vinden in hetgeen men te verstouwen krijgt. Een tweede facet is dat men
het leren kennen van iets en onder de knie ervan meer is dan een verplicht
nummer. Kan men nog in ernst zeggen dat het plezierig is te studeren? Toch is
dat zo, behoudens… neen, zelfs een cursus bibliografie/encyclopedie van de
Middeleeuwen kan best relevant en boeiend blijken.
Het is
erger een lagere score te krijgen dan men had verwacht, terwijl men weet dat
men de leerstof kent en kan reproduceren op het moment van de waarheid, dan
wanneer men die leerstof niet kent en een terechte onvoldoende krijgt. Je kon
het meemaken dat een lijntrekker na een examen boos was op de prof, maar moest
toegeven dat hij, meestal hij, slechts een goede helft van de cursus had
geblokt. Zelden keek ik voor een examen nog naar mijn cursus of nota’s, want
dat veranderde niets meer aan de situatie, klaar te zijn of net niet. Het
examen filosofie bij Ronald Commers had plaats om 8:00 uur in de ochtend en ik
was er iets voor achten, rookte nog een sigaret in de gang bij zijn studiekamer
en zag een studente buitenkomen, helemaal van d’r melk. Eerst kwam er een
lichtje: wachten, dan “binnen”. Voor zijn bureau lag een grote zwarte hond, een
bouvier denk ik, die niet bewoog. Hij vroeg of ik een vraag wou – u moet weten,
prof. Commers gaf ons aan het begin van het jaar de vragenlijst mee, zodat we “doelgericht”
konden studeren. Ik zegde dat ik de vragenlijst niet gestudeerd had, wel de
leerstof, wat hem blijkbaar meeviel. Dan kreeg ik een vraag over de relatie
tussen Plato en het Neoplatonisme, een vraag die ik nu niet meer zomaar zou
kunnen beantwoorden maar die, zo bleek, niet op de lijst stond. Ik dacht even
na, ordende wat ik wist over Plato en vooral diens ideeënleer en keek dan hoe
in het neoplatonisme de wereld een bestond dankzij hypostasen, dat wil zeggen
dat vanuit het “ene” – al dan niet goddelijk – materie ontstaat via het verval
van materie. Het lijkt een beetje op wat we in de kwantummechanica leren,
namelijk dat een elektron van niveau kan springen afhankelijk van de materie en
energie. Ook vragen over Schopenhauer en Bergson kwamen aan bod, waarbij ik het
geluk leek te hebben gemakkelijke vragen te krijgen, maar slechts weinig
medestudenten hadden de laatste honderd bladzijden gestudeerd. Dat zegde
Commers en ik legde hem uit dat ik de cursus niet bladzijde na bladzijde
studeer, maar probeer telkens opnieuw de hele cursus of delen opnieuw te lezen.
Tijdens het jaar had ik de cursus al twee keer doorgenomen en besproken met een
broer die ook filosofie studeerde, naast rechten, in Antwerpen en nadien
Leuven.
Ik
weet dit alles nog vrij goed omdat de ervaring van het deelnemen aan een examen
op dat moment wel sterk leek op wat vroeger wel vaker het geval was, waar het
studeren stond in functie van het onder de knie krijgen van kennis, waarmee men
later zelf aan de slag kan. Het leek er zo rond 1983 al vaker op dat je gewoon
studeert voor het examen en verder, tja, verder niets. Ook werden sommige
proffen via klachten en gezeur aangemaand een examen op te leggen waar geen
discussie over kan bestaan. Een examen historische kritiek gaat nu juist over
wat je tijdens het jaar hebt doorgenomen aan bronnen en hoe je die behandeld
zag worden. Het blijft altijd, achteraf, wat beperkt en ontoereikend maar de
opleiding is dan ook slechts een vertrekpunt. Het examen is een voorlopige
bevestiging van geleverde inspanningen en ook wel van de motivatie.
Daarom
valt het me zo tegen dat men steeds minder mondelinge examens is gaan afnemen,
waarbij opgemerkt moet worden dat proffen liever geen gedoe hebben over “de
kwaliteit” van het examen, terwijl het verwoorden, reproduceren van wat men
geleerd heeft toch belangrijk is. Multiple choise examens lijken met niet echt
te peilen naar de verworven inzichten. Even proberen:
Hoe kwam
in 1914 WO I op gang?
a)
De kroonprins van Oostenrijk-Hongarije
werd vermoord op 28 juni 1914, waarna de Oostenrijkers onmiddellijk een
ultimatum stuurden naar Servië?
b)
De kroonprins werd
vermoord op 28 juni, waarna de Russen en de Serviërs stookten bij Frankrijk om
de oorlog te beginnen, terwijl Oostenrijk-Hongarije en Duitsland nog niet
mobiliseerden
c)
De onderlinge verdragen
tussen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije enerzijds en Frankrijk-Rusland-UK
brachten de oorlogsmachine op gang onmiddellijk na de moord op Franz-Ferdinand
d)
Al deze elementen kunnen
niet weergeven hoe de oorlog begon, omdat alleen enkele hoofdlijnen voorgesteld
worden. Bovendien werd de aanvang na afloop van de oorlog in Versailles
herschreven.
e)
Er is op dit punt
onzekerheid, omdat bepaalde archieven niet (meer) beschikbaar zijn en omdat de
voorstelling van zaken post factum conform is gemaakt met wat de overwinnaars
juist achten. De mythe van Versailles was voor Duitsers echt een moeilijk punt,
al werd er misbruik van gemaakt. Het begin van de oorlog moet men niet proberen
samen te vatten in enkele zinnen.
f)
Zou
dat een passende examenvraag zijn voor het vak Inleiding tot de geschiedenis
van de Nieuwste Tijden, ook wel een hoorcollege zonder veel interactie. Maar
toch, ik denk dat de meerderheid van de studenten antwoord a zouden hebben
aangevinkt, want uit de cursus kon men inderdaad dat antwoord geven.
Opmerkelijk is dan dat je als student geen verdere vragen hoeft te
beantwoorden, terwijl, zoals Christopher Clark aangaf, de zaak heus wel complex
in elkaar zat en bepaalde keuzes, zoals die van lord Grey, minister van
Buitenlandse Zaken niet helemaal rationeel kon heten, want hij voerde al enige
tijd een politiek waarbij Duitsland, Pruisen minder in het isolement werd
gedrongen. Ook werd niet vaak gewezen op het feit dat Oostenrijk-Hongarije pas
einde juli met een ultimatum kwam en dat men moeilijkheden vreesde als de
boeren de oogsten niet konden binnenhalen. Dat laatste is voor militaire
strategen van groter gewicht dan we vandaag geneigd zijn aan te nemen.
Nog
steeds huldigt men het een dogma dat Duitsland de oorlog begon, maar tijdens
mijn studiejaren aan de universiteit kwam ik met andere inzichten in aanraking,
niet om Duitsland vrij te pleiten, maar eerder door aan te geven dat de
politiek van Servië en Moskou zelden goed in kaart werd gebracht en ook de
keuzes die Parijs maakte, inclusief een reis van president Poincaré naar Rusland
rond 20 juli 1914 geen issue vormde. Werd de oorlog het werk van
slaapwandelaars, dan vooral op dit punt dat ze niet zagen dat een oorlog op dat
moment niet gewonnen kon worden, al bleken de Serviërs bijzonder goed
toegerust, konden de Russen ook tegen Pruisen hun oorlog voeren, tot Erich
Ludendorff de troepen van de tsaar terug wist te dringen middels de slag in
Tannenberg, door bijzondere en door de tegenstander niet verwachte manoeuvres. Tannenberg
werd niet zomaar gewonnen, maar wel door strategische en tactische
troepenbewegingen die de tegenstander niet altijd kon lezen. De Nazi’s maakten van
Tannenberg en Langemark belangrijke gebeurtenissen in de oorlog en hun
herinneringsindustrie. Over de oorlog in het Oosten werd noch wordt afdoende
gesproken. Stof dus voor een mooi examen.
Neen,
examens mondeling afleggen geeft een goed gevoel, als je er alles voor hebt
gedaan en goed voor de dag kon komen. De indianenverhalen, zoals Godfried
Bomans dat beschreef in “de memoires van Pieter Bas” konden mij altijd bekoren,
zoals er ook aan onze universiteit enkele rondgingen, die ons de schrik op het
lijf moesten jagen, maar in de praktijk bleek er weinig van aan. Schrik zit er
wel eens in, maar de voldoening, na het examen, na de proclamatie is er niet
minder om, wel integendeel, het geeft aan dat je goed bezig bent, al lijken
studenten die er de kantjes aflopen het altijd weer leuk te vinden half
voorbereid op het ijs te verschijnen en dan de prof de schuld te geven.
Er
gaan wel eens stemmen op dat er teveel ongeïnteresseerde studenten rondlopen op
de universiteiten en dan vooral in de faculteit Letteren en Wijsbegeerte, waar
men mits een optimalisatie van de keuzevakken nog weinig moeite moet doen om te
slagen. Dat kan deels kloppen, maar daarmee geeft men jongeren die willen
studeren wel te denken, want brengt het nog iets op, als men zich echt een
metier eigen wil maken? Tegelijk ondergraaft men ook de waarde van diploma’s,
want als de toegang al eenvoudig is en vervolgens de inspanningen zeer vlot
gehonoreerd worden, terwijl studaxen op hun honger blijven, dan ontstaat er een
klimaat van desinteresse.
Examens
via de computer? Moet kunnen? Waarom niet met een zelf oordelende computer –
die wellicht minder willekeurig met punten zal gooien dan een prof van vlees en
bloed. Het blijft behelpen, hoor je wel eens van proffen, die bang zijn dat hun
quoteringen aangevochten zullen worden, ook door de hogere academische
overheden, die hun outputscores niet in het gedrang willen zien komen. Maar een
examen, waarbij twee, soms drie mensen zich buigen over enkele vragen en de
examinandus kan laten zien de leerstof in de vingers te hebben, dat vraagt aandacht
en als het goed is, blijkt de examinator m/v wel degelijk mee te gaan in het
verhaal van de student(e). Ooit hadden proffen een variabele vergoeding: hoe
meer studenten examen aflegden, hoe beter de verloning, maar toen waren
universiteiten nog kleine gemeenschappen en soms ontstond er wedijver tussen
professoren, zoals Hegel die tegenover zijn collegae stond, maar die konden ook
wel eens koppig uit de hoek komen. Nu ja, toen beurde een prof ook nog eens een
bepaald bedrag per student, voor de cursus en voor de examens.
Men
kan met Schopenhauer menen dat universiteiten oorden van mediocriteit zijn, al
valt daar wel nog over te discussiëren, net zoals men dat gedoe over topuniversiteiten
wel eens in vraag moet durven te stellen. Wat is een goede universiteit? Elke
universiteit telt meerdere faculteiten en het zijn de proffen die doceren én
onderzoek doen, die er de kwaliteit van bepalen. Regelmatig publiceren is een
noodzaak, maar als die publicaties al eens zinledig blijken, want het zoveelste
herop diepen van hetzelfde materiaal, dan kan men dat toch bezwaarlijk ernstig
nemen. Tony Judt beschreef in zijn laatste werken, onder meer “Ill faires the
land”, dat men van universiteiten productiecentra wil maken, die papers
produceren, ook als er geen kat interesse voor heeft. In zijn Britse
universiteit Camebridge konden proffen soms jarenlang onderzoek doen, zonder
iets te publiceren, tot ze plots met een artikel of boek uitpakten, dat
werkelijk vernieuwend was voor hun vakgebied.
Een
goede universiteit zorgt er ook voor dat alumni weten hoe het met hun alma mater
gaat en wat er aan onderzoek verricht wordt. Ook zou het nuttig zijn als oud-studenten
al eens konden vernemen wat in het eigen vakgebied aan de orde is. De media
hebben hier geen grote aandacht meer voor, wegens te moeilijk of te academisch,
terwijl het aantal mensen met een academische titel toch alleen maar is
toegenomen. Via websites kan men een en ander aan de weet komen, maar het valt op
dat al die abstracts in het Engels – en nog niet altijd goed Engels –
aangeboden, waarbij het nog moeilijker valt gehele artikels terug te vinden. Ik
denk dat de universiteiten en de media hier meer interesse voor aan de dag
moeten leggen, niet altijd om exceptionele berichten wel om wat de courante praktijk
is. Maar ja, universiteiten zijn al lang geen gemeenschappen meer, laat staan
dat men er altijd veel wetenschap lijkt aan te treffen. En ja, wie al die
examens is doorgekomen, die heeft wel iets gepresteerd, toch.
Bart
Haers
NB De
illustratie is de boekwikkel van de biografie van Johan Rudolf Thorbecke, ooit
nog prof aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit
Gent (1826-1830) en later de Leiden. Hij zou vooral als staatsman zijn stempel
drukken op de Nederlandse instellingen.
Het
boek van Remieg Aerts laat zien, voor zover ik al kon lezen, hoe de academische
cultuur in Gent en Leiden, zeker bij Rechtenstudenten inderdaad nogal mediocre
uitviel, zoals Schopenhauer stelde. Thorbecke vond dat proffen te gemakkelijk
zwaaiden met judicia – cum laude, cum magna laude – zodat die aan inflatie
onderhevig waren. Een recensie volgt later. Maar het komt hier wel van pas
hiernaar te verwijzen.
Reacties
Een reactie posten