Neoliberalisme


Samenleving & politiek

Neoliberalisme, staatszin
En het algemeen belang

“Niet u maar de staat leeft boven zijn stand”! Guy Verhofstadt voerde in 1985 campagne rond deze slogan en haalde er een behoorlijk succes mee, omdat we dachten dat het inderdaad zo was. Later bleek dat de burger verzuurd zou zijn, de ene vond dat kiezen voor Vlaams Blok een blijk was van een verzuring, de ander vond dat de kiezer nu eenmaal mondig was en dat er van verzuring geen sprake was. Wel was vrijwel iedereen het erover eens dat de staat niet meer boven elke twijfel verheven mocht heten. Vandaag merken we dat politici om de haverklap beledigingen om de oren krijgen, zelfs bedreigingen krijgen. Er is iets loos in dit land, maar wat? En bij nader toezien, in Europa en vele landen geschoeid op onze leest, wel degelijk te maken hebben met afkeer van de politiek.

Wie pleit voor een adequaat omspringen met de overheidsmiddelen kan men niet zomaar neoliberaal noemen, want het blijft toch evident dat politici niet met hun eigen middelen omspringen en verder dat men niets beloven moet dat de schatkist niet kan dragen. Men kan spreken van pestbelastingen, zoals het kijk- en luistergeld en vervolgens tot de vaststelling komen dat andere spelers, c.q. de communicatiebedrijven de vrijgekomen som voor zich opeisen.

Maar het gaat om meer, om de vraag hoe particuliere belangen en het algemeen belang met elkaar te verzoenen valt en die kwestie heeft ten gronde te maken met een beter invullen van wat de kerntaken van de overheid is gaan noemen. Toch is die term, kerntaken, een risicovolle term. Want hoewel het belooft dat de staat of een subalterne overheid niet meer zal doen dan wat men onontbeerlijk acht. Uiteraard zijn er verschillen over de ideologieën heen, maar toch, ook de klassieke liberalen beseften dat de staat een hoop dingen wil en kan doen, van infrastructuur over onderwijs tot sociale zekerheid. De kwestie is dus hoe men een beleid op poten zet en implementeert.

Maar nog belangrijker, komt het mij voor, is dat de samenleving, de burgers, ambtenaren en politici begrijpen waar het gemeenschappelijke belang ligt en hoe dit voor fysieke personen kan uitpakken. Men kan aan de ene kant kijken naar de fiscale en parafiscale lasten en zich afvragen hoe groot het overheidsbeslag redelijkerwijze kan zijn. Aan de andere kant zijn er de uitgaven en moet men zich afvragen of de subsidies aan musea of aan wetenschappelijke instellingen wel hoeven. En hoe zal men mensen met psychische problemen, of mensen met fysieke dan wel mentale handicaps ondersteunen. Let wel, we hechten zeer aan kunst en wetenschappelijk onderzoek, maar het blijven vragen die je telkens weer hoort en waarop niet altijd voldoende antwoord komt. Het beleid van de Vlaamse regering om het aantal zelfmoorden omlaag te krijgen? Weinig kritiek valt te horen op de opzet, maar ook de aanpak blijft boven twijfel staan. Tegelijk merken we dat de overheid, de federale diensten voor gezondheidszorg en het RIZIV psychiaters weinig extra’s toeschuift middels een hoger ereloon en dat studenten geneeskunde psychiatrie niet echt zien zitten, maar we stellen vast dat het aantal mensen dat hulp nodig heeft voor psychische problemen niet afneemt.

Het punt is dat de rol van de staat en het optreden van overheden best voorwerp blijft van reflectie, maar dat we ook moeten vaststellen dat in de jaren vijftig tot 1982 ongeveer de burger zich verzekerd wist van een groot aantal mogelijkheden zelf het leven vorm te geven. Zoals Tony Judt schrijft in “Ill fares de land” heeft men in de loop van de jaren 1930 een redelijke consensus gevonden rond de rol van de staat om het algemeen belang zo in te vullen dat de burger zich gesteund wist door de staat en de samenleving. Met die auteur ben ik het er over eens dat de kritiek van de generatie van mei ’68 in feite een kritiek waren op sociaal beleid van de staat, op een open samenleving. Maar goed, als men “CRS, SS” schreeuwt en dus beweert dat de Franse politie de SS of Gestapo zou zijn, dan is er weinig ruimte voor gesprek.

Waarom die generatie zo met Trotzki en Mao ging dwepen, is me nog steeds onduidelijk. Okay, men had kritiek op het kapitalisme, maar net in die tijd brak de democratisering van het onderwijs helemaal door. Kinderen konden beurzen ontvangen en zoals een professor sociologie in DS van 12 januari 2012 schrijft, stelt hij vast dat zijn moeder die hem en zijn broers alleen opvoedde, dankzij die beurzen haar kinderen kon laten studeren, maar, voegt hij eraan toe, hij kreeg ook wel eens een B-attest wegens geen zin meer in school en studie. Er waren dus vangnetten en er was ondersteuning en wie nu naar die jaren terug kijkt naar het Vlaanderen in de jaren zeventig merkt hoe belangrijk de academies voor muziek en schone kunsten wel waren, hoe sporten steeds belangrijker werden, van voetballen en wielrennen tot judo, tennis en zeilen en de Vlaamse minister van sport besteedde daar via BLOSO heel wat geld aan. Vandaag moet men vaststellen dat die steun van de overheid aan het sport beoefenen te veel een zaak is topsport enerzijds en van recreatieve sporten, anderzijds werd, maar de sportinitiatie, van turnen, ook artistieke gymnastiek en zo, steeds meer een zaak van de clubs is geworden. Nu het economisch moeilijker gaat, lijkt het overigens ook met de sponsoring minder te gaan.

Wat er in feite gebeurd is? De generatie die tegen de (strenge) vaders in opstand kwamen, hebben in plaats van een nog socialer beleid vooral een meer op competitie gerichte samenleving helpen op te bouwen en hebben er vooral toe bijgedragen dat creativiteit, zelfs in de wetenschappen steeds meer met wantrouwen werd bejegend. Pas toen Verhofstadt in de PVV en later de (open) VLD de touwtjes in handen kreeg, ontwikkelde hij een discours dat hij baseerde op Friedrich von Hayek. De consequentie was dat de staat alleen aan potverteren kan doen en geen oog heeft voor de persoonlijke vrijheid. Anderzijds, diezelfde burger merkt dat zijn vrijheid en privacy de afgelopen tien, vijftien jaren zachtjes afgebrokkeld werden. Een efficiënte overheid kan men zich alleen maar wensen, maar efficiënt is een kwaliteit en zegt niets over doeleinden en dagelijks beheer. Zoals we het daarnet hadden over de vermeende strenge vaders, moeten we ook wel te berde brengen dat die lieden, bijvoorbeeld Joop den Uyl vooral bereid waren mee te buigen met de wind. De hele hervormingsbeweging in het onderwijs, vernieuwing en verandering die erop gericht heetten de jonge mens zelf zijn of haar vaardigheden te ontdekken en er mee aan de slag te gaan, waarbij de leerkracht niet langer over enige autoriteit zou beschikken, wekte bij jongeren de indruk dat zij de prinsen en prinsessen van het systeem waren. Maar de klacht hoort men nauwelijks dat ze zich beknot weten in hun ontplooiing, net omdat ze niet weten op welke akkers van schoolse kennis ze niet hebben mogen grazen.

De overheid is met andere woorden laks geweest en heeft zonder veel kritiek de inzichten van enkele experten opgenomen. De toets der kritiek is altijd hoeveel mensen er afstuderen, maar als de normen voor het voldoen aan de kwalificatievereisten niet meer dezelfde zijn, dan wordt het bijvoorbeeld van belang te zien hoeveel van die afgestudeerden zich in hun discipline laten opmerken. Nu valt het op dat mensen als Roger Blanpain, Mark Eyskens en Luc Huysse, om Paul Goossens niet te noemen zich nog steeds laten gelden in het publieke debat, maar van hun collegae aan de universiteit, die soms meer diepgaande inzichten hadden, hoort men nog weinig. Het valt op dat Vlaanderen in feite geen oog heeft voor de zonen en dochters die in allerlei buitenlanden een loopbaan hebben weten op te bouwen. Vaak is dat gelieerd aan het diploma, maar vooral aan een ingesteldheid. Ooit zat ik bij een feestzitting van Vlamingen in de wereld en hoe die groep mensen vooral zichzelf zaten te bewieroken, zonder te vatten dat ikzelf voldoende familie buitenlands heb om te weten dat die mensen niet aangesproken worden door Vlamingen in de wereld, blijft verbazen, meer nog omdat er niet statistieken blijken te bestaan over de verdiensten van Vlamingen in het buitenland.

Het is maar een aspect van het verhaal, want uiteindelijk merkt men dat Vlamingen in de wereld net zo goed te lijden heeft van provincialisme en ons kent ons, in plaats van een actieve rol op te nemen in Londen, Madrid of waar dan ook. Het is een provincialisme waar in de VS rechts en vooral de Republikeinen zich op beroepen. Een provincialisme dat niet begrijpen wil dat het welzijn, welbevinden van de burgers en de algemene welvaart niet kunnen in een sfeer van isolationisme. Het werkt ook niet als men de staat alle instrumenten uit handen neemt om talenten die niet floreren wegens een gebrek aan steun thuis, toch kansen te geven. Het gaat er inderdaad ook om dat men niet als ideaal voorhoudt dat men per se studeren moet om een goed leven te hebben. Een bakker of charcutier, een installateur of plaatslager kunnen ook een goed leven hebben en als ze een goede neus voor zaken hebben, dan kunnen zij het zeer wel stellen en het zij hen gegund.

Er is meer, men spreekt vaak over de werking van de markten, wat dan een zeer abstract gegeven is, maar zoals André Schiffrin schrijft, kan men misschien maar beter de boekhandel die gedreven wordt door een kleine zelfstandige steunen, als uitgever én als lezer, want men heeft de boekhandel die men verdient. Hij geeft aan dat in vele steden de onafhankelijke bakker door grote ketens werd verdreven omdat die laatste met groot gemak lage marges kon hanteren en zo de warme bakker buiten spel zetten. Het ging, volgens hem finaal invreten op de levenskwaliteit van die mensen.

De markt, daar treden we zelf op en dat wordt zelden zo uitgesproken, omdat men het heeft over de grondstoffenmarkten, de aandelen- en obligatiebeurzen en wat al niet meer, maar bij de uitwisseling van goederen speelt ook de distributie een essentiële rol en als gebruikers een mooie mix weten te maken van aandacht voor de lokale winkelier en het grootwarenhuis, dan denk ik dat we een steviger weefsel van handelaars en grootgrutters kunnen krijgen.

Maar hier nu dient de overheid ook een rol te spelen, want als die zomaar toelaat dat groothandels zich overal vestigen of kleine filialen, vermomde zelfstandigen in de steden te plaatsen, dankzij een wet die de genoemd is naar een grootdistributeur, Makro, dan merkt men hoe het kleinbedrijf eraan gaat.

En welke redelijke argumenten heeft men om grote spelers de kleinere te laten verdrukken. Voor een liberaal is dat toch een vreemde benadering want die wil toch dat mensen ondernemen. Hoeveel schoenlappers zijn er nog? Een sleutelmaker… Het zijn zaken waar je niet dagelijks nood aan hebt, maar die zich nooit als een groot bedrijf kunnen organiseren. Aan de andere kant, waarom zou ik Starbucks koffie zoeken. Als student in Gent zat ik graag in het oude koffiehuis onder de Boekentoren. Nu het gegroeid is, blijft het nog steeds een gezellige zaak, al is het natuurlijk anders. Maar het werd geen deel van een grotere keten van koffiehuizen.

Het is niet voor niets dat men in winkelstraten van Lissabon tot Helsinki bijna altijd dezelfde namen vindt, vooral in de hoofdwinkelstraat. Maar wie in Antwerpen komt en blijft hangen op de Meir, zal veel genoegen missen, want er zijn rond die as vele winkels die echt wel betere waar in de aanbieding hebben, soms iets prijziger. Nu zijn die winkelstraten net daarom wel van belang en zien we in feite een symbiose tussen de hoofdas en de straten eromheen die het winkelen echt wat kraak en smaak geven.

Maar de markt, de economie is niet het enige in het leven, want men zou de indruk krijgen dat men alleen maar goed is als producent of consument en die indruk neemt links noch rechts weg en dat is een spijtige zaak. Nu de economische crisis volop lijkt te woeden – in de praktijk is het een crisis van het overheidsbeleid – zal men toch moeten nadenken of een strikt economische benadering van de samenleving echt wel de enige mogelijke is. Er is in het liberalisme ook een traditie, die reeds bij Adam Smith begon en te maken heeft of had met de “moral Sentiments”, een ethiek dus in het optreden van mensen. Die ethiek was bij Smith al niet meer strikt metafysisch en vooral goed beredeneerd, waarbij het uitbuiten van mensen en het afschuiven van mensen niet echt passend leek. Het neoliberale discours heeft nooit oog gehad voor die aspecten van het denken van Smith en ook hebben we gemerkt dat bij de afwijzing van de inzichten van John Meynard Keynes, het concept van anticyclisch beleid al evenmin op veel ondersteuning kon rekenen.

De discussies over de rol van de staat, die niet primair economische doelen moet dienen, wel mensen de kans geven moet ofwel op een eerlijke wijze in dienstverband te werken ofwel als zelfstandig ondernemer door het leven te gaan, blijft onder de korenmaat. De vaststelling dat sommige overheidsmanagers beduidend meer verdienen dan de politici, zogezegd omdat ze anders weg zouden zijn, blijft ons verbazen. Er is geen reden waarom de spoorbazen meer moeten verdienen dan de spoorwegminister. Meer nog, als je de ontwikkeling van het spoor bekijkt, valt op dat de echte helden van het spoor, de ingenieurs en vakmannen nog zelden aan bod komen. Het is van belang deze kwestie ernstig te nemen.

De vraag is dus niet of het neoliberalisme goede argumenten zou hebben, wel hoe markt, samenleving en overheid elkaar niet in de weg zetten, maar dat het alles bijdraagt aan het algemeen belang. Hyperbedrijven die alleen op winstmaximalisatie uit zijn, mogen dan ook geen doel zijn, maar, zoals Trudy Dehue het stelt in verband met de farmaceutische sector, merkt men wel eens dat deze echt wel uitgekiende middelen vinden om politici te overtuigen in te grijpen. De Mexicaanse griep werd ons voorgespiegeld een aandoening te zijn waar een zinnig mens niet over peinst zich eraan bloot te stellen. Om allerlei redenen hebben politici noch journalisten de aanvechting gekend tegen deze angstaanjagende vooruitzichten in te gaan. Het tegendeel lijkt het geval en Luc Bonneux die op zeker ogenblik vond dat het spel wat te gortig werd gespeeld, kreeg de wind van voren. Ook inzake baarmoederhalskanker blijkt er een en ander aan te merken op de wijze waarop de farmaceutische sector de zaak heeft aangepakt.

Men heeft publiciteit voor geneesmiddelen om begrijpelijke redenen verboden, maar nu pakt deze industrie regelmatig uit met aandoeningen die niemand onder de leden wil hebben. Tegenwind van hoogleraren blijkt er niet te komen, die de zaak in een gepast perspectief plaatsen, of gewoon afdoen als angstjagerij. De farmaceutische nijverheid mag winst maken, maar het lijkt er soms op, als we artsen mogen geloven dat ze bijzonder sterk zijn in het promoten van middelen die nauwelijks verschillen van wat al verkrijgbaar was, maar om de winst te maximaliseren… nu wijst de sector er wel op dat de wetgeving rond patenten en meer nog rond het op de markt brengen van geneesmiddelen zo geregeld is, dat er werkelijk problemen ontstaan voor de sector. Van een volstrekte deregulering kan geen sprake zijn, maar misschien moeten overheid en bedrijfssector maar eens met open vizier over de eigen oogmerken en respect voor die van de tegenpartij wel eens praten. Maar ook is het nodig dat hoogleraren aan universiteiten, die vanouds heetten onafhankelijk te kunnen onderzoeken hun inbreng hebben zonder daarbij de oogmerken van een van beide partijen tot de hunne te maken. Misschien zou dat de beheersing van de kosten in de gezondheidszorg ten goede komen en tegelijk de bedrijven de kans geven zowel innovatief selectief onderzoek naar bijzondere aandoeningen te doen als een voldoende grote winst te kunnen boeken. Aan het eind van de rit varen de patiënten en de samenleving er wel bij. De discussie lijkt echter steeds vaker op schaduwgevechten, waarbij de overheid om de kosten te drukken geen goede afspraken maakt over de kostprijs van een product, maar de beperkingen oplegt aan het gebruik ervan, zeker als ze voor patiënten met die specifieke aandoening een goede uitkomst zou bieden.

Dit debat laat ten overvloede zien, zoals overigens ook de behandeling van de biotechnologie dat de overheid bij het bepalen van standpunten niet afdoende vraagt aan experten om hun verhaal naar behoren te doen. Dat zou meebrengen dat wij, de burgers voldoende geïnformeerd zijn om de zaken te bespreken in alle sereniteit. Maar ook hier is de industrie de vijand van de vooruitgang, omdat zij meent dat ze alle recht heeft op nieuwe organismen patenten te nemen of organismen die men vindt in gods wijde natuur, te patenteren. Hierover is pas onlangs een akkoord gekomen die patentering te bemoeilijken. Het is dus van belang dat de wereldgemeenschap bedrijven als Monsanto op dit terrein aan banden legt. Ook wat betreft ggo en ggt moet de discussie nog echt starten, want voorlopig ging het debat over voor of tegen, niet over de wijze waarop. Ik denk dat dit laatste debat veel meer urgentie heeft dan het voor of tegen genetische modificatie zijn. Dat laatste is inmiddels een gemankeerd station.

Hoe het ook zij, men kan niet alles aan de markt overlaten en als bedrijven niet bereid zijn tot zelfregulering, als zij weigeren een belasting op de winst te betalen, omdat dit de winst zelf zou aantasten, dan moet men toch in overweging nemen dat op die manier de overheid verder de belastingplichtige als natuurlijke persoon dient aan te pakken. Tussen fraude, belastingontwijking en als overdreven ervaren belastingen bestaat een correlatie, die meebrengt dat de overheid steeds weer nieuwe instrumenten in het geding brengt, zonder overigens altijd over de middelen, laat staan de mensen te beschikken om er ook uitvoering aan te geven. De bereidheid van grootverdieners in Frankrijk en de VS om alsnog en toch belasting te betalen, was meer dan alleen een blijk van goodwill. Francis Fukuyama beschrijft in zijn werk, de oorsprong van de politieke orde, dat de VS een manifest probleem hebben om voldoende belastingen te heffen en te innen, om het publieke belang te dienen, zoals betere infrastructuur voorzien en zorgen voor meer onderwijs en ondersteuning van bijvoorbeeld de binnensteden, waar de armen terecht zijn gekomen.

Moet men inderdaad ervan uitgaan dat mensen best zo zelfstandig mogelijk hun boontjes doppen, dan kan de samenleving er belang bij hebben dat zij indien nodig op enige steun kunnen rekenen. Ook hier geldt dat men de discussie voert alsof er maar twee opties zijn, terwijl de uitwerking de belangrijkste garantie is dat persoonlijk welzijn en algemeen belang het beste samen gediend worden. De discussie over het arbeidsmarktbeleid in Duitsland, waar men de overheid verwijt tot armoede bij te dragen, laat ook weinig ruimte voor meer genuanceerde benaderingen.

En zo blijkt ook het neoliberalisme zelf, dat in Europa ten tijde van Tatcher enige steun kon genieten, vandaag voor links zoveel in te houden dat een redelijk debat niet meer mogelijk is. Wat neoliberalisme is, legt men zelden uit, wel dat iets neoliberaal moet heten. Wel, het financieren van renovaties van gebouwen of landschappen die erkend zijn als monumenten, onroerend erfgoed, behoort tot de rol van de staat als men de binnensteden en andere sites leefbaar wil houden. Neoliberalen zeggen dat de overheid met die beschermingsmaatregelen ver uit de bocht gaat, maar zonder een monumentenfetisjist te willen zijn, kan men er niet omheen dat onze steden en dorpen inderdaad een waarde vertegenwoordigen, die niet per se economisch verzilverd kan worden. Nu doet de toerisme-industrie ter zake wel een aardige poging. Tegelijk merkt men daarbij toch maar zelden op dat men in een moeite door zo een toeristisch centrum wil fixeren, alsof het een foto was, of een openlucht museum. Men wil inderdaad van Brugge een openluchtmuseum maken, zonder dat dit in het algemeen belang is. Een deel van de sfeer in de stad ligt zeker aan de gevels, maar evenzeer het stratenplan en uiteraard de waterwegen door de stad. Het komt me voor dat hier veel meer aandacht voor mag opgebracht worden, met name vraag ik me af of het inderdaad zo is, dat we de stad aan de toeristen mogen overlaten. Wel is het zo dat er veel maatregelen genomen zijn om de lasten en lusten van het toerisme goed te spreiden, dan wel enigszins in te perken.

Maar toch, als het om neoliberalisme gaat, dat zich ook tot het toerisme lijkt te hebben uitgebreid, al zijn er gelukkig al inzichten om ook dat niet oeverloos te laten uitdijen, blijven er nog een pak vragen. Afgezien van de aanname dat elke mens alleen maar economisch rationeel zou handelen – en dit zou ook nog eens evolutiebiologisch en evolutiepsychologisch te staven vallen – kan men vaststellen dat de aanname domweg niet klopt omdat niemand over voldoende informatie beschikt om alleen op zuiver rationele gronden te handelen. Bovendien is gebleken dat bijvoorbeeld bij uitspraken over de toekomst economen soms maar een zijde van een scenario geven, terwijl macro-economen toch best weten dat ze altijd verschillende scenario’s bekijken, i.e. verschillende grootheden in hun simulaties wijzigen. Het ligt wellicht niet altijd aan de economen, maar vaak zijn journalisten en ook wel politici er als de kippen bij om een facet, een (doem-)scenario eruit te lichten. Intussen zou men moeten weten dat een goed opgeleide licentiaat of master wel weet dat er doorgaans meerdere simulaties uitgewerkt worden en dat dit gebeurt met de aanname dat de andere grootheden, c.q. bijvoorbeeld het beleid, of de markt niet  zou wijzigen. Als men deze benaderingen naast elkaar zou presenteren zou de burger, kiezer beter de verschillende beleidsvoorstellen tegen elkaar kunnen afwegen. Verder stellen we ons ook vragen bij de uitspraken van minister Magnette die de Europese commissie ultraliberalisme verwijt, zonder dat hij aangeeft of het inderdaad zo slim is om nog meer lasten op arbeid te leggen.

We hebben het ganse domein niet besproken natuurlijk, maar hopelijk hebben afdoende aangegeven dat spreken over economie, over economisch beleid niet zomaar in abstracte termen kan. Wie stelt dat het de markten zijn, ontslaat actoren zoals de ratingbureaus, banken, beurshandelaars van de verplichting verantwoording af te leggen. Vorig jaar verliet een bankier ABN-AMRO, Kilian Waiwoe over de irrationele en contraproductieve effecten van de bonuscultuur een boek schreef. Maar er is meer natuurlijk, was H&L onderuit gegaan als ze minder verplicht geweest waren hun cijfers op tafel te leggen en de druk om die zo positief mogelijk in te kleuren? Ooit hoorde ik een docent in Saint-Louis (Hogeschool, Broekstraat te Brussel) uitleggen dat IBM kwartaal na kwartaal groeicijfers moest voorleggen, tot het bedrijf plots onmogelijk de waarheid kon negeren dat de winstcijfers niet meevielen en bij de beleggers een run on the bank ontketenden toen de cijfers tegenvielen. Het gaat overigens niet enkel om het gedrag van de belegger dat volgens sommigen notoir irrationeel zou zijn, ook de agenten op de beursvloer en zeker het spel van speculatie op korte termijn zorgt voor redelijk onoverzichtelijke problemen, zoals de Nederlandse pensioenfondsen nu overkomt. Ook hier komt een bescheiden inzicht van André Schriffin best van pas, die meende dat de vereiste dat elk boek van een uitgeverij zichzelf moet opbrengen de echte bestseller in se onmogelijk maakt, zoals hem met Dokter Zjivago was overkomen, maar vooral het bedrijf zoveel kosten maakt om elk boek te laten uitgroeien tot een seller, dat het inteert op de winst en dat over lengte van jaren een prudent doch gericht beleid, waarbij de algemene winstcijfers gelden en niet de winst of het rendement per titel zorgen voor een gestage winstgroei, hoe bescheiden die ook mag lijken, voor Panteon Books ging het om 2 %. Maar goed, nu willen beleggers en andere stakeholders “double digits” maar dan zitten we in de sfeer van het financieel kapitalisme en de vraag is of we daar onverkort voorstander van kunnen zijn, zonder de samenleving, zonder individuen de kans te geven met bescheiden middelen toch een goed bestaan op te bouwen.

Kortom en tot slot, we hebben vragen bij het gebruiken van de term “neoliberalisme” maar menen toch ook dat de realiteit, van beleggers en andere actoren in de markt best wat scherper tegen het licht gehouden kan worden en zeker de aannames dient men toch wel goed te onderzoeken. Het rationele handelen dat bij aanname voor elke actor op de markt gelden zou, blijkt hoogstens een vrome wens te blijven, ook en zeker bij de besluitvorming in bedrijven en andere instanties. Aan de andere kant kunnen we als consumenten mee een deel van het verhaal maken, al hebben we geen macht op bedrijven als Apple of AB Inbev, Coca Cola of Monsanto. Het is van belang dat daar Europees een en ander ondernomen wordt, zoals Karel van Miert, door daar waar de concurrentie in het gedrang kwam, toch in te grijpen. Aan de andere kant zal de commissie toch moeten nadenken over de vraag of het nuttig is voor alle producten die op de markt komen de omschrijvingen al te zeer te uniformiseren. De discussie over de kwaliteit van de Belgische chocolade was daar wel tekenend, want het waren de grote Britse en Nederlandse spelers, die vooral een chocolade wilden met minder cacao, die de omschrijving wilden bepalen. Er waren redenen om de kwaliteit van de chocolade te vrijwaren, niet enkel voor de consument, de vele toeristen uit het UK en Nederland inbegrepen, maar ook voor de cacaoboeren.

Men ziet dat het allemaal niet onmiddellijk helder gemaakt kan worden en dat simpele voorstellingen van zaken niet terecht zijn. 

Bart Haers





Reacties

Populaire posts