Zij vonden hun vrijheid
Samenleving
& Politiek
Het
gevecht om de vrijheid
![]() |
Inge Scholl, De Witte Roos, Ambo/Anthos 2005. Postzegel uitgegeven door Duitse Posterijen in 1984 |
Deze tekst valt langer uit omdat de hele discussie over hoe we in de tijd staan, gespiegeld aan wat in het verleden gaande is geweest, wel voldoende onderbouwd moet worden. Het gaat hier dus niet om wat men vandaag over de vrije wil vertelt, maar over hoe mensen naar hun beste inzicht handelden. Het essay van Alicja Gescinska, de verovering van de vrijheid, gaf de doorslag om over die kant van de Duitse geschiedenis tijdens de Nazi-tijd te schrijven.
Over vrijheid schrijven kost een mens veel
moeite, want we willen duidelijke uitspraken lezen en bovendien moet het
allemaal ook nog eens consistent zijn, intern, maar ook met de inzichten van
wetenschappelijke aard, de verdiensten van de neurologie erkennen vormt een
minimale basis.
En toch, bekijken we de geschiedenis van de 20ste
eeuw, dan zien we nog nauwelijks hoezeer voor 1914 in de geesten van velen
Europa een grote eenheid vertoonde, Europa nauwelijks grenscontrole kende en
mensen via het spoor snel grote afstanden konden afleggen in relatieve veilige
en comfortabele omstandigheden. De periode voor 1914 was in meerdere opzichten
ook voor anderen dan leden van de elites een belle epoque, een tijd waar men
kon hopen dat het goed zou gaan, dat men een goed leven zou kennen. In feite
speelt Stefan Brijs met zijn roman “Post voor mevrouw Bromley” op deze voor ons
onbegrijpelijke schok in, door zijn hoofdfiguur, een op het oog wat suffige
student in hope te laten weigeren mee te gaan in de hysterie en zijn leven dat
hij voor zich zag verder te zetten, te weten te studeren. Maar de regering en
de vrouwen zorgden voor ongekende druk, want iedereen had het vaderland te
dienen, alle mannen dus. Vraagt men vandaag
aan jongeren vragen waarom ze studeren
en een aardig getal zal het hebben over de vrijheid van het studentenleven. Maar
100 jaar geleden was men Student en leefde men ook wel goed, maar velen moesten
met karige middelen rondkomen. Het valt mij op dat men het beeld van de
negentiende eeuw blijft schilderen in helle tinten, zwart en erger voor de
“armen” en wit of nog heller voor de elites. De middenklasse was toen evenwel bijzonder
actief in de samenleving en van belang is dat men die werkzaamheid goed weet in
te schatten. Kijken we naar het Vlaanderen van na 1870, dan merkt men dat de
huizenbouw, aan het einde van de periode zelfs de bouw van sociale wijken naar
het voorbeeld van de tuinsteden die toen reeds in Engeland tot stand kwamen, een
hoge vlucht nam. Dat alles laat toe vast te stellen dat er op vele terreinen
evoluties bezig waren die de welvaart en het welzijn van de arbeiders
bevorderde. Het is niet omdat een er een groot verschil in inkomen tussen de
rijksten en de armsten dat die laatsten leven als holbewoners. Toch blijft men
steken in het oude verhaal, omdat het zo gemakkelijk uitpakt en overtuigend.
In een werk over de sociale ontwikkelingen en
de geschiedenis van de BWP in het Gentse valt te lezen dat de socialisten rond
1900 hun activiteit van de afgelopen twintig jaar - de partij bestond pas sinds
1886, maar voordien waren er wel spaar- en ziekenkassen - wensten in het licht
te stellen. Een gekende topos daarbij was dat men de situatie van de arbeiders,
van de beluiken en ook van het onderwijs onder de loep namen door een
zogenaamde “terugkomer” van gene zijde van het graf die zich verwonderde over
de successen die gehaald werden. De partij zat niet in de regering, wel in het
parlement, het was het risico op opstand, het morrende volk, zoals Gita Deneckere
schrijft, die met enkele grote stakingen en betogingen de zittende bestuurlijke
elite ertoe bewoog een sociaal beleid te gaan voeren. Maar ook speelde mee dat
men wel inzag dat een armoedige bevolking niet echt bevorderlijk was voor de
groei van de welvaart. De inspanningen om het onderwijs verplichtend te maken
voor alle kinderen botsten op protesten van oude liberalen en reactionaire
katholieken, terwijl progressieve liberalen en socialisten, met in het
achterhoofd de schoolstrijd, vreesden voor toenemende macht van de kerk en de
katholieke scholen. Merkwaardig genoeg kan men vaststellen dat juist studenten
van die scholen telkens weer de meest fervente pleitbezorgers voor het
vrijzinnig humanisme zijn geworden, op grond van kritiek op kerk, geloof en
lichtelijk corrumperende werking van de instellingen. Tot in de jaren zestig,
zeventig van de twintigste eeuw heeft zich die dynamiek telkens weer herhaald. De
bevrijding deed zich voor bij goed geschoolde jongeren die zelf op grond van
eigen studie de voorstelling van zaken die de kerk hen aanbood niet meer konden
aanvaarden. Soms ging het om mensen die zelfs de stap naar een kerkelijke
loopbaan al hadden gekozen en zo dus wel heel diep doorgedrongen waren in de
gang van zaken en de “geheimen der goden” hadden doorgrond. Gerard Walschap is
daar wellicht een roemrijk voorbeeld van, maar ook anderen, zoals Etienne
Vermeersch hebben die weg gevolgd. Opgemerkt moet worden dat voor de jaren 1970
het afleggen van het habijt of het verlaten van de kerk voor leken nog heel wat
reuring veroorzaakte, want wie de kap over de haag gooide of ostentatief niet
meer ter kerke ging, kon zich aan publiek ostracisme verwachten en velen lieten
dan ook hun vertrouwde omgeving achter. Aan het einde van de jaren zeventig,
toen een jonge en dynamische paus aantrad veranderde het beeld. Ter kerke gaan
was niet meer het punt en priesters die uit het ambt traden of monniken die
uittraden werden niet meer met de vinger gewezen. Zij bewerkten een vrijheid
die de latere generaties goed uitkwam. Tegelijk frappeert het feit wel hoe een
levensbeschouwelijke vaagheid mensen in de armen van goeroes en sekteleiders
dreef, dat ook meer mensen naar de Islam overgaan, omdat de kerk zelf, ondanks
uitspraken van de pausen en kerkvorsten, die soms uit hun verband werden
gerukt, niet meer een goed uitgebouwd denkkader kon aanbieden en een soort
veilige haven voor mensen op zoek naar een zin in het leven.
De verworven vrijheid ten aanzien van de kerk
deed zich ook in ideologisch opzicht voor, maar minder uitgesproken. Misschien
werd net daar de hang naar duidelijke ideologische distingerende uitspraken net
sterker, al had dat niet altijd veel invloed op de respectieve beleidvoerders. Het
liberalisme dat Verhofstadt in de jaren 1980 promootte had wel iets, maar bij
nader toezien was het moeilijk vol te houden dat men de staat echt kon
terugdringen als men het ideaal van de vrije markt wilde realiseren. De reden
lag niet bij de nationale staat maar bij het beleid van de Europese commissie,
die in die periode geweldige stappen zette en steeds meer de contouren van een
centrale staatsorganisatie begon te krijgen, maar omdat dit niet zo genoemd kon
of mocht worden, hanteerde men behoorlijk hypocriete jargonwoorden. De indruk
ontstond dat de EU in wording steeds meer wetten ging uitvaardigen om de vrije
markt beter te laten functioneren, waardoor men de beschermende rol van de
overheid tegen de almacht van bedrijven, vooral de gigaspelers mee op de
helling zette. We moeten hier wel aanstippen dat de staat niet moet pamperen,
maar wel de burger tegen de overweldigende macht van de markten moet
beschermen, onder meer omdat het klein- en middenbedrijf anders in de
verdrukking komen. De argumenten die Verhofstadt haalde bij Friederich von
Hayek bleken, maar dat wist ik toen niet heel precies, dat waar de staat
ingrijpt in de markt de weg naar de slavernij open komt te liggen, berustten op
een bewust fout voorstellen van de realiteit. Want Dolfuss zette in Oostenrijk het
blok op het sociale beleid. Anderzijds was bijvoorbeeld in België de reactie op
de depressie van 1929 en volgende jaren er een van extreem liberalisme, dat de
depressie alleen maar verder uitdiepte. Er was de consensus onder economen
nodig en de indruk die Hendrik de Man maakte met zijn Plan de Man dat toeliet
dat Gaston Eyskens en Paul van Zeeland, hoofd van de Nationale bank en mee
verantwoordelijk voor de deflatoire politiek die vervolgens, naar het voorbeeld
van Roosevelt de beleidsvoorstellen van John Meynard Keynes overnamen en er in
slaagden min of meer de groei van de economie op gang te trekken. De
volksfrontpolitiek in Frankrijk ging nog verder en dat maakt Léon Blum niet
echt geliefd, maar wel werden de grondslagen gelegd die na wereldoorlog II
zouden leiden tot een welvaartsstaat zonder voorgaande en een groei van de
welvaart zonder weerga. Men heeft de neiging vandaag van de jaren 1950 een
karikatuur te maken maar het was wel de tijd dat Vadim “… et dieu créa la
femme” met Brigitte Bardot (in 1956 kwam de film uit) realiseerde en het was
ook de tijd dat de jazz welig tierde, dat onze volksschrijvers het schone weer
maakten, maar goed, we willen dat het een sombere tijd was en ik denk dat die
voorstelling van zaken eenzijdig te noemen valt. Het is zo dat in de jaren
zestig, nog voor Mei ’68 de kroon op het werk zette, de gewoonten van de
mensen, onder andere inzake reizen, film, theater- en restaurantbezoek sterk veranderde
bij de middenklasse en ook ging men meer deelnemen aan het culturele leven, wat
men vandaag met verbazende hardnekkigheid tracht te negeren. Wie deze elementen
niet opneemt in het beschouwen van die jaren, zal heel wat mislopen en
verklaringen voor latere evoluties ook niet goed inschatten. De discussie over
vrijheid en de mogelijkheden waarover personen en groepen in de samenleving beschikken,
daarvan gebruik maken, mag wel eens opgestart worden.
Het komt ons daarom van belang voor te kijken
naar groepen en individuen die in donkere tijden wel degelijk hun vrijheid
zochten en vonden, al moesten ze het dan met de dood bekopen. Onder meer de
groep “die weisse Rose” vormt voor mij een treffend en belangwekkend voorbeeld
van het veroveren van de vrijheid in barre omstandigheden. Een eerste argument
deel ik met Insa Meinen met name dat elke vorm van negeren van voorschriften en
verordeningen van de nazi-autoriteiten een stap in de illegaliteit was en dat
zware straffen onvermijdelijk waren. Een tweede argument, waar we nu al
helemaal blind voor zijn, blijft de kwestie dat de jongeren die zich
geconfronteerd zagen met de situatie in Duitsland en de gevolgen van het bewind
voor de burgers ondergingen, toch begrepen dat ingrijpen een noodzakelijke
voorwaarde was om met zichzelf in het reine te komen. Hans en Sophie Scholl
waren geboren aan het einde van de Eerste wereldoorlog en hadden met hun ouders
en oudere zus, Inge Scholl de problemen van de Republiek van Weimar meegemaakt.
Vader Scholl was burgemeester geweest in een stadje in het Kochertal, maar was
in de loop van de jaren twintig naar Ulm, de stad van de indrukwekkende Dom
vertrokken om daar meer en betere zaken te kunnen doen. Met Hitler en zijn
regime had hij niet veel op en hij stak dat bepaald niet onder stoelen of
banken. Minstens een keer werd hij enkele maanden opgesloten, omdat een van
zijn werkneemsters dat had gehoord – ze kon moeilijk anders want ze had met hem
een woordenwisseling. Maar over aangeven of niet, kon ze natuurlijk zelf
beslissen.
De kinderen Scholl, ook Inge die ter memorie
een boekje schreef over de Witte Roos, waren met uitgesproken enthousiasme lid
geworden van de Hitlerjugend – de jongens – en de meisjes van de meisjebond.
Hans schopte het tot vaandrig en had een zeker idee van wat de jeugdbeweging
moest worden, maar dat spoorde bepaald niet met de aanpak van Baldur van Sirach
en de dienstijver maakte dissidentie verdacht. Voor de vader was dat
enthousiasme moeilijk te verteren. Uiteindelijk vond de vader zijn kinderen
terug in goede gesprekken over de situatie, want ook Inge had te maken met een
levenshouding die haar niet zinde. Uitspraken over Joden bleek zij niet goed te
kunnen accepteren zodat ook zij zich uit de Bund Deutschen Mäbel terugtrok of
dat moest doen. Het enthousiasme was over en de jonge leden van het gezin
gingen hun eigen weg. De traditie van de Wandervogel, sinds 1896 hield veel in,
zoals ook bij de scouts van Baden Powell het geval was, waar de natuur een
intrinsieke waarde vormde, waar men niet genoeg aandacht aan kon besteden.
Vandaag vindt eenieder die het trefwoord op google napluist informatie over
pederastie, maar zowel Thomas Mann, in Dokter Faustus als Herman Hesse hebben
een sfeerbeeld gegeven, de laatste in “reis naar het morgenland” waaruit zowel
de romantische als intellectuele inslag bleek. Dat jongeren, op tocht door de
bergen of op een Waddeneiland verblijvend zich vaak aan naturisme overgaven is
geen geheim en tja, van het een komt het ander. Maar ook de intellectuele
werking van de Wandervogel namen jongeren die niet tot de HJ waren toegetreden
of eruit waren gezet over en in huiskamers en in het bos werd er wel gepraat en
daarbij kwamen ze uit bij de klassieke filosofie, maar ook bij theologen als
Augustinus en Thomas van Aquino. Voor ons zal zo een interesse hoogst bizar
lijken, vooral omdat we er nagenoeg niets van afweten. De ontwikkeling van het
denken, over het dieptepunt van de vroege middeleeuwen heen, bracht hen ertoe
de eigen tijd ernstig te bevragen en ook, zo blijkt het boekje van Inge Scholl,
hun eigen enthousiasme goed te bestuderen.
André Leysen, Sebastian Haffner en anderen
hebben beschreven dat voor 1939 het regime van Hitler voor de Duitsers best
leefbaar was en dat pas dan de excessen, de oorlog en de geallieerde
bombardementen het leven onmogelijk maakte. Haffner zegt vooral dat dit
voortkwam uit het feit dat Hitler er wel in slaagde de mensen die hem volgden
een goed gevoel, een herstel van het goede leven voor te spiegelen en daar ook
voor zorgde. Maar intussen had men in het eerste jaar al een aantal opvallende
tegenstanders van het regime in kampen opgesloten, zoals de Moorsoldaten, maar
vooral begon men met een van de agendapunten uit te werken, met name de
eliminatie van mensen die geen bijdrage leverden aan de Duitse samenleving. Philip
Metcalfe beschreef in “1933” het eerste jaar van het nieuwe regime en laat zien
hoe alle facetten van het regime aan de orde komen. De aantekeningen van Bella
Fromm en van de Amerikaanse ambassadeur Dodd en diens dochter zien we hoe
Berlijn verandert in 1933. Gehandicapten en psychiatrisch patiënten werden uit
instellingen gehaald en gedood. Clemens August van Galen, bisschop van Munster
was de prominente verdediger van deze verliezers, maar ook anderen merkten dat
de nazi’s echt een beeld hadden van de ideale samenleving dat zacht gezegd
inhumaan mag heten. Het is een van de gevolgen van het benaderen van WO II en
het optreden van Hitler en de zijnen alsof het alleen om Joden zou gaan, dat
men de omvang van de agenda noch de implicaties ervan voor alle burgers niet
goed ziet. Een suggestie dat de Endlösung gerelativeerd moet worden, is dit
geenszins, wel dient men vooral oog te hebben voor de politieke en
maatschappelijke agenda van Hitler, Himmler en de anderen. Dan blijkt dat zij
inderdaad een gesloten, duidelijke en goed gestuurde samenleving wilden waar
alle ongewenste elementen uit verdwenen waren.
Maar Hans Scholl, die geneeskunde mocht gaan
studeren diende ook in het leger en wel bij Stalingrad waar hij de monsterlijke
verliezen aan mensenlevens zag, waardoor het hem daagde dat dit regime voor de
mens, de burger geen enkele aandacht had. In de eschatologische en utopische
visie op mens en samenleving die aan het nazisme ten grondslag ligt was het
ultieme heldendom te mogen sterven voor het nieuwe Duitsland en trouw blijven
aan die opdracht betekende ook zich opofferen als de omstandigheden dat vergden.
Die visie strijdt vanzelfsprekend met de humanistische waarden die in hetzelfde
Duitsland plots verdwenen leken, maar in werkelijkheid nog door velen werd
gedeeld, alleen, wie ervoor uitkwam kon rekenen op zware sancties en de vele
massademonstraties maakten mensen kopschuw als het erop aan kwam voor hun
mening uit te komen.
Dat was dan ook de bestaansreden van de Witte
Roos: allen die het regime verafschuwden omdat het zo onmenselijk was, dienden
zich te verenigen om vreedzaam het regime aan te pakken. Gezien het
georganiseerde wantrouwen en de kwestie dat mensen pas met elkaar durfden te
spreken als ze elkaar besnuffeld hadden, kwam verzet niet op gang. Volgens
sommige historici investeerden de nazi’s weinig in de interne veiligheid, c.q.
de Gestapo, maar dat valt nog te bezien, want ze wisten telkens behoorlijk snel
als er iets loos was en konden doorgaans ook de zondaars snel isoleren. De hulp
van getrouwen aan het regime komt mij voor een voorsmaakje te zijn van wat na
1949 in de DDR het geval zal zijn. Opstand preken was dus wel degelijk een
gevaarlijke onderneming, pamfletten schrijven over vrijheid, over het verzaken
van het regime aan de eerste opdracht van de staat, het welzijn van de
samenleving en de burgers verzekeren, zoals in het derde pamflet, “Salus
publica suprema lex” mag ons niet ontgaan. Want deze oproep om de overheid aan
haar taak te herinneren gaat lijnrecht in tegen wat nu net Adolf Eichmann zal
inroepen bij zijn proces in Israël in 1961. De overheid gaf hem de opdracht de
joden te transporteren, dat was zijn taak en daar deed hij niets verkeerd mee, meer nog, het niet doen
was pas misdadig geweest.
De praktijk van de judeocide wordt vaak als een
technisch uitrollen van besliste politiek door Hitler voorgesteld, waarbij we
weten dat Hitler nooit een richtlijn op papier heeft laten zetten. Hier
handelde men in de richting en zin van de wensen van de Führer. Dat Hans Scholl
in Rusland tijdens de zomer van 1942 de wreedheden van de Wehrmacht heeft
gezien, dat hij dus behalve de onvoorstelbare verspilling aan eigen
mensenlevens die moordpartijen aankloeg, maakt het des te waardevoller dat de
mensen van de Witte Roos ook het doden van Joden en partijcommissarissen al
zagen als misdaden tegen de mensheid of menselijkheid.
Een ander facet van het verhaal van de Witte
Roos is dat zij niet tot een volksopstand opriepen, maar de academici en
intellectuelen in Duitsland wilden bewegen hun lethargie te laten varen. We
kennen de verhalen van de gedwongen emigratie, van de migrantenpers en dito
uitgevers, onder meer in Nederland, met de hulp van de eigen antifascistische
groepen. Maar blijkbaar moet men de gastvrijheid in andere Europese landen,
noch in het UK noch de VSA overschatten. Voor geleerden als Einstein of
schrijvers als Thomas Mann was de deur open, anderen hadden het moeilijker. In
Duitsland zelf kon een intellectueel als Johannes Fest, directeur van een
gymnasium en vader van Joachim Fest het niet opbrengen lid te worden van de
NSDAP en werd hij vervolgens gebroodroofd, terwijl vader Scholl die zijn
woorden ook niet altijd goed afwoog ook werd geïnterneerd voor enkele maanden.
Vandaag leeft de overtuiging dat alle Duitsers Hitler steunden, dat Scholl,
Fest en Bonhoefer uitzonderingen waren. Maar velen trokken zich terug in de
afzondering van een eigen bestaan, de innere emigration, een vorm van
(splendid) isolation dat mensen zochten om zich niet door de maatschappelijke
dwang te laten inpakken.
Het is mij bij beelden over het Duitsland na de
machtsovername door Hitler altijd een vraag hoeveel mensen daar met vol
enthousiasme voor gingen, voor die utopie van Hitler. Maar zoals officieren en
soldaten voorgedrukte kaarten naar huis stuurden met naast persoonlijke
mededelingen ook de vermelding
“ Es ist gänzlich
unwichtig, ob wir leben, aber notwendig ist es dass unser Volk lebt, dass
Deutschland lebt.”
Zo was het voor veel mensen perfect mogelijk
zich achter de goed ogende werkelijkheid te verschuilen.
Het gaat
hier om een instrumentaliseren van mensen. Zoals J.A.A. van Doorn schreef was
net die nieuwe verhouding tot de staat de voorwaarde zelf van het succes van de
NSDAP bij velen, zeker en zelfs vooral bij de achterban van de SPD, die zich
altijd weer vervreemde door grote nadruk te leggen op de Gelijkheid en op het
Internationalisme. De achterban van die partij, ambtenaren, bedienden en
arbeiders, vakmannen vooral, vonden dat gelijkheid hun beroepsfierheid te na
kwam. En sinds WO I had men het wel gehad met dat Internationalisme. De ellende
van de dolle jaren twintig had men wel gehad, maar men zag met de nieuwe crisis
van 1929 dat het weer fout liep. Bovendien had de partij geen antwoord op de
vraag hoe men de werkgelegenheid, de inkomens en de toekomst zou vrijwaren.
De beelden die we zien, waarover we lezen,
spreken over een massale mobilisatie, zeker nadat de partij aan de macht
gekomen is. Opvallend is dat men het dan zelden heeft voor Frankfurt am Main, wel
vooral over München, Hamburg en Berlijn. In München was er naast een grote
aanhang voor de Nazi’s ook een tegenbeweging, die onder intellectuelen en
kunstenaars aanhang had. Onder meer professor Kurt Huber die zich bezig hield
met Leibniz en zich blijkbaar ook met het Rode Orkest niet kon inlaten, al deed
hij wel pogingen, is totaal uit beeld geraakt. Het beeld van universiteiten die
verder functioneerden terwijl de oorlog woedde en met zich meebracht dat
studenten, zeker in beroepsgerichte opleidingen als artsen en ingenieurs beide
dienden te combineren.
Men lijkt er zich vandaag nog nauwelijks
rekenschap van te geven hoe groot de greep van het regime was op het
persoonlijke leven. Of Johannes Fest de moeilijkheden voorzien had, niet enkel
voor hemzelf, maar ook voor vrouw en kinderen blijft moeilijk uit te maken,
maar toen de moeder, ter wille van de kinderen wou dat haar man zich
conformeerde kreeg ze lik op stuk. Het zijn dit soort gebeurtenissen in private
levens, dus ook Hans Scholl die in Rusland zowel het verlies aan levens van
medesoldaten en van burgers beleeft, die ons over de aard van de oorlog, maar
vooral van het regime beter inlichten dan algemene uitspraken. In een stuk over
het boek van Anna Reid, over Leningrad onder het beleg, hoop ik aan te geven
hoezeer we ons vandaag op grote getallen en massaliteit blindstaren, maar de
gevolgen van het oorlogsregime en van het politieke klimaat in Duitsland en ook
in het Rusland van Stalin op het persoonlijke leven lijkt ons niet echt meer te
moeten te beroeren.
Hoe in Duitsland vanaf 1919 allerlei stromingen,
met wortels in de Belle Epoque die het rationalisme afwezen, culmineerden in
organisaties als het Thule-Genootschap, met Alfred Rosenberg. Het gaat om
irrationalisme dat wijd verbreid raakte na WO I, maar we mogen ons niet
vergissen door te stellen dat die beweging in politiek rechts uitmondde. De
tegenstanders van Weimar zaten ook ter linker zijde in een harnas van
antidemocratisch irrationalisme. Als we dat bekijken wordt de houding van de
groep rond Hans Scholl en Kurt Huber, die zich met Leibniz inliet nog
belangwekkender. In de woelige discussies over wetenschappen, over cultuur en
filosofie, waarbij auteurs als Spengler, Heidegger en anderen in 1932 en nog
even nadien de wekroep horen van Hitler en diens beweging, merken zij algauw
dat ze er voor Hitler niet toe doen. Maar zoals in Dr. Faustus te lezen valt,
kon men in die jaren eindelijk niet goed zeggen waar iemand stond.
Interessanter is een studie over Philip Kohnstamm, dat door Marijn Hollestelle,
dr. phil in een studie werd gepresenteerd, Beperkte spontaniteit. Leven en werk
van Philip Kohnstamm, waarin de discussie over causaliteit, over determinisme
en vrije wil volop aan de orde komt. Ook in Duitsland blijken die kwesties voor
de oorlog volop aan de gang en de studenten merken hoe verwarrend de verspreide
inzichten wel zijn. Mijn indruk wordt daarom gevoed dat de zoektocht naar een
filosofisch houvast voor het verzet tegen het nazisme bij Hans Scholl niet kon
berusten op de wentelende en kerende gedachten van de eigen tijd. Reeds voor
hij aan de universiteit studeren ging, zat hij in de werken van Augustinus te
lezen, waarbij opgemerkt mag worden dat Hannah Arendt bij Jaspers promoveerde
op een proefschrift over de liefde bij Augustinus, niet de vleselijke eros –
waar veel voor te zeggen valt -, maar de verbondenheid tussen mensen brengende
agapè. Gaat het hier om de “Fraternitë” van de Franse revolutie? Feit is dat
ook in de teksten van de Witte Roos de staat een belangrijke rol toebedeeld
krijgt, maar de idee over een burgerschap ten dienste van de staat, dat in het
Nazisme ook een invulling krijgt, leidt volgens de mensen van de Witte Roos tot
een overmacht van de staat en tot een dienstbaarheid die meer op horigheid
lijkt, dan op zelfbeschikking.
Net deze elementen in hun benadering van het
probleem dat het nazisme stelt, moet ons boeien, omdat ze ingaat tegen de
tegenstelling tussen fascisme/nazisme en communisme. Er is de derde weg, de
belangrijke visie op actief burgerschap en betrokkenheid in vrijheid. Het
burgerlijke krijgt in het denken van deze groep een belangstelling die we na de
oorlog bij auteurs als Sartre snel zien verdwijnen. De films van Fassbinder
laten zien, denk ik dat hij de falende burgerij de les wil spellen, die haar
egoïsme niet kan verbergen. Ook Gunter Grass zal in zijn boeken de binding
burger-nazi niet verbergen, maar wie goed toekijkt merkt dat tijdens de oorlog
de weerstand tegen Hitler en de NSDAP nu net van de burgers in de betekenis van
gezeten bourgeois komt. Daarnaast was er ook de Rode Kapel, die zich richtte op
Moskou en aan de andere kant de groep rond Helmuth James von Moltke en de
Kreisauer Kreis. Deze groep heette conservatief en belijdend christen te zijn,
hetzij protestants of de RKK aangekleefd. Het Rode Orkest, zoals de Rote
Kappelle heette, was net als de Witte Roos in 1942-1943 op de radar van de
Gestapo verschenen en zij werden behoorlijk hard aangepakt. De groep rond Freya
von Moltke had contacten met de groep in de weermacht, o.a. Staufenberg, die de
mislukte aanslag op Hitler pleegde.
Elk van die groepen hadden hun inbreng, maar
hun historisch belang schijnt weinig doorslaggevend geweest te zijn. Maar
moeten we niet ondanks dat gegeven de gedachte van de opstand en de wil het
regime te verzetten ernstig nemen, eerder dan het historische succes zelf als
criterium te nemen. Men kan de opstand van Gent tegen Keizer Karel herleiden
tot het toneel van de stroppendragers, feit is dat Karel uiteindelijk clementie
betoonde en de instellingen van de stad zelfs met redelijk succes wijzigde,
zodat een nieuwe periode van economische groei mogelijk bleek. Het komt me voor
dat men in de geschiedenis causaliteit als belangrijk element in de benadering
van fenomenen moet aanhouden, maar dat ook andere elementen die vaak lang onder
de radar van de historicus blijven, toch hun betekenis kunnen hebben.
We interesseren ons voor het optreden van Hans
en Sophie Scholl, Kurt Huber, Alexander Schmorrel omdat deze mensen de gedachte
aan de eenpartijstaat niet konden verdragen. Frontervaringen en andere
botsingen met de eenheidsgedachte en het anticulturele optreden van de Nazi’s
brachten hen tot het inzicht dat ze zoveel mogelijk mensen dienden te vinden om
het regime omver te werpen. Hans Scholl wist ook dat een voortijdige dood door onzinnige
heldenmoed vermeden moest worden, want dan kon hij niet meer meewerken aan de
wederopbouw van Duitsland. Mij is in de jaren 1980 vaak voorgehouden dat
Adenauer en co in Duitsland weinig hebben gedaan om de Bondsrepubliek van
Nazi’s te zuiveren, om de geest van Hitler helemaal te verdrijven, maar als men
de Duitse politiek en het optreden van het hooggerechtshof in Karlsruhe overschouwt,
dan blijkt toch dat in de nieuwe Duitse staat de weeffouten van de republiek
van Weimar vermeden werden. De economische heropbouw heeft wellicht er mee toe
bijgedragen dat de herinnering aan de sinistere jaren echt wel een probleem
was, maar men kan ook wel vaststellen dat de spanning die links en vooral de
buitenparlementaire oppositie hierover opriep voor een goede verwerking niet
echt gunstig was. In de jaren 1980 kende Duitsland ook een Historikerstreitover
de vraag wanneer de sinistere periode van Hitler en de NSDAP tot de
geschiedenis zouden gaan behoren. Het ging om de omgang met dat verleden: de
Verhangenheitsbewältigung waarmee het moeilijke omgaan met het nazisme wordt
bedoeld. Dat blijft wel wat knagen, zoals in discussies over het optreden van
Duitsland in de Balkan aan het licht kwam. Voor Europa is deze kwestie naar
mijn inzicht van belang en niemand komt het toe de misdaden tegen de mensheid
en de menselijkheid te minimaliseren. Maar het is wel van belang, zoals John
Luckacs schrijft, dat we blijven werken aan het zoeken naar de waarheid omtrent
deze tragische episode. Dé historische waarheid? Die kan moeilijk vastgelegd,
maar men dient te blijven zoeken naar die waarheid op grond van historische
inzichten. Daarom is het van belang te beseffen dat in Duitsland jongeren
ontgoocheld konden raken in de “beweging” en eigen wegen zochten om finaal, als
niemand opstaat, zelf “Freiheit” op gebouwen en de straat te kalken met teer en
andere moeilijk te wissen materialen. Het komt me belangrijk voor de teksten van
de Witte Roos niet te zien als gewauwel van jongeren maar doordachte oproepen
aan de welwillende intellectuelen en academici in Duitsland. Er zijn overigens
pamfletten over Duitsland uitgeworpen door de Engelsen en ook Churchill sprak
met lof over hen. Hoe het komt dat sommigen deze groepen die tegen Hitler
ingingen niet ernstig nemen, blijft voor mij een raadsel. Kennis nemen van het
gebeuren brengt mij er alvast toe in te zien hoe belangrijk het is in complexe
omstandigheden de ruimte te vinden om zich te verzetten tegen een bewind dat de
waarden van democratie en burgerschap met voeten treedt. Om de negatieve
vrijheden te herstellen konden deze mensen niet anders dan de weinige ruimte
die er was aan te wenden om een positieve vrijheid te veroveren.
Het vormt ook de reden waarom we niet genoeg
aandacht kunnen besteden aan wat mensen als Vaclav Havel en zelfs, de Karol
Woityla, die we beter kennen als paus Johannes-Paulus II, schreven en zegden, doch
onze kijk blijft beperkt wat zijn tijd in Rome betreft. Ook de opstand van 1953
in de DDR en in Hongarije, 1956 blijft vaak onderbelicht. Dubceck, de Praagse
Lente, lijkt al evenzeer vergeten.
Het gaat dus om de vraag hoe we naar het
verleden kijken. Niet om ons beter te voelen dan zij, waar ze ook stonden. Want
dat is wat ons telkens weer opvalt, dat die mensen die voor ons maar een
gezicht krijgen als we bronnen raadplegen over het leven in Nazi-Duitsland,
zoals bijvoorbeeld de novelle van Fred Uhlmann over het jaar van de
machtsovername, waar een joodse jongen bevriend raakt met Konradin graf von
Hohenfels, die uiteindelijk betrokken zal blijken bij de aanslag op 20 juli
1944. Ook andere werken kunnen ons een en ander duidelijk maken, zoals het boek
van Wibke Bruns, die over haar familie schrijft, hoe ze van gewone boeren tot
een familie van ondernemers uitgroeiden en tegelijk een nationalistische idee
gingen aanhangen. Toch zal de familie begrijpen dat het Nazisme schadelijk is.
Het is een ongenadig portret van het ongelimiteerde geloof in de zaak,
Duitsland, maar finaal kan ze niet anders dan aanvaarden dat het zo geweest
moet zijn.
Besluiten we daarom maar met de gedachte van
Joachim Fest, die de grootste vorm van vrijheid, Etiamsi omnes ego non… als
iedereen in de sloot rijdt, ik niet. Dat was de titel van zijn laatste boek,
over zijn vader en diens keuze in de nazitijd. Dat onthouden, als wij voor keuzes
komen te staan, die we niet willen, maar we waar niet onderuit komen,
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten