Examenvreugde



Kleinbeeld



Het examen, finest hour



Ik ben deze biografie nog aan het lezen,
maar omdat Thorbecke lange tijd
prof was te Gent en later, na 1830
te Leiden - nadat hij lang een vaste
positie had moeten verbeiden - komt
het wel goed dit boek hier ook onder de
aandacht te brengen. 
Wie aan de universiteit examen aflegde, ooit, in een ver en grijs verleden, legde examen af bij een prof die hij/zij kende en ook de prof kende de student in kwestie. Naarmate het aantal studenten toenam werd het allemaal wel anoniemer, maar nu blijkt een examen een gebeurtenis die men ook op afstand kan doen, per computer. De vooruitgang? Net wat u zegt. Een studente wiskunde vertelde me ooit dat een examen in haar discipline vaak meer dan een uur duurde en het ging om het expliciteren van methodes en denkschema’s, waarbij vaak nieuwe inzichten te berde konden komen. Wat onderzocht werd, zegde ze, was het feit of je mee kon denken op het niveau van de professor en de wiskundigen. Dat is inderdaad wat een examen zou moeten onderzoeken.

Een examen paleografie is altijd een moeilijke, omdat je sowieso het metier in de vingers moet hebben om een tekst te lezen, geschreven in een handschrift voor dagelijks gebruik, niet iets om een topstuk in een archief te  vormen. Zelfs op het oog bijna kalligrafisch geschreven stukken, oorkonden, kunnen nog altijd ergens een probleem opleveren omdat een u of een m niet helemaal is wat het lijkt en de betekenis van een stuk kan veranderen. Een “u” kan men soms verwarren met een “n”, maar goed, dat zijn nog relatief eenvoudige problemen. Een stuk in cursief uit de vijftiende eeuw wordt algauw een heksentoer en toch moet men er iets mee aan kunnen vangen.

Het echte examen, waar men iets aan heeft, blijft het mondelinge examen, waar men over de verworven leerstof in gesprek gaat. De cursus Griekenland en Rome, een algemene inleidende cursus die tijdens het studeren al eens opviel door een gebrek aan consistentie, omvatte een pak data en namen, van koningen en keizers, veldslagen, consuls en triumviraten en de cursus bleek in feite noch in beschrijvend noch in verklarend opzicht opzienbarend. Je moest er maar doorheen ploegen en proberen te begrijpen dat onbegrijpelijke gebeurtenissen meer diepgaande behandeling vergden, vergen. Het was een cursus die een kapstok bood, waar je verder mee aan de slag kon, wat in het geval van de oefeningen wel degelijk aan de hand was. Mocht ik het examen vandaag mogen afnemen, dan zou ik in elk geval voor een behoorlijke cursus hebben gezorgd en tijdens de lessen veel meer aandacht besteden aan de bronnen waarover we beschikken. Aan de andere kant, er zijn gebeurtenissen, zoals de Peloponesische oorlog die men wel moet kunnen plaatsen, omdat die periode laat zien hoe machtspolitiek autodestructief kan functioneren. Maar wat dan met de politiek van Korinthe of Thebe?

Als je over zoveel leerstof examen af moet leggen mag je ook eerlijke vragen verwachten, maar het kan best nuttig zijn dat je een bepaalde voetnoot goed in het hoofd hebt, omdat het toelaat de onzekerheid over bepaalde stukken niet te verdoezelen. Het komt er dus op aan dat je als student een hoop studiemateriaal leert verwerken en tijdens het examen blijk geeft al enigszins beslagen te zijn ter zake. Gedurende decennia heeft men professoren en andere examinatoren gedwongen steeds transparanter te communiceren over de leerstof en hoe die getoetst wordt, om fouten te vermijden, maar afgezien van de spreekwoordelijke uitzonderingen op de regel, gaan examens doorgaans goed, voor wie zich degelijk voorbereid heeft, alle indianenverhalen ten spijt. De gedachte dat je een diploma kan kopen door je thesis door een derde te laten schrijven, speelt wel eens op, soms blijkt het ook te gebeuren, al zijn er vooralsnog weinig bewijzen. Soms beroept iemand zich op een doctoraat of blijkt achteraf dat er plagiaat in het spel is, al begrijpt een zinnig mens dat niet goed, enfin, iemand die zelf gestudeerd heeft en weet hoe een doctoraat maar zelfs een licentiaatsverhandeling tot stand komt. Hoe kan je nu plagiaat plegen als je bijna elke zin die je schrijft sowieso al moet voorzien van een verwijzing. Vat je dan een toonaangevende studie samen, waar je verder op bouwt, dan kan het lijken dat een hoofdstuk sterk leunt op dat eerdere werk, als het echt plagiaat zou wezen, dan zou je toch ook de voetnoten van het referentiewerk overnemen?

Het afleggen van examens zorgt voor stress, natuurlijk, want je wil presteren en soms kan dat wel eens tegenvallen, zodat de stress je presteren in het honderd stuurt, maar vaak is die adrenaline wel zo nuttig, want je moet dus grote pakken leerstof reproduceren en niet per se in de orde die je kent van je nota’s of de syllabus. Toch is een aangename ervaring tegenover een prof te zitten en te vertellen wat je weet. Hoe kan je die leerstof dan behappen? Het is allereerst een kwestie van leren en daarom moet men in het secondair onderwijs meer dan ooit aandacht besteden aan grotere hoeveelheden leerstof die dan nog eens goed aangebracht wordt, waarbij de leerling zijn of haar eigen weg moet leren vinden in hetgeen men te verstouwen krijgt. Een tweede facet is dat men het leren kennen van iets en onder de knie ervan meer is dan een verplicht nummer. Kan men nog in ernst zeggen dat het plezierig is te studeren? Toch is dat zo, behoudens… neen, zelfs een cursus bibliografie/encyclopedie van de Middeleeuwen kan best relevant en boeiend blijken.

Het is erger een lagere score te krijgen dan men had verwacht, terwijl men weet dat men de leerstof kent en kan reproduceren op het moment van de waarheid, dan wanneer men die leerstof niet kent en een terechte onvoldoende krijgt. Je kon het meemaken dat een lijntrekker na een examen boos was op de prof, maar moest toegeven dat hij, meestal hij, slechts een goede helft van de cursus had geblokt. Zelden keek ik voor een examen nog naar mijn cursus of nota’s, want dat veranderde niets meer aan de situatie, klaar te zijn of net niet. Het examen filosofie bij Ronald Commers had plaats om 8:00 uur in de ochtend en ik was er iets voor achten, rookte nog een sigaret in de gang bij zijn studiekamer en zag een studente buitenkomen, helemaal van d’r melk. Eerst kwam er een lichtje: wachten, dan “binnen”. Voor zijn bureau lag een grote zwarte hond, een bouvier denk ik, die niet bewoog. Hij vroeg of ik een vraag wou – u moet weten, prof. Commers gaf ons aan het begin van het jaar de vragenlijst mee, zodat we “doelgericht” konden studeren. Ik zegde dat ik de vragenlijst niet gestudeerd had, wel de leerstof, wat hem blijkbaar meeviel. Dan kreeg ik een vraag over de relatie tussen Plato en het Neoplatonisme, een vraag die ik nu niet meer zomaar zou kunnen beantwoorden maar die, zo bleek, niet op de lijst stond. Ik dacht even na, ordende wat ik wist over Plato en vooral diens ideeënleer en keek dan hoe in het neoplatonisme de wereld een bestond dankzij hypostasen, dat wil zeggen dat vanuit het “ene” – al dan niet goddelijk – materie ontstaat via het verval van materie. Het lijkt een beetje op wat we in de kwantummechanica leren, namelijk dat een elektron van niveau kan springen afhankelijk van de materie en energie. Ook vragen over Schopenhauer en Bergson kwamen aan bod, waarbij ik het geluk leek te hebben gemakkelijke vragen te krijgen, maar slechts weinig medestudenten hadden de laatste honderd bladzijden gestudeerd. Dat zegde Commers en ik legde hem uit dat ik de cursus niet bladzijde na bladzijde studeer, maar probeer telkens opnieuw de hele cursus of delen opnieuw te lezen. Tijdens het jaar had ik de cursus al twee keer doorgenomen en besproken met een broer die ook filosofie studeerde, naast rechten, in Antwerpen en nadien Leuven.

Ik weet dit alles nog vrij goed omdat de ervaring van het deelnemen aan een examen op dat moment wel sterk leek op wat vroeger wel vaker het geval was, waar het studeren stond in functie van het onder de knie krijgen van kennis, waarmee men later zelf aan de slag kan. Het leek er zo rond 1983 al vaker op dat je gewoon studeert voor het examen en verder, tja, verder niets. Ook werden sommige proffen via klachten en gezeur aangemaand een examen op te leggen waar geen discussie over kan bestaan. Een examen historische kritiek gaat nu juist over wat je tijdens het jaar hebt doorgenomen aan bronnen en hoe je die behandeld zag worden. Het blijft altijd, achteraf, wat beperkt en ontoereikend maar de opleiding is dan ook slechts een vertrekpunt. Het examen is een voorlopige bevestiging van geleverde inspanningen en ook wel van de motivatie.

Daarom valt het me zo tegen dat men steeds minder mondelinge examens is gaan afnemen, waarbij opgemerkt moet worden dat proffen liever geen gedoe hebben over “de kwaliteit” van het examen, terwijl het verwoorden, reproduceren van wat men geleerd heeft toch belangrijk is. Multiple choise examens lijken met niet echt te peilen naar de verworven inzichten. Even proberen:

Hoe kwam in 1914 WO I op gang?
a)     De kroonprins van Oostenrijk-Hongarije werd vermoord op 28 juni 1914, waarna de Oostenrijkers onmiddellijk een ultimatum stuurden naar Servië?
b)    De kroonprins werd vermoord op 28 juni, waarna de Russen en de Serviërs stookten bij Frankrijk om de oorlog te beginnen, terwijl Oostenrijk-Hongarije en Duitsland nog niet mobiliseerden
c)     De onderlinge verdragen tussen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije enerzijds en Frankrijk-Rusland-UK brachten de oorlogsmachine op gang onmiddellijk na de moord op Franz-Ferdinand
d)    Al deze elementen kunnen niet weergeven hoe de oorlog begon, omdat alleen enkele hoofdlijnen voorgesteld worden. Bovendien werd de aanvang na afloop van de oorlog in Versailles herschreven.
e)     Er is op dit punt onzekerheid, omdat bepaalde archieven niet (meer) beschikbaar zijn en omdat de voorstelling van zaken post factum conform is gemaakt met wat de overwinnaars juist achten. De mythe van Versailles was voor Duitsers echt een moeilijk punt, al werd er misbruik van gemaakt. Het begin van de oorlog moet men niet proberen samen te vatten in enkele zinnen.
f)       
Zou dat een passende examenvraag zijn voor het vak Inleiding tot de geschiedenis van de Nieuwste Tijden, ook wel een hoorcollege zonder veel interactie. Maar toch, ik denk dat de meerderheid van de studenten antwoord a zouden hebben aangevinkt, want uit de cursus kon men inderdaad dat antwoord geven. Opmerkelijk is dan dat je als student geen verdere vragen hoeft te beantwoorden, terwijl, zoals Christopher Clark aangaf, de zaak heus wel complex in elkaar zat en bepaalde keuzes, zoals die van lord Grey, minister van Buitenlandse Zaken niet helemaal rationeel kon heten, want hij voerde al enige tijd een politiek waarbij Duitsland, Pruisen minder in het isolement werd gedrongen. Ook werd niet vaak gewezen op het feit dat Oostenrijk-Hongarije pas einde juli met een ultimatum kwam en dat men moeilijkheden vreesde als de boeren de oogsten niet konden binnenhalen. Dat laatste is voor militaire strategen van groter gewicht dan we vandaag geneigd zijn aan te nemen.

Nog steeds huldigt men het een dogma dat Duitsland de oorlog begon, maar tijdens mijn studiejaren aan de universiteit kwam ik met andere inzichten in aanraking, niet om Duitsland vrij te pleiten, maar eerder door aan te geven dat de politiek van Servië en Moskou zelden goed in kaart werd gebracht en ook de keuzes die Parijs maakte, inclusief een reis van president Poincaré naar Rusland rond 20 juli 1914 geen issue vormde. Werd de oorlog het werk van slaapwandelaars, dan vooral op dit punt dat ze niet zagen dat een oorlog op dat moment niet gewonnen kon worden, al bleken de Serviërs bijzonder goed toegerust, konden de Russen ook tegen Pruisen hun oorlog voeren, tot Erich Ludendorff de troepen van de tsaar terug wist te dringen middels de slag in Tannenberg, door bijzondere en door de tegenstander niet verwachte manoeuvres. Tannenberg werd niet zomaar gewonnen, maar wel door strategische en tactische troepenbewegingen die de tegenstander niet altijd kon lezen. De Nazi’s maakten van Tannenberg en Langemark belangrijke gebeurtenissen in de oorlog en hun herinneringsindustrie. Over de oorlog in het Oosten werd noch wordt afdoende gesproken. Stof dus voor een mooi examen.

Neen, examens mondeling afleggen geeft een goed gevoel, als je er alles voor hebt gedaan en goed voor de dag kon komen. De indianenverhalen, zoals Godfried Bomans dat beschreef in “de memoires van Pieter Bas” konden mij altijd bekoren, zoals er ook aan onze universiteit enkele rondgingen, die ons de schrik op het lijf moesten jagen, maar in de praktijk bleek er weinig van aan. Schrik zit er wel eens in, maar de voldoening, na het examen, na de proclamatie is er niet minder om, wel integendeel, het geeft aan dat je goed bezig bent, al lijken studenten die er de kantjes aflopen het altijd weer leuk te vinden half voorbereid op het ijs te verschijnen en dan de prof de schuld te geven.

Er gaan wel eens stemmen op dat er teveel ongeïnteresseerde studenten rondlopen op de universiteiten en dan vooral in de faculteit Letteren en Wijsbegeerte, waar men mits een optimalisatie van de keuzevakken nog weinig moeite moet doen om te slagen. Dat kan deels kloppen, maar daarmee geeft men jongeren die willen studeren wel te denken, want brengt het nog iets op, als men zich echt een metier eigen wil maken? Tegelijk ondergraaft men ook de waarde van diploma’s, want als de toegang al eenvoudig is en vervolgens de inspanningen zeer vlot gehonoreerd worden, terwijl studaxen op hun honger blijven, dan ontstaat er een klimaat van desinteresse.

Examens via de computer? Moet kunnen? Waarom niet met een zelf oordelende computer – die wellicht minder willekeurig met punten zal gooien dan een prof van vlees en bloed. Het blijft behelpen, hoor je wel eens van proffen, die bang zijn dat hun quoteringen aangevochten zullen worden, ook door de hogere academische overheden, die hun outputscores niet in het gedrang willen zien komen. Maar een examen, waarbij twee, soms drie mensen zich buigen over enkele vragen en de examinandus kan laten zien de leerstof in de vingers te hebben, dat vraagt aandacht en als het goed is, blijkt de examinator m/v wel degelijk mee te gaan in het verhaal van de student(e). Ooit hadden proffen een variabele vergoeding: hoe meer studenten examen aflegden, hoe beter de verloning, maar toen waren universiteiten nog kleine gemeenschappen en soms ontstond er wedijver tussen professoren, zoals Hegel die tegenover zijn collegae stond, maar die konden ook wel eens koppig uit de hoek komen. Nu ja, toen beurde een prof ook nog eens een bepaald bedrag per student, voor de cursus en voor de examens.

Men kan met Schopenhauer menen dat universiteiten oorden van mediocriteit zijn, al valt daar wel nog over te discussiëren, net zoals men dat gedoe over topuniversiteiten wel eens in vraag moet durven te stellen. Wat is een goede universiteit? Elke universiteit telt meerdere faculteiten en het zijn de proffen die doceren én onderzoek doen, die er de kwaliteit van bepalen. Regelmatig publiceren is een noodzaak, maar als die publicaties al eens zinledig blijken, want het zoveelste herop diepen van hetzelfde materiaal, dan kan men dat toch bezwaarlijk ernstig nemen. Tony Judt beschreef in zijn laatste werken, onder meer “Ill faires the land”, dat men van universiteiten productiecentra wil maken, die papers produceren, ook als er geen kat interesse voor heeft. In zijn Britse universiteit Camebridge konden proffen soms jarenlang onderzoek doen, zonder iets te publiceren, tot ze plots met een artikel of boek uitpakten, dat werkelijk vernieuwend was voor hun vakgebied.

Een goede universiteit zorgt er ook voor dat alumni weten hoe het met hun alma mater gaat en wat er aan onderzoek verricht wordt. Ook zou het nuttig zijn als oud-studenten al eens konden vernemen wat in het eigen vakgebied aan de orde is. De media hebben hier geen grote aandacht meer voor, wegens te moeilijk of te academisch, terwijl het aantal mensen met een academische titel toch alleen maar is toegenomen. Via websites kan men een en ander aan de weet komen, maar het valt op dat al die abstracts in het Engels – en nog niet altijd goed Engels – aangeboden, waarbij het nog moeilijker valt gehele artikels terug te vinden. Ik denk dat de universiteiten en de media hier meer interesse voor aan de dag moeten leggen, niet altijd om exceptionele berichten wel om wat de courante praktijk is. Maar ja, universiteiten zijn al lang geen gemeenschappen meer, laat staan dat men er altijd veel wetenschap lijkt aan te treffen. En ja, wie al die examens is doorgekomen, die heeft wel iets gepresteerd, toch.

Bart Haers    

NB De illustratie is de boekwikkel van de biografie van Johan Rudolf Thorbecke, ooit nog prof aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit Gent (1826-1830) en later de Leiden. Hij zou vooral als staatsman zijn stempel drukken op de Nederlandse instellingen.

Het boek van Remieg Aerts laat zien, voor zover ik al kon lezen, hoe de academische cultuur in Gent en Leiden, zeker bij Rechtenstudenten inderdaad nogal mediocre uitviel, zoals Schopenhauer stelde. Thorbecke vond dat proffen te gemakkelijk zwaaiden met judicia – cum laude, cum magna laude – zodat die aan inflatie onderhevig waren. Een recensie volgt later. Maar het komt hier wel van pas hiernaar te verwijzen.  

Reacties

Populaire posts