Zij vonden hun vrijheid


Samenleving & Politiek

Het gevecht om de vrijheid

Inge Scholl, De Witte Roos, Ambo/Anthos 2005.
Postzegel uitgegeven door Duitse Posterijen in 1984
Deze tekst valt langer uit omdat de hele discussie over hoe we in de tijd staan, gespiegeld aan wat in het verleden gaande is geweest, wel voldoende onderbouwd moet worden. Het gaat hier dus niet om wat men vandaag over de vrije wil vertelt, maar over hoe mensen naar hun beste inzicht handelden. Het essay van Alicja Gescinska, de verovering van de vrijheid,  gaf de doorslag om over die kant van de Duitse geschiedenis tijdens de Nazi-tijd te schrijven. 

Over vrijheid schrijven kost een mens veel moeite, want we willen duidelijke uitspraken lezen en bovendien moet het allemaal ook nog eens consistent zijn, intern, maar ook met de inzichten van wetenschappelijke aard, de verdiensten van de neurologie erkennen vormt een minimale basis.

En toch, bekijken we de geschiedenis van de 20ste eeuw, dan zien we nog nauwelijks hoezeer voor 1914 in de geesten van velen Europa een grote eenheid vertoonde, Europa nauwelijks grenscontrole kende en mensen via het spoor snel grote afstanden konden afleggen in relatieve veilige en comfortabele omstandigheden. De periode voor 1914 was in meerdere opzichten ook voor anderen dan leden van de elites een belle epoque, een tijd waar men kon hopen dat het goed zou gaan, dat men een goed leven zou kennen. In feite speelt Stefan Brijs met zijn roman “Post voor mevrouw Bromley” op deze voor ons onbegrijpelijke schok in, door zijn hoofdfiguur, een op het oog wat suffige student in hope te laten weigeren mee te gaan in de hysterie en zijn leven dat hij voor zich zag verder te zetten, te weten te studeren. Maar de regering en de vrouwen zorgden voor ongekende druk, want iedereen had het vaderland te dienen, alle mannen dus.  Vraagt men vandaag aan  jongeren vragen waarom ze studeren en een aardig getal zal het hebben over de vrijheid van het studentenleven. Maar 100 jaar geleden was men Student en leefde men ook wel goed, maar velen moesten met karige middelen rondkomen. Het valt mij op dat men het beeld van de negentiende eeuw blijft schilderen in helle tinten, zwart en erger voor de “armen” en wit of nog heller voor de elites. De middenklasse was toen evenwel bijzonder actief in de samenleving en van belang is dat men die werkzaamheid goed weet in te schatten. Kijken we naar het Vlaanderen van na 1870, dan merkt men dat de huizenbouw, aan het einde van de periode zelfs de bouw van sociale wijken naar het voorbeeld van de tuinsteden die toen reeds in Engeland tot stand kwamen, een hoge vlucht nam. Dat alles laat toe vast te stellen dat er op vele terreinen evoluties bezig waren die de welvaart en het welzijn van de arbeiders bevorderde. Het is niet omdat een er een groot verschil in inkomen tussen de rijksten en de armsten dat die laatsten leven als holbewoners. Toch blijft men steken in het oude verhaal, omdat het zo gemakkelijk uitpakt en overtuigend.

In een werk over de sociale ontwikkelingen en de geschiedenis van de BWP in het Gentse valt te lezen dat de socialisten rond 1900 hun activiteit van de afgelopen twintig jaar - de partij bestond pas sinds 1886, maar voordien waren er wel spaar- en ziekenkassen - wensten in het licht te stellen. Een gekende topos daarbij was dat men de situatie van de arbeiders, van de beluiken en ook van het onderwijs onder de loep namen door een zogenaamde “terugkomer” van gene zijde van het graf die zich verwonderde over de successen die gehaald werden. De partij zat niet in de regering, wel in het parlement, het was het risico op opstand, het morrende volk, zoals Gita Deneckere schrijft, die met enkele grote stakingen en betogingen de zittende bestuurlijke elite ertoe bewoog een sociaal beleid te gaan voeren. Maar ook speelde mee dat men wel inzag dat een armoedige bevolking niet echt bevorderlijk was voor de groei van de welvaart. De inspanningen om het onderwijs verplichtend te maken voor alle kinderen botsten op protesten van oude liberalen en reactionaire katholieken, terwijl progressieve liberalen en socialisten, met in het achterhoofd de schoolstrijd, vreesden voor toenemende macht van de kerk en de katholieke scholen. Merkwaardig genoeg kan men vaststellen dat juist studenten van die scholen telkens weer de meest fervente pleitbezorgers voor het vrijzinnig humanisme zijn geworden, op grond van kritiek op kerk, geloof en lichtelijk corrumperende werking van de instellingen. Tot in de jaren zestig, zeventig van de twintigste eeuw heeft zich die dynamiek telkens weer herhaald. De bevrijding deed zich voor bij goed geschoolde jongeren die zelf op grond van eigen studie de voorstelling van zaken die de kerk hen aanbood niet meer konden aanvaarden. Soms ging het om mensen die zelfs de stap naar een kerkelijke loopbaan al hadden gekozen en zo dus wel heel diep doorgedrongen waren in de gang van zaken en de “geheimen der goden” hadden doorgrond. Gerard Walschap is daar wellicht een roemrijk voorbeeld van, maar ook anderen, zoals Etienne Vermeersch hebben die weg gevolgd. Opgemerkt moet worden dat voor de jaren 1970 het afleggen van het habijt of het verlaten van de kerk voor leken nog heel wat reuring veroorzaakte, want wie de kap over de haag gooide of ostentatief niet meer ter kerke ging, kon zich aan publiek ostracisme verwachten en velen lieten dan ook hun vertrouwde omgeving achter. Aan het einde van de jaren zeventig, toen een jonge en dynamische paus aantrad veranderde het beeld. Ter kerke gaan was niet meer het punt en priesters die uit het ambt traden of monniken die uittraden werden niet meer met de vinger gewezen. Zij bewerkten een vrijheid die de latere generaties goed uitkwam. Tegelijk frappeert het feit wel hoe een levensbeschouwelijke vaagheid mensen in de armen van goeroes en sekteleiders dreef, dat ook meer mensen naar de Islam overgaan, omdat de kerk zelf, ondanks uitspraken van de pausen en kerkvorsten, die soms uit hun verband werden gerukt, niet meer een goed uitgebouwd denkkader kon aanbieden en een soort veilige haven voor mensen op zoek naar een zin in het leven.

De verworven vrijheid ten aanzien van de kerk deed zich ook in ideologisch opzicht voor, maar minder uitgesproken. Misschien werd net daar de hang naar duidelijke ideologische distingerende uitspraken net sterker, al had dat niet altijd veel invloed op de respectieve beleidvoerders. Het liberalisme dat Verhofstadt in de jaren 1980 promootte had wel iets, maar bij nader toezien was het moeilijk vol te houden dat men de staat echt kon terugdringen als men het ideaal van de vrije markt wilde realiseren. De reden lag niet bij de nationale staat maar bij het beleid van de Europese commissie, die in die periode geweldige stappen zette en steeds meer de contouren van een centrale staatsorganisatie begon te krijgen, maar omdat dit niet zo genoemd kon of mocht worden, hanteerde men behoorlijk hypocriete jargonwoorden. De indruk ontstond dat de EU in wording steeds meer wetten ging uitvaardigen om de vrije markt beter te laten functioneren, waardoor men de beschermende rol van de overheid tegen de almacht van bedrijven, vooral de gigaspelers mee op de helling zette. We moeten hier wel aanstippen dat de staat niet moet pamperen, maar wel de burger tegen de overweldigende macht van de markten moet beschermen, onder meer omdat het klein- en middenbedrijf anders in de verdrukking komen. De argumenten die Verhofstadt haalde bij Friederich von Hayek bleken, maar dat wist ik toen niet heel precies, dat waar de staat ingrijpt in de markt de weg naar de slavernij open komt te liggen, berustten op een bewust fout voorstellen van de realiteit. Want Dolfuss zette in Oostenrijk het blok op het sociale beleid. Anderzijds was bijvoorbeeld in België de reactie op de depressie van 1929 en volgende jaren er een van extreem liberalisme, dat de depressie alleen maar verder uitdiepte. Er was de consensus onder economen nodig en de indruk die Hendrik de Man maakte met zijn Plan de Man dat toeliet dat Gaston Eyskens en Paul van Zeeland, hoofd van de Nationale bank en mee verantwoordelijk voor de deflatoire politiek die vervolgens, naar het voorbeeld van Roosevelt de beleidsvoorstellen van John Meynard Keynes overnamen en er in slaagden min of meer de groei van de economie op gang te trekken. De volksfrontpolitiek in Frankrijk ging nog verder en dat maakt Léon Blum niet echt geliefd, maar wel werden de grondslagen gelegd die na wereldoorlog II zouden leiden tot een welvaartsstaat zonder voorgaande en een groei van de welvaart zonder weerga. Men heeft de neiging vandaag van de jaren 1950 een karikatuur te maken maar het was wel de tijd dat Vadim “… et dieu créa la femme” met Brigitte Bardot (in 1956 kwam de film uit) realiseerde en het was ook de tijd dat de jazz welig tierde, dat onze volksschrijvers het schone weer maakten, maar goed, we willen dat het een sombere tijd was en ik denk dat die voorstelling van zaken eenzijdig te noemen valt. Het is zo dat in de jaren zestig, nog voor Mei ’68 de kroon op het werk zette, de gewoonten van de mensen, onder andere inzake reizen, film, theater- en restaurantbezoek sterk veranderde bij de middenklasse en ook ging men meer deelnemen aan het culturele leven, wat men vandaag met verbazende hardnekkigheid tracht te negeren. Wie deze elementen niet opneemt in het beschouwen van die jaren, zal heel wat mislopen en verklaringen voor latere evoluties ook niet goed inschatten. De discussie over vrijheid en de mogelijkheden waarover personen en groepen in de samenleving beschikken, daarvan gebruik maken, mag wel eens opgestart worden.

Het komt ons daarom van belang voor te kijken naar groepen en individuen die in donkere tijden wel degelijk hun vrijheid zochten en vonden, al moesten ze het dan met de dood bekopen. Onder meer de groep “die weisse Rose” vormt voor mij een treffend en belangwekkend voorbeeld van het veroveren van de vrijheid in barre omstandigheden. Een eerste argument deel ik met Insa Meinen met name dat elke vorm van negeren van voorschriften en verordeningen van de nazi-autoriteiten een stap in de illegaliteit was en dat zware straffen onvermijdelijk waren. Een tweede argument, waar we nu al helemaal blind voor zijn, blijft de kwestie dat de jongeren die zich geconfronteerd zagen met de situatie in Duitsland en de gevolgen van het bewind voor de burgers ondergingen, toch begrepen dat ingrijpen een noodzakelijke voorwaarde was om met zichzelf in het reine te komen. Hans en Sophie Scholl waren geboren aan het einde van de Eerste wereldoorlog en hadden met hun ouders en oudere zus, Inge Scholl de problemen van de Republiek van Weimar meegemaakt. Vader Scholl was burgemeester geweest in een stadje in het Kochertal, maar was in de loop van de jaren twintig naar Ulm, de stad van de indrukwekkende Dom vertrokken om daar meer en betere zaken te kunnen doen. Met Hitler en zijn regime had hij niet veel op en hij stak dat bepaald niet onder stoelen of banken. Minstens een keer werd hij enkele maanden opgesloten, omdat een van zijn werkneemsters dat had gehoord – ze kon moeilijk anders want ze had met hem een woordenwisseling. Maar over aangeven of niet, kon ze natuurlijk zelf beslissen.

De kinderen Scholl, ook Inge die ter memorie een boekje schreef over de Witte Roos,  waren met uitgesproken enthousiasme lid geworden van de Hitlerjugend – de jongens – en de meisjes van de meisjebond. Hans schopte het tot vaandrig en had een zeker idee van wat de jeugdbeweging moest worden, maar dat spoorde bepaald niet met de aanpak van Baldur van Sirach en de dienstijver maakte dissidentie verdacht. Voor de vader was dat enthousiasme moeilijk te verteren. Uiteindelijk vond de vader zijn kinderen terug in goede gesprekken over de situatie, want ook Inge had te maken met een levenshouding die haar niet zinde. Uitspraken over Joden bleek zij niet goed te kunnen accepteren zodat ook zij zich uit de Bund Deutschen Mäbel terugtrok of dat moest doen. Het enthousiasme was over en de jonge leden van het gezin gingen hun eigen weg. De traditie van de Wandervogel, sinds 1896 hield veel in, zoals ook bij de scouts van Baden Powell het geval was, waar de natuur een intrinsieke waarde vormde, waar men niet genoeg aandacht aan kon besteden. Vandaag vindt eenieder die het trefwoord op google napluist informatie over pederastie, maar zowel Thomas Mann, in Dokter Faustus als Herman Hesse hebben een sfeerbeeld gegeven, de laatste in “reis naar het morgenland” waaruit zowel de romantische als intellectuele inslag bleek. Dat jongeren, op tocht door de bergen of op een Waddeneiland verblijvend zich vaak aan naturisme overgaven is geen geheim en tja, van het een komt het ander. Maar ook de intellectuele werking van de Wandervogel namen jongeren die niet tot de HJ waren toegetreden of eruit waren gezet over en in huiskamers en in het bos werd er wel gepraat en daarbij kwamen ze uit bij de klassieke filosofie, maar ook bij theologen als Augustinus en Thomas van Aquino. Voor ons zal zo een interesse hoogst bizar lijken, vooral omdat we er nagenoeg niets van afweten. De ontwikkeling van het denken, over het dieptepunt van de vroege middeleeuwen heen, bracht hen ertoe de eigen tijd ernstig te bevragen en ook, zo blijkt het boekje van Inge Scholl, hun eigen enthousiasme goed te bestuderen.

André Leysen, Sebastian Haffner en anderen hebben beschreven dat voor 1939 het regime van Hitler voor de Duitsers best leefbaar was en dat pas dan de excessen, de oorlog en de geallieerde bombardementen het leven onmogelijk maakte. Haffner zegt vooral dat dit voortkwam uit het feit dat Hitler er wel in slaagde de mensen die hem volgden een goed gevoel, een herstel van het goede leven voor te spiegelen en daar ook voor zorgde. Maar intussen had men in het eerste jaar al een aantal opvallende tegenstanders van het regime in kampen opgesloten, zoals de Moorsoldaten, maar vooral begon men met een van de agendapunten uit te werken, met name de eliminatie van mensen die geen bijdrage leverden aan de Duitse samenleving. Philip Metcalfe beschreef in “1933” het eerste jaar van het nieuwe regime en laat zien hoe alle facetten van het regime aan de orde komen. De aantekeningen van Bella Fromm en van de Amerikaanse ambassadeur Dodd en diens dochter zien we hoe Berlijn verandert in 1933. Gehandicapten en psychiatrisch patiënten werden uit instellingen gehaald en gedood. Clemens August van Galen, bisschop van Munster was de prominente verdediger van deze verliezers, maar ook anderen merkten dat de nazi’s echt een beeld hadden van de ideale samenleving dat zacht gezegd inhumaan mag heten. Het is een van de gevolgen van het benaderen van WO II en het optreden van Hitler en de zijnen alsof het alleen om Joden zou gaan, dat men de omvang van de agenda noch de implicaties ervan voor alle burgers niet goed ziet. Een suggestie dat de Endlösung gerelativeerd moet worden, is dit geenszins, wel dient men vooral oog te hebben voor de politieke en maatschappelijke agenda van Hitler, Himmler en de anderen. Dan blijkt dat zij inderdaad een gesloten, duidelijke en goed gestuurde samenleving wilden waar alle ongewenste elementen uit verdwenen waren.

Maar Hans Scholl, die geneeskunde mocht gaan studeren diende ook in het leger en wel bij Stalingrad waar hij de monsterlijke verliezen aan mensenlevens zag, waardoor het hem daagde dat dit regime voor de mens, de burger geen enkele aandacht had. In de eschatologische en utopische visie op mens en samenleving die aan het nazisme ten grondslag ligt was het ultieme heldendom te mogen sterven voor het nieuwe Duitsland en trouw blijven aan die opdracht betekende ook zich opofferen als de omstandigheden dat vergden. Die visie strijdt vanzelfsprekend met de humanistische waarden die in hetzelfde Duitsland plots verdwenen leken, maar in werkelijkheid nog door velen werd gedeeld, alleen, wie ervoor uitkwam kon rekenen op zware sancties en de vele massademonstraties maakten mensen kopschuw als het erop aan kwam voor hun mening uit te komen.

Dat was dan ook de bestaansreden van de Witte Roos: allen die het regime verafschuwden omdat het zo onmenselijk was, dienden zich te verenigen om vreedzaam het regime aan te pakken. Gezien het georganiseerde wantrouwen en de kwestie dat mensen pas met elkaar durfden te spreken als ze elkaar besnuffeld hadden, kwam verzet niet op gang. Volgens sommige historici investeerden de nazi’s weinig in de interne veiligheid, c.q. de Gestapo, maar dat valt nog te bezien, want ze wisten telkens behoorlijk snel als er iets loos was en konden doorgaans ook de zondaars snel isoleren. De hulp van getrouwen aan het regime komt mij voor een voorsmaakje te zijn van wat na 1949 in de DDR het geval zal zijn. Opstand preken was dus wel degelijk een gevaarlijke onderneming, pamfletten schrijven over vrijheid, over het verzaken van het regime aan de eerste opdracht van de staat, het welzijn van de samenleving en de burgers verzekeren, zoals in het derde pamflet, “Salus publica suprema lex” mag ons niet ontgaan. Want deze oproep om de overheid aan haar taak te herinneren gaat lijnrecht in tegen wat nu net Adolf Eichmann zal inroepen bij zijn proces in Israël in 1961. De overheid gaf hem de opdracht de joden te transporteren, dat was zijn taak en daar deed hij  niets verkeerd mee, meer nog, het niet doen was pas misdadig geweest.

De praktijk van de judeocide wordt vaak als een technisch uitrollen van besliste politiek door Hitler voorgesteld, waarbij we weten dat Hitler nooit een richtlijn op papier heeft laten zetten. Hier handelde men in de richting en zin van de wensen van de Führer. Dat Hans Scholl in Rusland tijdens de zomer van 1942 de wreedheden van de Wehrmacht heeft gezien, dat hij dus behalve de onvoorstelbare verspilling aan eigen mensenlevens die moordpartijen aankloeg, maakt het des te waardevoller dat de mensen van de Witte Roos ook het doden van Joden en partijcommissarissen al zagen als misdaden tegen de mensheid of menselijkheid.

Een ander facet van het verhaal van de Witte Roos is dat zij niet tot een volksopstand opriepen, maar de academici en intellectuelen in Duitsland wilden bewegen hun lethargie te laten varen. We kennen de verhalen van de gedwongen emigratie, van de migrantenpers en dito uitgevers, onder meer in Nederland, met de hulp van de eigen antifascistische groepen. Maar blijkbaar moet men de gastvrijheid in andere Europese landen, noch in het UK noch de VSA overschatten. Voor geleerden als Einstein of schrijvers als Thomas Mann was de deur open, anderen hadden het moeilijker. In Duitsland zelf kon een intellectueel als Johannes Fest, directeur van een gymnasium en vader van Joachim Fest het niet opbrengen lid te worden van de NSDAP en werd hij vervolgens gebroodroofd, terwijl vader Scholl die zijn woorden ook niet altijd goed afwoog ook werd geïnterneerd voor enkele maanden. Vandaag leeft de overtuiging dat alle Duitsers Hitler steunden, dat Scholl, Fest en Bonhoefer uitzonderingen waren. Maar velen trokken zich terug in de afzondering van een eigen bestaan, de innere emigration, een vorm van (splendid) isolation dat mensen zochten om zich niet door de maatschappelijke dwang te laten inpakken.

Het is mij bij beelden over het Duitsland na de machtsovername door Hitler altijd een vraag hoeveel mensen daar met vol enthousiasme voor gingen, voor die utopie van Hitler. Maar zoals officieren en soldaten voorgedrukte kaarten naar huis stuurden met naast persoonlijke mededelingen ook de vermelding

“ Es ist gänzlich unwichtig, ob wir leben, aber notwendig ist es dass unser Volk lebt, dass Deutschland lebt.”
Zo was het voor veel mensen perfect mogelijk zich achter de goed ogende werkelijkheid te verschuilen.

 Het gaat hier om een instrumentaliseren van mensen. Zoals J.A.A. van Doorn schreef was net die nieuwe verhouding tot de staat de voorwaarde zelf van het succes van de NSDAP bij velen, zeker en zelfs vooral bij de achterban van de SPD, die zich altijd weer vervreemde door grote nadruk te leggen op de Gelijkheid en op het Internationalisme. De achterban van die partij, ambtenaren, bedienden en arbeiders, vakmannen vooral, vonden dat gelijkheid hun beroepsfierheid te na kwam. En sinds WO I had men het wel gehad met dat Internationalisme. De ellende van de dolle jaren twintig had men wel gehad, maar men zag met de nieuwe crisis van 1929 dat het weer fout liep. Bovendien had de partij geen antwoord op de vraag hoe men de werkgelegenheid, de inkomens en de toekomst zou vrijwaren.

De beelden die we zien, waarover we lezen, spreken over een massale mobilisatie, zeker nadat de partij aan de macht gekomen is. Opvallend is dat men het dan zelden heeft voor Frankfurt am Main, wel vooral over München, Hamburg en Berlijn. In München was er naast een grote aanhang voor de Nazi’s ook een tegenbeweging, die onder intellectuelen en kunstenaars aanhang had. Onder meer professor Kurt Huber die zich bezig hield met Leibniz en zich blijkbaar ook met het Rode Orkest niet kon inlaten, al deed hij wel pogingen, is totaal uit beeld geraakt. Het beeld van universiteiten die verder functioneerden terwijl de oorlog woedde en met zich meebracht dat studenten, zeker in beroepsgerichte opleidingen als artsen en ingenieurs beide dienden te combineren.

Men lijkt er zich vandaag nog nauwelijks rekenschap van te geven hoe groot de greep van het regime was op het persoonlijke leven. Of Johannes Fest de moeilijkheden voorzien had, niet enkel voor hemzelf, maar ook voor vrouw en kinderen blijft moeilijk uit te maken, maar toen de moeder, ter wille van de kinderen wou dat haar man zich conformeerde kreeg ze lik op stuk. Het zijn dit soort gebeurtenissen in private levens, dus ook Hans Scholl die in Rusland zowel het verlies aan levens van medesoldaten en van burgers beleeft, die ons over de aard van de oorlog, maar vooral van het regime beter inlichten dan algemene uitspraken. In een stuk over het boek van Anna Reid, over Leningrad onder het beleg, hoop ik aan te geven hoezeer we ons vandaag op grote getallen en massaliteit blindstaren, maar de gevolgen van het oorlogsregime en van het politieke klimaat in Duitsland en ook in het Rusland van Stalin op het persoonlijke leven lijkt ons niet echt meer te moeten te beroeren.

Hoe in Duitsland vanaf 1919 allerlei stromingen, met wortels in de Belle Epoque die het rationalisme afwezen, culmineerden in organisaties als het Thule-Genootschap, met Alfred Rosenberg. Het gaat om irrationalisme dat wijd verbreid raakte na WO I, maar we mogen ons niet vergissen door te stellen dat die beweging in politiek rechts uitmondde. De tegenstanders van Weimar zaten ook ter linker zijde in een harnas van antidemocratisch irrationalisme. Als we dat bekijken wordt de houding van de groep rond Hans Scholl en Kurt Huber, die zich met Leibniz inliet nog belangwekkender. In de woelige discussies over wetenschappen, over cultuur en filosofie, waarbij auteurs als Spengler, Heidegger en anderen in 1932 en nog even nadien de wekroep horen van Hitler en diens beweging, merken zij algauw dat ze er voor Hitler niet toe doen. Maar zoals in Dr. Faustus te lezen valt, kon men in die jaren eindelijk niet goed zeggen waar iemand stond. Interessanter is een studie over Philip Kohnstamm, dat door Marijn Hollestelle, dr. phil in een studie werd gepresenteerd, Beperkte spontaniteit. Leven en werk van Philip Kohnstamm, waarin de discussie over causaliteit, over determinisme en vrije wil volop aan de orde komt. Ook in Duitsland blijken die kwesties voor de oorlog volop aan de gang en de studenten merken hoe verwarrend de verspreide inzichten wel zijn. Mijn indruk wordt daarom gevoed dat de zoektocht naar een filosofisch houvast voor het verzet tegen het nazisme bij Hans Scholl niet kon berusten op de wentelende en kerende gedachten van de eigen tijd. Reeds voor hij aan de universiteit studeren ging, zat hij in de werken van Augustinus te lezen, waarbij opgemerkt mag worden dat Hannah Arendt bij Jaspers promoveerde op een proefschrift over de liefde bij Augustinus, niet de vleselijke eros – waar veel voor te zeggen valt -, maar de verbondenheid tussen mensen brengende agapè. Gaat het hier om de “Fraternitë” van de Franse revolutie? Feit is dat ook in de teksten van de Witte Roos de staat een belangrijke rol toebedeeld krijgt, maar de idee over een burgerschap ten dienste van de staat, dat in het Nazisme ook een invulling krijgt, leidt volgens de mensen van de Witte Roos tot een overmacht van de staat en tot een dienstbaarheid die meer op horigheid lijkt, dan op zelfbeschikking.

Net deze elementen in hun benadering van het probleem dat het nazisme stelt, moet ons boeien, omdat ze ingaat tegen de tegenstelling tussen fascisme/nazisme en communisme. Er is de derde weg, de belangrijke visie op actief burgerschap en betrokkenheid in vrijheid. Het burgerlijke krijgt in het denken van deze groep een belangstelling die we na de oorlog bij auteurs als Sartre snel zien verdwijnen. De films van Fassbinder laten zien, denk ik dat hij de falende burgerij de les wil spellen, die haar egoïsme niet kan verbergen. Ook Gunter Grass zal in zijn boeken de binding burger-nazi niet verbergen, maar wie goed toekijkt merkt dat tijdens de oorlog de weerstand tegen Hitler en de NSDAP nu net van de burgers in de betekenis van gezeten bourgeois komt. Daarnaast was er ook de Rode Kapel, die zich richtte op Moskou en aan de andere kant de groep rond Helmuth James von Moltke en de Kreisauer Kreis. Deze groep heette conservatief en belijdend christen te zijn, hetzij protestants of de RKK aangekleefd. Het Rode Orkest, zoals de Rote Kappelle heette, was net als de Witte Roos in 1942-1943 op de radar van de Gestapo verschenen en zij werden behoorlijk hard aangepakt. De groep rond Freya von Moltke had contacten met de groep in de weermacht, o.a. Staufenberg, die de mislukte aanslag op Hitler pleegde.

Elk van die groepen hadden hun inbreng, maar hun historisch belang schijnt weinig doorslaggevend geweest te zijn. Maar moeten we niet ondanks dat gegeven de gedachte van de opstand en de wil het regime te verzetten ernstig nemen, eerder dan het historische succes zelf als criterium te nemen. Men kan de opstand van Gent tegen Keizer Karel herleiden tot het toneel van de stroppendragers, feit is dat Karel uiteindelijk clementie betoonde en de instellingen van de stad zelfs met redelijk succes wijzigde, zodat een nieuwe periode van economische groei mogelijk bleek. Het komt me voor dat men in de geschiedenis causaliteit als belangrijk element in de benadering van fenomenen moet aanhouden, maar dat ook andere elementen die vaak lang onder de radar van de historicus blijven, toch hun betekenis kunnen hebben.

We interesseren ons voor het optreden van Hans en Sophie Scholl, Kurt Huber, Alexander Schmorrel omdat deze mensen de gedachte aan de eenpartijstaat niet konden verdragen. Frontervaringen en andere botsingen met de eenheidsgedachte en het anticulturele optreden van de Nazi’s brachten hen tot het inzicht dat ze zoveel mogelijk mensen dienden te vinden om het regime omver te werpen. Hans Scholl wist ook dat een voortijdige dood door onzinnige heldenmoed vermeden moest worden, want dan kon hij niet meer meewerken aan de wederopbouw van Duitsland. Mij is in de jaren 1980 vaak voorgehouden dat Adenauer en co in Duitsland weinig hebben gedaan om de Bondsrepubliek van Nazi’s te zuiveren, om de geest van Hitler helemaal te verdrijven, maar als men de Duitse politiek en het optreden van het hooggerechtshof in Karlsruhe overschouwt, dan blijkt toch dat in de nieuwe Duitse staat de weeffouten van de republiek van Weimar vermeden werden. De economische heropbouw heeft wellicht er mee toe bijgedragen dat de herinnering aan de sinistere jaren echt wel een probleem was, maar men kan ook wel vaststellen dat de spanning die links en vooral de buitenparlementaire oppositie hierover opriep voor een goede verwerking niet echt gunstig was. In de jaren 1980 kende Duitsland ook een Historikerstreitover de vraag wanneer de sinistere periode van Hitler en de NSDAP tot de geschiedenis zouden gaan behoren. Het ging om de omgang met dat verleden: de Verhangenheitsbewältigung waarmee het moeilijke omgaan met het nazisme wordt bedoeld. Dat blijft wel wat knagen, zoals in discussies over het optreden van Duitsland in de Balkan aan het licht kwam. Voor Europa is deze kwestie naar mijn inzicht van belang en niemand komt het toe de misdaden tegen de mensheid en de menselijkheid te minimaliseren. Maar het is wel van belang, zoals John Luckacs schrijft, dat we blijven werken aan het zoeken naar de waarheid omtrent deze tragische episode. Dé historische waarheid? Die kan moeilijk vastgelegd, maar men dient te blijven zoeken naar die waarheid op grond van historische inzichten. Daarom is het van belang te beseffen dat in Duitsland jongeren ontgoocheld konden raken in de “beweging” en eigen wegen zochten om finaal, als niemand opstaat, zelf “Freiheit” op gebouwen en de straat te kalken met teer en andere moeilijk te wissen materialen. Het komt me belangrijk voor de teksten van de Witte Roos niet te zien als gewauwel van jongeren maar doordachte oproepen aan de welwillende intellectuelen en academici in Duitsland. Er zijn overigens pamfletten over Duitsland uitgeworpen door de Engelsen en ook Churchill sprak met lof over hen. Hoe het komt dat sommigen deze groepen die tegen Hitler ingingen niet ernstig nemen, blijft voor mij een raadsel. Kennis nemen van het gebeuren brengt mij er alvast toe in te zien hoe belangrijk het is in complexe omstandigheden de ruimte te vinden om zich te verzetten tegen een bewind dat de waarden van democratie en burgerschap met voeten treedt. Om de negatieve vrijheden te herstellen konden deze mensen niet anders dan de weinige ruimte die er was aan te wenden om een positieve vrijheid te veroveren.

Het vormt ook de reden waarom we niet genoeg aandacht kunnen besteden aan wat mensen als Vaclav Havel en zelfs, de Karol Woityla, die we beter kennen als paus Johannes-Paulus II, schreven en zegden, doch onze kijk blijft beperkt wat zijn tijd in Rome betreft. Ook de opstand van 1953 in de DDR en in Hongarije, 1956 blijft vaak onderbelicht. Dubceck, de Praagse Lente, lijkt al evenzeer vergeten.

Het gaat dus om de vraag hoe we naar het verleden kijken. Niet om ons beter te voelen dan zij, waar ze ook stonden. Want dat is wat ons telkens weer opvalt, dat die mensen die voor ons maar een gezicht krijgen als we bronnen raadplegen over het leven in Nazi-Duitsland, zoals bijvoorbeeld de novelle van Fred Uhlmann over het jaar van de machtsovername, waar een joodse jongen bevriend raakt met Konradin graf von Hohenfels, die uiteindelijk betrokken zal blijken bij de aanslag op 20 juli 1944. Ook andere werken kunnen ons een en ander duidelijk maken, zoals het boek van Wibke Bruns, die over haar familie schrijft, hoe ze van gewone boeren tot een familie van ondernemers uitgroeiden en tegelijk een nationalistische idee gingen aanhangen. Toch zal de familie begrijpen dat het Nazisme schadelijk is. Het is een ongenadig portret van het ongelimiteerde geloof in de zaak, Duitsland, maar finaal kan ze niet anders dan aanvaarden dat het zo geweest moet zijn.

Besluiten we daarom maar met de gedachte van Joachim Fest, die de grootste vorm van vrijheid, Etiamsi omnes ego non… als iedereen in de sloot rijdt, ik niet. Dat was de titel van zijn laatste boek, over zijn vader en diens keuze in de nazitijd. Dat onthouden, als wij voor keuzes komen te staan, die we niet willen, maar we waar niet onderuit komen,

 Bart Haers


Reacties

Populaire posts