De filosoof in ruwe mantel, op sandalen
Recensie
(filosofie)
De
moed tot spreken
Parrhesia of het
waarheid spreken
Michel Foucault. De moed tot waarheid. Uitgeverij Boom. Vertaling: Ineke Van der Burg. 412 pp. 29,90 €
Het boek van Michel Foucault draagt de titel,
De moed tot waarheid. Maar waarom, denken velen, zou men moed van node hebben
om de waarheid te zeggen. We lopen toch met ons hart op de tong en we zeggen
toch alles wat er in ons op zou kunnen komen. Vrank en vrij, heet het, zegt
elkeen van ons waar het op staat, daar is geen grote filosofie of geen grote
filosoof voor van node. Bovendien, dacht ik zelf lang ten onrechte dat Foucault
zich vooral zou hebben bezig gehouden met het neerhalen van elke vorm van autoriteit.
Wie dit boek leest merkt dat hij zichzelf voldoende inschatte als autoriteit,
dat hij dat element van zijn filosofie minstens zou gaan nuanceren. Nu was het
geen nutteloze oefening de idee dat wie zich een autoriteit dacht te zijn ook
zomaar die hoedanigheid toe te kennen. Want autoriteit verkrijgt men niet op
afroep. Een politicus of academicus, ondernemer of sportman die zich boven elke
kritiek verheven acht, mag erop zich van verzekerd weten dat zijn autoriteit
wel eens ter discussie zal komen te staan, zeker als er ergens een Jan Bucquoy
in de buurt is, die de cynici gelijk de wereld als een schouwtoneel van het
overbodige ziet en voortdurend de spot drijft en daarvoor dus de film hanteert.
Hij noemt zichzelf een anarchist, maar wellicht kunnen we hem wel een cynicus
noemen, zoals Michel Foucault er het portret van schildert, niet altijd even
sympathiek overigens en dan hebben we het niet over Diogenes die na een
enthousiasmerende rede waarmee hij aller sympathie wint, zelfs van de sofisten,
zich neerzet in het zand en een zekere onoorbare handeling verricht. Voor wie
zich afvragen mocht welke, noch Foucault noch Dio Chrisostomos hebben het
blijkbaar genoemd, maar elders vermeldt Foucault – uiteraard – dat Diogenes op
het marktplein en plein public masturbeert en zegt dat als mensen in het
publiek eten – maar dat lijkt niet zomaar publiek te gebeuren – dan mag een
even natuurlijke handeling uiteraard niet met schroom, laat staan schaamte
bedreven.
Laten we ter introductie van onze reflecties
even Tijl Uilenspiegel bijhalen, die op de een of andere manier voor mij als
een typevoorbeeld van de cynische filosoof in de moderne tijd kan doorgaan. We
hebben het niet over de Tijl Uilenspiegel uit de kinderboekjes, wel de
Uilenspiegel die in het boek van Charles Decoster tot leven komt. “De assche
van Claes klopt op mijn borst”. Voor u gaat kijken in de boeken en opmerken dat
Charles Decoster een Vlaams-nationalist was, kan men vaststellen dat vele
ideologische stromingen met Tijl aan de haal zijn gegaan. In mijn jeugd was de
figuur geen voorwerp van bijzondere verering, mijn vader vond de kinderboekjes
nogal mak en toen ik op zeker ogenblik een Sovjet-uitgave van het werk zat te
lezen, in het Frans, was hij wel geïnteresseerd omdat hij wist dat die een
andere Tijl tevoorschijn had getoverd. Maar na enkele jaren ben ik mij gaan
afvragen of we de mythische Tijl Uilenspiegel wel recht doen, want mijn indruk
was dat hij, door de burgers van de steden in hetzij de omgeving van het Duitse
Halle of het Vlaamse Damme te kijk te zetten en hun goedgelovigheid aan de kaak
te stellen, de lustige streken weet u wel, echt wel iets van de houding van
Diogenes in zich droeg. Hij, Tijl Uilenspiegel beschouwde zich ook wel iemand
met een missie en het valt niet moeilijk in overweging te nemen dat Tijl aan
bezit niet veel hechte, maar eerder de spot dreef met mensen die er net alles
voor over hadden. Lamme Goedzak was niet per se zijn vriend, eerder, zo lijkt
het, bekommert hij zich om Lamme omdat die zo onbeholpen door het leven struint.
Maar het belangrijkste is dat Tijl altijd weer voor de waarheid uitkomt, mensen
laat zien dat hun aannames fout waren. Nu weten we dat onze verhalenschat nog
twee andere figuren kent, Karel de Grote, in Karel en de Elegast en andere
verhalen, maar ook de kolderverhalen rond Karel V, waarin die bij de gewone
mensen rondgaat. Beide figuren, Karel de Grote en Karel V willen vooral weten
wat er werkelijk leeft en hoe mensen tegen de zaak aankijken. Want zij vrezen
dat ze bedot worden door hun getrouwen. Zij vertrouwen hun raadgevers niet en
moeten bij de mensen in de slaapsponde en het kleine kamertje gaan zoeken wat
waar is. Bij Karel de Grote behoort de literatuur tot de eerste uitingen van
voorhoofse verhalen. Keizer Karel leeft in regelrechte volksverhalen. En ook
Foucault wijst op het probleem van de waarheid tussen een prins en diens
raadgevers. Maar ook in een democratie, lezen we, is er een probleem dat de
Boulè, raad of assemblee niet altijd tot goede besluiten kan worden gekomen omdat
de sprekers niet altijd gericht zijn op de Parrhesia, het spreken van de
waarheid. Die waarheid is geen abstract begrip, maar heeft betrekking op zaken
van bestuur, bijvoorbeeld het voeren van de oorlog van 431 tot 402 voor
Christus, de Peloponnesische oorlog. Zoals men weet heeft die oorlog de
democratie in Athene geen deugd gedaan.
En er is ook nog van den Vossche Reynaerde, die
al evenzeer een omkering van de aangenomen orde teweegbrengt en heel wat met
figuren, die men zou kunnen verbinden met het bestaande hof, in de 13de
eeuw, dus van de Graaf van Vlaanderen of van de Keizer, de Franse koning. Feit
is dat de boevenstreken van de vos worden aangeklaagd en deze zich telkens weer
weet vrij te pleiten door de klagers zelf in hun hemd te zetten. Hij vertelt
dingen over hen die ze liefst verborgen willen houden.
Mocht men het overdreven vinden dat we zelfs
een koning en een Keizer in een cynische traditie stellen, een traditie die
vooral met anekdotes is gelardeerd, zoals Michel Foucault stelt, wijs ik er
graag op dat het hele onderzoek over cynisme bij Seneca en andere stoïcijnen
leidt tot een stilistiek van leven waar we best even wat meer kunnen aanvangen.
Het onderzoek naar zelfzorg, dat in een ander werk van Foucault verder werd
uitgewerkt (Histoire de la sexualité III, Le souci de soi), waarin hij die
zelfzorg, die hij fundamenteel acht voor de Klassieke oudheid als een
belangrijke pool ziet in de verhoudingen tussen het ik en de anderen, haalt hij
hier uit de dialogen van Socrates over de vraag hoe men het best de jongeren
vormt. Het ik wordt willens opgenomen in meerdere maalstromen en de disciplinerende
werking van de instituties, de verhoudingen binnen de familie en andere
structuren, bepalen mee wie het ik kan worden. In dit boek, de moed tot
waarheid werkt Foucault die gedachten verder uit aan de hand van twee prangende
kwesties, namelijk hoe we tot waarheid spreken kunnen komen, aan de hand van de
uitspraken over Parrhesia, wat dus net dat betekent en zowel bij Socrates als
bij de andere filosofen sterk aanwezig is. Het tweede vraagstuk betreft de “epimelea”,
het zich bekommeren om… zichzelf en de anderen. Volgens de filosoof is dit de
meest kenmerkende houding van de ouden, Grieken en Romeinen.
Verder houdt hij zich uitgebreid bezig met de
kwestie hoe de cynische filosofen, Diogenes, Crates en Hyparchia in het
waarheid spreken en vooral handelen hun verhouding tot die waarheid tot
schandaal omkeren. Verder zien we hoe de stoïcijnen, Seneca onder andere ertoe
komen de waarheid te onderzoeken. Bekijken we het hele plaatje, dan merken we
op dat Michel Foucault in deze onderzoeken ons een mogelijkheid biedt om het
zelf opnieuw vorm te geven.
We komen dus tot de vraag waarom iemand als
Susan Neiman dit werk van Foucault niet weet te waarderen, omdat, zo zegt zij,
Foucault er mede voor gezorgd heeft dat duidelijke uitspraken en ook wel
duidelijke autoriteit niet mogelijk zou
zijn. Het valt mij wel op dat ze verwijst naar de Foucault van de jaren zestig
en nog wel de jaren zeventig, maar het niet heeft over precies in het werk Morele
Helderheid aan de orde stelt, de vraag namelijk hoe we ons handelen voor
onszelf zouden kunnen verantwoorden, dan wel, zoals ze aangeeft onder invloed
van een filosoof als Foucault uitspraken over het morele steeds tussen
aanhalingstekens worden geplaatst. In dit boek van Foucault, over lezingen in
het jaar 1984 merk ik nu juist dat hij wel degelijk meent dat uitspraken gedaan
kunnen worden die men als waarheidspreken kan begrijpen. Daarin zit ook
verweven de kwestie of we in het particuliere leven, ons eigen bestaan aan
“epimeileia” waarover ook Joep Domen iets weet te zeggen, de levenskunst dan.
Epimelesthai is het werkwoord en Foucault laat niet na uit te leggen waarom de
gedachte zo belangrijk is. Ik denk dat het lezen van de tekst van de Lachas, de
discussie over moed, laat zien hoe Foucault wel degelijk laat zien dat Socrates
voor hem meer doet dan wat praten over de waarheid, maar dat de waarheid leidt
tot zelfonderzoek. Men kan niet spreken over moed, als men niet ook kan spreken
wat er toe doet. Moeten we ons zorgen maken over onszelf? Jawel, zegt Montaigne
en Domen citeert die gedachte ook. Maar voor Foucault betekent het zorg dragen
voor het zelf ook de voorwaarde schept om zorg te dragen voor de andere, niet
in de publieke sfeer, maar precies in een universalistische sfeer, terwijl het
altijd zeer om concrete zorg gaat.
Bekijk je deze gedachten en kijk je naar een
figuur als Tijl Uilenspiegel, dan merk je dat hij zich wel behoedt voor zaken
waaraan hij echt ten onder zou gaan, maar dat hij tegelijk de moed heeft tot
spreken en ernaar handelen. Hij gaat niet enkel een politieke strijd aan, in
het kader van de Tachtigjarige oorlog, hij gaat ook iets aan wat we met
epimelesthai kunnen zien. Hij zorgt voor anderen, omdat hij ze belangrijk vindt
en misschien dat hij, zelfs wanneer hij de goede burgers van deze of gene stad
om de tuin leidt, misleidt en te kijk zet, dat dit ook een daad is van zorg. Je
zou ook de figuur van de ridder met het trieste gelaat, de goede Don Quichot
als zo een figuur kunnen beschouwen. Zeker denk ik dan aan Michel de Gelderode,
die zijn duinfilosoof door Vlaanderen en omstreken laat trekken en de mens in
de allergekste vormen en gedaanten ziet verschijnen, die ook van alles
verrichten wat we liever niet zouden weten. Leggen we de stukken samen, dan
blijkt er zich doorheen de geschiedenis altijd wel een soort vormgeving van het
socratisch-cynische streven naar waarheid spreken en de zorg voor de andere die
daarmee verbonden is. We weten ook dat Michel Foucault zelf dit thema graag
verder had uitgewerkt, omdat hij aangeeft hoe in de kerk het pastorale zorgen
het heeft overgenomen van het waarheidspreken, desnoods door schandalige
omkeringen. Maar in de mystiek zou de waarheid zelf toch steeds haar plaats
hebben gevonden en onze indruk, idee is het dat in figuren als Tijl Uilenspiegel
of in de “Laus Stultitia” van Erasmus dit dubbele opzet van waarheid en zorg
wel degelijk een belangwekkende plaats heeft gekregen. De zestiende en
zeventiende eeuw bleken op dat vlak nogal vruchtbaar en het is dan ook de vraag
hoe we het terrein verder kunnen onderzoeken.
Iets pertinenter wordt het allemaal wanneer we
kijken naar Spinoza, de zakenman die door toedoen van derden failliet verklaard
werd en bovendien de zwaarste banvloek mocht kennen waarvan een joodse gemeente
ooit akte heeft verleend. Maar eens bevrijd van de engdenkende gemeenschap kon
Spinoza zijn eigen leven gaan leiden en dat deed hij op een wijze die we bij
Foucault terugvinden, sober, op eigen kracht en dus autonoom. Hij wenste ook te
zeggen wat hij vond dat moest gezegd worden, over de goede samenleving en
vooral zijn ethica, waarin hij ons de weg toont naar een beter begrip van de
dingen. Ik denk dat we hier de ware filosoof aan het werk zagen. Toch was hij
een van die figuren die met de kleine luiden ging praten, maar aan het einde
van zijn leven toch al belangrijker mensen ontmoette. In 1672 wilde hij
overigen Johan en Cornelis de Witt redden… of toch de situatie in ogenschouw
nemen, maar zijn huisbaas beschermde hem tegen zichzelf. Al bij al merken we
bij Foucault interesse voor zowel de stilistiek van het cynische leven en de
kwestie van het ware leven, het Alèthès bios, - voor velen zal het geen zin
meer hebben het schrift van Homeros en Plato te hanteren. Het ware leven, daar
maken de cynische filosofen een schandaal van, maar Epictetus zal volgens de
filosoof Foucault een te vriendelijke benadering van de ware cynicus, die niet
arm is of bedelt omdat hij daarmee zijn filosofie zou uitdrukken, maar armoede
en sober leven hebben te maken, volgens Epictetus met de gedachte dat de
filosoof een opdracht krijgt van de Godheid, wat niet iedereen krijgt die zich
met filosofie inlaat, want dat zou goed zijn voor iedereen. Die opdracht brengt
mee dat de filosoof in onthouding zal leven, niet om de versterving, maar om
met minimale kost een maximale lust te realiseren. Dus komt het eraan ascese te
bedrijven en dat hoeft niet demonstratief te verlopen. Waar Diogenes nog vooral
de opdracht leek te hebben de goegemeente te laten zien hoe schokkerend kan
optreden. Hij masturbeert op de agora, de markt, laat de koning, Alexander de
Grote weten dat hij niet de echte koning is, maar juist de hond Diogenes. De
filosoof als koning komt ook in De Staat van Plato aan de orde, maar de cynicus
Diogenes laat zien dat hij die niets nodig heeft het stevigst in de schoenen,
sorry, de sandalen staat. Er is dus een merkbaar verschil tussen Socrates en de
cynische filosofen, maar dat verschil is toch gradueel, want over de armoede en
ascese gaat het in beide gevallen, alleen, voor de socratische visie geldt dat
die armoede gevolg is van een levenshouding, terwijl Diogenes en Crates en de
leerling van Epictetus het juist de filosofie zelf is en noodzaak om in
waarheid een filosoof te zijn.
We moeten, meen ik, gaan nadenken over de
manier waarop we vandaag aan Parrhesia doen, waarheid spreken, over het eigen
leven, verwachtingen, maar ook de “epimelia” de zorg voor zichzelf en dus ook
de zorg voor de andere(n) van belang is. Dat betekent in feite net wat
bijvoorbeeld Hannah Arendt voor ogen stond, denk ik, toen ze nadacht over de
idee van Augustinus, Agapè, waarmee hij de betrokkenheid bij de ander aan de
orde stelde. Men moet begrijpen dat Arendt dit onderzoek schreef in de late
jaren twintig, toen Duitsland, maar niet enkel Duitsland met een probleem te
maken had dat nog groter was dan het Nazisme, namelijk hoe de samenleving, hoe
individuele leden zich als burgers betrokken konden weten bij het algemeen
belang, maar meer nog, bij de andere als zodanig, in een universalistische zin.
Met andere woorden, Foucault verliet in dit boek de politieke betekenis van de
Parrhesia, maar hoe ook, hij verschuift in dit boek het spectrum naar de
waarheid over het eigen leven.
Ik heb nagedacht over dit boek en meen dat ik
er niet voldoende over kan zeggen in algemene zin, maar het moeilijkste is de
finesses van zijn redeneringen in dit korte bestek weer te geven. Het belang
van dit boek schuilt er dan ook in dat het de lezer toelaat vele aspecten van
het vrijmoedig spreken onder de aandacht te krijgen, want daar lijkt het
vandaag wel eens aan te ontbreken, niet enkel in de politiek, maar ook in het
bedrijfsleven en vooral, meen ik te mogen opmerken in het persoonlijke leven.
Waarheid en zorg, zelfzorg en zorg voor de anderen gaan samen bij Socrates.
Epimeleia, epimeleiesthai, gnauthei séauton, het zijn de termen die Sokrates
gebruikte, maar tot en met Arendt hebben rond gezongen. Alleen, zoals Neiman
aangeeft, moet men durven spreken over morele helderheid want daar komt men bij
uit, precies bij de vraag die Foucault stelde, hoe we onszelf in de spiegel
kunnen blijven zien. Het pleidooi voor eerlijke politiek van Ivan Devadder
kunnen we wel begrijpen, maar we begrijpen niet waarom hij dat niet over de
journalistiek zou hebben. Waarheid is niet zomaar te vinden en binnen een job
als journalist kan men dat niet altijd waarmaken. Maar ook in ons dagelijkse
leven zien we dat het niet eenvoudig ligt om naar waarheid te handelen, te
spreken. Iemand tot een date verleiden vergt van velen al heel wat kunst en
vliegwerk om een doodgewoon leven, dat we eindelijk wel willen, opwindend voor
te stellen. Ook in andere opzichten zoals verkopers, in banken en andere
sectoren, die hun waar met verve dienen voor te stellen. Ruimte voor nuance?
Een goede verkoper denk ik, weet dat te vertellen. Je hoort op de radio soms de
gekste reclameboodschappen, om de aandacht te trekken, maar dat betekent dat we
enerzijds de makers van de boodschappen zien jongleren met verifieerbare
voorstellingen van zaken en een publiek die erdoor aangesproken moet worden en
als gevolg van ervaringen met het product, de dienst die reclame kan afwijzen, maar
vaak juist die publiciteit zien als een bevestiging van hun eigen visie. Iemand
die klant is bij Bank van Breda of die houdt van de superieure luxe van een
Jaguar zal die publiciteit maar pruimen als de eigen voorkeuren in de boodschap
weerklinken. Wie houdt van stijlvol dineren zal een schreeuwerige reclame voor
een restaurant niet leuk vinden of het gebruik van goedkope woorden, als
foodie. Zo zit de code van het communiceren over de dingen inherent vol
verwijzingen naar iets anders, maar hoe het werkelijk is, kan men niet
aanvaarden, denk ik. Deze crisis, van banken en overheden, van de vraag ook of
we wel nog een toekomst willen, is voor ons van groot belang in die zin dat het
mogelijk zou kunnen worden dat we vergeten die toekomst vorm te geven. Men kan
het denken een leuk tijdverdrijf vinden, historisch onderzoek laat zien dat het
handelen ook denken in impliceert, ook van de regeringsleden en –partijen. Het
punt willen we graag maken met Lodewijk XV die doorgaans met enige minachting
wordt bejegend, waarbij de zeer weinige onderlegde critici uitgaan van de
kritiek op de vorst, terwijl die net deed wat nu aan de orde was en is, het
vermijden van het failliet van de staat en het bestuursapparaat verbeteren, wat
botste op de leden van het parlement van Parijs, een rechtscollege dus. Hij
slaagde niet in die hervormingen, zegt men, maar het waren precies de leden van
het parlement van Parijs die weigerden de hervormingen doorgang te laten
vinden. Hij, Lodewijk XV zou dus de vaak geciteerde zin – après tout, après
nous le déluge - gehoord hebben van de
Marquise de Pompadour, Jeanne-Antoinette Poisson, maar haar invloed op Lodewijk
en Frankrijk was in wezen niet negatief. De oorlog over de Habsburgse
opvolging, die voor Frankrijk schadelijk afliep, was wellicht complexer dan men
doorgaans voor ogen heeft.
Als we tot slot nog een poging mogen doen om u
ervan te overtuigen dat dit boek de moeite waard is, dan met die ene figuur die
in de Vlaamse literatuur, de Nederlandse literatuur niet voldoende onder de
aandacht kan komen, Pallieter, maar dan wel zoals Felix Timmermans hem
portretteerde. Een vondst van de oorlog en de depressie die Timmermans zelf had
meegemaakt en waaruit een bijzonder vitalistische roman is voortgekomen.
Pallieter leeft niet van de hemelse dauw, maar hoe hij aan zijn inkomsten komt,
vernemen we nergens direct. Een erfenis, maar hoe en wat, daarover geen woord.
Hij kan zijn dagen in ledigheid slijten, drinkend met een vriend, schilder,
zoals Timmermans er zelf een was, of rondrijdend op een paard door de vennen.
Hij heeft een conflict met de baron, omdat de baron het niet begrijpt dat een
roturier, een dorper kan leven als een… baron dus. Palieter zal in zekere zin
ook een waarheidspreker zijn. Hij verafschuwt de stad, het drukke leven, de
uiterlijke schijn. Het is fundamenteel dat men dit niet zien als een vermeende
typisch Vlaamse afkeer van de stad, maar eerder begrijpt in de oudere traditie van antiek ascetisme en
afkeer voor het overbodige. Hij kan sober zijn, denk ik, omdat hij overvloed
heeft, dat wil zeggen, hij kan met zijn Marieke op reis, per boot en later per
huifkar, omdat de materiële nood niet dreigt en het trekkende leven hem niet
beknellen kan. In die zin is deze roman denk ik een van de meest
universalistische die er in Vlaanderen geschreven zijn. Merk op dat mijn
cataloog van Vlaamse universalistische literatuur toch wel een paar honderd
titels zou bevatten, van poëtica over toneelwerk tot romans en zelfs essays. Maar
van belang is dat deze Pallieter er werkelijk toe komt op een eerlijke wijze
met zijn omgeving om te gaan en voor zichzelf te zorgen, zodat hij ook voor
zijn vrienden kan zorgen. In die zin staat Timmermans als auteur in een
traditie van christelijke opvattingen die men als tegengesteld aan de algemene
lijn van een moraliserende pastorale zorg kan voorstellen. Het is een probleem
dat Foucault zelf niet meer heeft kunnen uitwerken, maar dat naar mijn inzicht
niet enkel voor gelovigen, katholieken in het bijzonder van belang is, maar ook
voor iedereen die zich over (zelf-)zorg buigt en de vraag, het verzoek van
Socrates om zich om zichzelf te bekommeren, opdat dit de conditio sine qua non
is zich te bekommeren om de anderen. Dit is geen aanzet tot moraliserend
spreken tot de ander, maar net wat Sloterdijk noemde een aanzet geven tot het
voordoen. In zijn benadering van Socrates en vervolgens de cynici zien we dat
Foucault er bijzondere waarde aan hecht dat de filosoof, zoals bij Epictetus
beschreven niet arm moet zijn omwille van de armoede of schandaal moet schoppen
om het schandaal, maar dat hij sober zal leven en dat het schandaal zal
voortkomen uit zijn waarheidsliefde en naar waarheid leven. Pallieter
beantwoordt daar naar het mij voorkomt zeer zeker aan.
Het ligt voor de hand dat we met de gedachte
besluiten dat in deze tijd, waar bankiers en politici eerder om strategische
dan wel tactische redenen waarheid zullen verkiezen boven misleiding, velen
vergeten dat juist die vaststelling Foucault bij Socrates bracht en de Parrhesia
als thema heeft uitgekozen. Evengoed blijft dan de vraag wat we aan kunnen
vangen met het optreden van Geert Wilders, die geen overtuigende tegenstanders
lijkt te vinden. Het punt is dat de oneliners van Wilders en erger nog, zijn
daden een vorm van waarheidspreken lijken, maar het kan zijn dat men zal
merken, zoals in het geval van de Moelanders – burgers uit Midden- en Oost-Europese
landen – die overlast zouden veroorzaken dat dit een grove veralgemening en
uitvergroting van geïsoleerde problemen met een verlopen Pool of andere mens
uit die regio. De houding van Wilders in de politiek is in die zin rampzalig
dat hij wat rond zoemt aan ongemak in de samenleving oppikt en er een zaak van
maakt. Maar de weifelende houding van de andere partijen, die er niet in slagen
die oneliners te beantwoorden, kan men ook maar moeilijk als een goede vorm van
begrip beschouwen. Maar, anders en toch vergelijkbaar met het interbellum is de
vraag hoe we als burgers in het politieke domein kunnen optreden en hoe
politici zich in de samenleving presenteren. Ook hier is de vraag van Foucault
van belang: hoe zal de burger de waarheid, de onwelgevallige waarheid
onderkennen en wat zal hij/zij aan de politici m/v doorgeven, maar ook het
omgekeerde is van belang. Die kwestie heeft dan echt wel te maken met agapè, de
liefde voor medemensen. Ach, we horen het woord niet graag, maar het is wel van
belang als we die samenleving vorm willen blijven geven en niet het recht van
de sterkste willen laten gelden.
Bart Haers
18 februari 2012
Reacties
Een reactie posten