De filosoof in ruwe mantel, op sandalen


Recensie (filosofie)

De moed tot spreken
Parrhesia of het waarheid spreken

Michel Foucault. De moed tot waarheid. Uitgeverij Boom. Vertaling: Ineke Van der Burg. 412 pp. 29,90 € 

Het boek van Michel Foucault draagt de titel, De moed tot waarheid. Maar waarom, denken velen, zou men moed van node hebben om de waarheid te zeggen. We lopen toch met ons hart op de tong en we zeggen toch alles wat er in ons op zou kunnen komen. Vrank en vrij, heet het, zegt elkeen van ons waar het op staat, daar is geen grote filosofie of geen grote filosoof voor van node. Bovendien, dacht ik zelf lang ten onrechte dat Foucault zich vooral zou hebben bezig gehouden met het neerhalen van elke vorm van autoriteit. Wie dit boek leest merkt dat hij zichzelf voldoende inschatte als autoriteit, dat hij dat element van zijn filosofie minstens zou gaan nuanceren. Nu was het geen nutteloze oefening de idee dat wie zich een autoriteit dacht te zijn ook zomaar die hoedanigheid toe te kennen. Want autoriteit verkrijgt men niet op afroep. Een politicus of academicus, ondernemer of sportman die zich boven elke kritiek verheven acht, mag erop zich van verzekerd weten dat zijn autoriteit wel eens ter discussie zal komen te staan, zeker als er ergens een Jan Bucquoy in de buurt is, die de cynici gelijk de wereld als een schouwtoneel van het overbodige ziet en voortdurend de spot drijft en daarvoor dus de film hanteert. Hij noemt zichzelf een anarchist, maar wellicht kunnen we hem wel een cynicus noemen, zoals Michel Foucault er het portret van schildert, niet altijd even sympathiek overigens en dan hebben we het niet over Diogenes die na een enthousiasmerende rede waarmee hij aller sympathie wint, zelfs van de sofisten, zich neerzet in het zand en een zekere onoorbare handeling verricht. Voor wie zich afvragen mocht welke, noch Foucault noch Dio Chrisostomos hebben het blijkbaar genoemd, maar elders vermeldt Foucault – uiteraard – dat Diogenes op het marktplein en plein public masturbeert en zegt dat als mensen in het publiek eten – maar dat lijkt niet zomaar publiek te gebeuren – dan mag een even natuurlijke handeling uiteraard niet met schroom, laat staan schaamte bedreven.

Laten we ter introductie van onze reflecties even Tijl Uilenspiegel bijhalen, die op de een of andere manier voor mij als een typevoorbeeld van de cynische filosoof in de moderne tijd kan doorgaan. We hebben het niet over de Tijl Uilenspiegel uit de kinderboekjes, wel de Uilenspiegel die in het boek van Charles Decoster tot leven komt. “De assche van Claes klopt op mijn borst”. Voor u gaat kijken in de boeken en opmerken dat Charles Decoster een Vlaams-nationalist was, kan men vaststellen dat vele ideologische stromingen met Tijl aan de haal zijn gegaan. In mijn jeugd was de figuur geen voorwerp van bijzondere verering, mijn vader vond de kinderboekjes nogal mak en toen ik op zeker ogenblik een Sovjet-uitgave van het werk zat te lezen, in het Frans, was hij wel geïnteresseerd omdat hij wist dat die een andere Tijl tevoorschijn had getoverd. Maar na enkele jaren ben ik mij gaan afvragen of we de mythische Tijl Uilenspiegel wel recht doen, want mijn indruk was dat hij, door de burgers van de steden in hetzij de omgeving van het Duitse Halle of het Vlaamse Damme te kijk te zetten en hun goedgelovigheid aan de kaak te stellen, de lustige streken weet u wel, echt wel iets van de houding van Diogenes in zich droeg. Hij, Tijl Uilenspiegel beschouwde zich ook wel iemand met een missie en het valt niet moeilijk in overweging te nemen dat Tijl aan bezit niet veel hechte, maar eerder de spot dreef met mensen die er net alles voor over hadden. Lamme Goedzak was niet per se zijn vriend, eerder, zo lijkt het, bekommert hij zich om Lamme omdat die zo onbeholpen door het leven struint. Maar het belangrijkste is dat Tijl altijd weer voor de waarheid uitkomt, mensen laat zien dat hun aannames fout waren. Nu weten we dat onze verhalenschat nog twee andere figuren kent, Karel de Grote, in Karel en de Elegast en andere verhalen, maar ook de kolderverhalen rond Karel V, waarin die bij de gewone mensen rondgaat. Beide figuren, Karel de Grote en Karel V willen vooral weten wat er werkelijk leeft en hoe mensen tegen de zaak aankijken. Want zij vrezen dat ze bedot worden door hun getrouwen. Zij vertrouwen hun raadgevers niet en moeten bij de mensen in de slaapsponde en het kleine kamertje gaan zoeken wat waar is. Bij Karel de Grote behoort de literatuur tot de eerste uitingen van voorhoofse verhalen. Keizer Karel leeft in regelrechte volksverhalen. En ook Foucault wijst op het probleem van de waarheid tussen een prins en diens raadgevers. Maar ook in een democratie, lezen we, is er een probleem dat de Boulè, raad of assemblee niet altijd tot goede besluiten kan worden gekomen omdat de sprekers niet altijd gericht zijn op de Parrhesia, het spreken van de waarheid. Die waarheid is geen abstract begrip, maar heeft betrekking op zaken van bestuur, bijvoorbeeld het voeren van de oorlog van 431 tot 402 voor Christus, de Peloponnesische oorlog. Zoals men weet heeft die oorlog de democratie in Athene geen deugd gedaan.

En er is ook nog van den Vossche Reynaerde, die al evenzeer een omkering van de aangenomen orde teweegbrengt en heel wat met figuren, die men zou kunnen verbinden met het bestaande hof, in de 13de eeuw, dus van de Graaf van Vlaanderen of van de Keizer, de Franse koning. Feit is dat de boevenstreken van de vos worden aangeklaagd en deze zich telkens weer weet vrij te pleiten door de klagers zelf in hun hemd te zetten. Hij vertelt dingen over hen die ze liefst verborgen willen houden.

Mocht men het overdreven vinden dat we zelfs een koning en een Keizer in een cynische traditie stellen, een traditie die vooral met anekdotes is gelardeerd, zoals Michel Foucault stelt, wijs ik er graag op dat het hele onderzoek over cynisme bij Seneca en andere stoïcijnen leidt tot een stilistiek van leven waar we best even wat meer kunnen aanvangen. Het onderzoek naar zelfzorg, dat in een ander werk van Foucault verder werd uitgewerkt (Histoire de la sexualité III, Le souci de soi), waarin hij die zelfzorg, die hij fundamenteel acht voor de Klassieke oudheid als een belangrijke pool ziet in de verhoudingen tussen het ik en de anderen, haalt hij hier uit de dialogen van Socrates over de vraag hoe men het best de jongeren vormt. Het ik wordt willens opgenomen in meerdere maalstromen en de disciplinerende werking van de instituties, de verhoudingen binnen de familie en andere structuren, bepalen mee wie het ik kan worden. In dit boek, de moed tot waarheid werkt Foucault die gedachten verder uit aan de hand van twee prangende kwesties, namelijk hoe we tot waarheid spreken kunnen komen, aan de hand van de uitspraken over Parrhesia, wat dus net dat betekent en zowel bij Socrates als bij de andere filosofen sterk aanwezig is. Het tweede vraagstuk betreft de “epimelea”, het zich bekommeren om… zichzelf en de anderen. Volgens de filosoof is dit de meest kenmerkende houding van de ouden, Grieken en Romeinen.

Verder houdt hij zich uitgebreid bezig met de kwestie hoe de cynische filosofen, Diogenes, Crates en Hyparchia in het waarheid spreken en vooral handelen hun verhouding tot die waarheid tot schandaal omkeren. Verder zien we hoe de stoïcijnen, Seneca onder andere ertoe komen de waarheid te onderzoeken. Bekijken we het hele plaatje, dan merken we op dat Michel Foucault in deze onderzoeken ons een mogelijkheid biedt om het zelf opnieuw vorm te geven.

We komen dus tot de vraag waarom iemand als Susan Neiman dit werk van Foucault niet weet te waarderen, omdat, zo zegt zij, Foucault er mede voor gezorgd heeft dat duidelijke uitspraken en ook wel duidelijke autoriteit niet  mogelijk zou zijn. Het valt mij wel op dat ze verwijst naar de Foucault van de jaren zestig en nog wel de jaren zeventig, maar het niet heeft over precies in het werk Morele Helderheid aan de orde stelt, de vraag namelijk hoe we ons handelen voor onszelf zouden kunnen verantwoorden, dan wel, zoals ze aangeeft onder invloed van een filosoof als Foucault uitspraken over het morele steeds tussen aanhalingstekens worden geplaatst. In dit boek van Foucault, over lezingen in het jaar 1984 merk ik nu juist dat hij wel degelijk meent dat uitspraken gedaan kunnen worden die men als waarheidspreken kan begrijpen. Daarin zit ook verweven de kwestie of we in het particuliere leven, ons eigen bestaan aan “epimeileia” waarover ook Joep Domen iets weet te zeggen, de levenskunst dan. Epimelesthai is het werkwoord en Foucault laat niet na uit te leggen waarom de gedachte zo belangrijk is. Ik denk dat het lezen van de tekst van de Lachas, de discussie over moed, laat zien hoe Foucault wel degelijk laat zien dat Socrates voor hem meer doet dan wat praten over de waarheid, maar dat de waarheid leidt tot zelfonderzoek. Men kan niet spreken over moed, als men niet ook kan spreken wat er toe doet. Moeten we ons zorgen maken over onszelf? Jawel, zegt Montaigne en Domen citeert die gedachte ook. Maar voor Foucault betekent het zorg dragen voor het zelf ook de voorwaarde schept om zorg te dragen voor de andere, niet in de publieke sfeer, maar precies in een universalistische sfeer, terwijl het altijd zeer om concrete zorg gaat.

Bekijk je deze gedachten en kijk je naar een figuur als Tijl Uilenspiegel, dan merk je dat hij zich wel behoedt voor zaken waaraan hij echt ten onder zou gaan, maar dat hij tegelijk de moed heeft tot spreken en ernaar handelen. Hij gaat niet enkel een politieke strijd aan, in het kader van de Tachtigjarige oorlog, hij gaat ook iets aan wat we met epimelesthai kunnen zien. Hij zorgt voor anderen, omdat hij ze belangrijk vindt en misschien dat hij, zelfs wanneer hij de goede burgers van deze of gene stad om de tuin leidt, misleidt en te kijk zet, dat dit ook een daad is van zorg. Je zou ook de figuur van de ridder met het trieste gelaat, de goede Don Quichot als zo een figuur kunnen beschouwen. Zeker denk ik dan aan Michel de Gelderode, die zijn duinfilosoof door Vlaanderen en omstreken laat trekken en de mens in de allergekste vormen en gedaanten ziet verschijnen, die ook van alles verrichten wat we liever niet zouden weten. Leggen we de stukken samen, dan blijkt er zich doorheen de geschiedenis altijd wel een soort vormgeving van het socratisch-cynische streven naar waarheid spreken en de zorg voor de andere die daarmee verbonden is. We weten ook dat Michel Foucault zelf dit thema graag verder had uitgewerkt, omdat hij aangeeft hoe in de kerk het pastorale zorgen het heeft overgenomen van het waarheidspreken, desnoods door schandalige omkeringen. Maar in de mystiek zou de waarheid zelf toch steeds haar plaats hebben gevonden en onze indruk, idee is het dat in figuren als Tijl Uilenspiegel of in de “Laus Stultitia” van Erasmus dit dubbele opzet van waarheid en zorg wel degelijk een belangwekkende plaats heeft gekregen. De zestiende en zeventiende eeuw bleken op dat vlak nogal vruchtbaar en het is dan ook de vraag hoe we het terrein verder kunnen onderzoeken.


Iets pertinenter wordt het allemaal wanneer we kijken naar Spinoza, de zakenman die door toedoen van derden failliet verklaard werd en bovendien de zwaarste banvloek mocht kennen waarvan een joodse gemeente ooit akte heeft verleend. Maar eens bevrijd van de engdenkende gemeenschap kon Spinoza zijn eigen leven gaan leiden en dat deed hij op een wijze die we bij Foucault terugvinden, sober, op eigen kracht en dus autonoom. Hij wenste ook te zeggen wat hij vond dat moest gezegd worden, over de goede samenleving en vooral zijn ethica, waarin hij ons de weg toont naar een beter begrip van de dingen. Ik denk dat we hier de ware filosoof aan het werk zagen. Toch was hij een van die figuren die met de kleine luiden ging praten, maar aan het einde van zijn leven toch al belangrijker mensen ontmoette. In 1672 wilde hij overigen Johan en Cornelis de Witt redden… of toch de situatie in ogenschouw nemen, maar zijn huisbaas beschermde hem tegen zichzelf. Al bij al merken we bij Foucault interesse voor zowel de stilistiek van het cynische leven en de kwestie van het ware leven, het Alèthès bios, - voor velen zal het geen zin meer hebben het schrift van Homeros en Plato te hanteren. Het ware leven, daar maken de cynische filosofen een schandaal van, maar Epictetus zal volgens de filosoof Foucault een te vriendelijke benadering van de ware cynicus, die niet arm is of bedelt omdat hij daarmee zijn filosofie zou uitdrukken, maar armoede en sober leven hebben te maken, volgens Epictetus met de gedachte dat de filosoof een opdracht krijgt van de Godheid, wat niet iedereen krijgt die zich met filosofie inlaat, want dat zou goed zijn voor iedereen. Die opdracht brengt mee dat de filosoof in onthouding zal leven, niet om de versterving, maar om met minimale kost een maximale lust te realiseren. Dus komt het eraan ascese te bedrijven en dat hoeft niet demonstratief te verlopen. Waar Diogenes nog vooral de opdracht leek te hebben de goegemeente te laten zien hoe schokkerend kan optreden. Hij masturbeert op de agora, de markt, laat de koning, Alexander de Grote weten dat hij niet de echte koning is, maar juist de hond Diogenes. De filosoof als koning komt ook in De Staat van Plato aan de orde, maar de cynicus Diogenes laat zien dat hij die niets nodig heeft het stevigst in de schoenen, sorry, de sandalen staat. Er is dus een merkbaar verschil tussen Socrates en de cynische filosofen, maar dat verschil is toch gradueel, want over de armoede en ascese gaat het in beide gevallen, alleen, voor de socratische visie geldt dat die armoede gevolg is van een levenshouding, terwijl Diogenes en Crates en de leerling van Epictetus het juist de filosofie zelf is en noodzaak om in waarheid een filosoof te zijn.

We moeten, meen ik, gaan nadenken over de manier waarop we vandaag aan Parrhesia doen, waarheid spreken, over het eigen leven, verwachtingen, maar ook de “epimelia” de zorg voor zichzelf en dus ook de zorg voor de andere(n) van belang is. Dat betekent in feite net wat bijvoorbeeld Hannah Arendt voor ogen stond, denk ik, toen ze nadacht over de idee van Augustinus, Agapè, waarmee hij de betrokkenheid bij de ander aan de orde stelde. Men moet begrijpen dat Arendt dit onderzoek schreef in de late jaren twintig, toen Duitsland, maar niet enkel Duitsland met een probleem te maken had dat nog groter was dan het Nazisme, namelijk hoe de samenleving, hoe individuele leden zich als burgers betrokken konden weten bij het algemeen belang, maar meer nog, bij de andere als zodanig, in een universalistische zin. Met andere woorden, Foucault verliet in dit boek de politieke betekenis van de Parrhesia, maar hoe ook, hij verschuift in dit boek het spectrum naar de waarheid over het eigen leven.

Ik heb nagedacht over dit boek en meen dat ik er niet voldoende over kan zeggen in algemene zin, maar het moeilijkste is de finesses van zijn redeneringen in dit korte bestek weer te geven. Het belang van dit boek schuilt er dan ook in dat het de lezer toelaat vele aspecten van het vrijmoedig spreken onder de aandacht te krijgen, want daar lijkt het vandaag wel eens aan te ontbreken, niet enkel in de politiek, maar ook in het bedrijfsleven en vooral, meen ik te mogen opmerken in het persoonlijke leven. Waarheid en zorg, zelfzorg en zorg voor de anderen gaan samen bij Socrates. Epimeleia, epimeleiesthai, gnauthei séauton, het zijn de termen die Sokrates gebruikte, maar tot en met Arendt hebben rond gezongen. Alleen, zoals Neiman aangeeft, moet men durven spreken over morele helderheid want daar komt men bij uit, precies bij de vraag die Foucault stelde, hoe we onszelf in de spiegel kunnen blijven zien. Het pleidooi voor eerlijke politiek van Ivan Devadder kunnen we wel begrijpen, maar we begrijpen niet waarom hij dat niet over de journalistiek zou hebben. Waarheid is niet zomaar te vinden en binnen een job als journalist kan men dat niet altijd waarmaken. Maar ook in ons dagelijkse leven zien we dat het niet eenvoudig ligt om naar waarheid te handelen, te spreken. Iemand tot een date verleiden vergt van velen al heel wat kunst en vliegwerk om een doodgewoon leven, dat we eindelijk wel willen, opwindend voor te stellen. Ook in andere opzichten zoals verkopers, in banken en andere sectoren, die hun waar met verve dienen voor te stellen. Ruimte voor nuance? Een goede verkoper denk ik, weet dat te vertellen. Je hoort op de radio soms de gekste reclameboodschappen, om de aandacht te trekken, maar dat betekent dat we enerzijds de makers van de boodschappen zien jongleren met verifieerbare voorstellingen van zaken en een publiek die erdoor aangesproken moet worden en als gevolg van ervaringen met het product, de dienst die reclame kan afwijzen, maar vaak juist die publiciteit zien als een bevestiging van hun eigen visie. Iemand die klant is bij Bank van Breda of die houdt van de superieure luxe van een Jaguar zal die publiciteit maar pruimen als de eigen voorkeuren in de boodschap weerklinken. Wie houdt van stijlvol dineren zal een schreeuwerige reclame voor een restaurant niet leuk vinden of het gebruik van goedkope woorden, als foodie. Zo zit de code van het communiceren over de dingen inherent vol verwijzingen naar iets anders, maar hoe het werkelijk is, kan men niet aanvaarden, denk ik. Deze crisis, van banken en overheden, van de vraag ook of we wel nog een toekomst willen, is voor ons van groot belang in die zin dat het mogelijk zou kunnen worden dat we vergeten die toekomst vorm te geven. Men kan het denken een leuk tijdverdrijf vinden, historisch onderzoek laat zien dat het handelen ook denken in impliceert, ook van de regeringsleden en –partijen. Het punt willen we graag maken met Lodewijk XV die doorgaans met enige minachting wordt bejegend, waarbij de zeer weinige onderlegde critici uitgaan van de kritiek op de vorst, terwijl die net deed wat nu aan de orde was en is, het vermijden van het failliet van de staat en het bestuursapparaat verbeteren, wat botste op de leden van het parlement van Parijs, een rechtscollege dus. Hij slaagde niet in die hervormingen, zegt men, maar het waren precies de leden van het parlement van Parijs die weigerden de hervormingen doorgang te laten vinden. Hij, Lodewijk XV zou dus de vaak geciteerde zin – après tout, après nous le déluge -  gehoord hebben van de Marquise de Pompadour, Jeanne-Antoinette Poisson, maar haar invloed op Lodewijk en Frankrijk was in wezen niet negatief. De oorlog over de Habsburgse opvolging, die voor Frankrijk schadelijk afliep, was wellicht complexer dan men doorgaans voor ogen heeft.

Als we tot slot nog een poging mogen doen om u ervan te overtuigen dat dit boek de moeite waard is, dan met die ene figuur die in de Vlaamse literatuur, de Nederlandse literatuur niet voldoende onder de aandacht kan komen, Pallieter, maar dan wel zoals Felix Timmermans hem portretteerde. Een vondst van de oorlog en de depressie die Timmermans zelf had meegemaakt en waaruit een bijzonder vitalistische roman is voortgekomen. Pallieter leeft niet van de hemelse dauw, maar hoe hij aan zijn inkomsten komt, vernemen we nergens direct. Een erfenis, maar hoe en wat, daarover geen woord. Hij kan zijn dagen in ledigheid slijten, drinkend met een vriend, schilder, zoals Timmermans er zelf een was, of rondrijdend op een paard door de vennen. Hij heeft een conflict met de baron, omdat de baron het niet begrijpt dat een roturier, een dorper kan leven als een… baron dus. Palieter zal in zekere zin ook een waarheidspreker zijn. Hij verafschuwt de stad, het drukke leven, de uiterlijke schijn. Het is fundamenteel dat men dit niet zien als een vermeende typisch Vlaamse afkeer van de stad, maar eerder begrijpt in de  oudere traditie van antiek ascetisme en afkeer voor het overbodige. Hij kan sober zijn, denk ik, omdat hij overvloed heeft, dat wil zeggen, hij kan met zijn Marieke op reis, per boot en later per huifkar, omdat de materiële nood niet dreigt en het trekkende leven hem niet beknellen kan. In die zin is deze roman denk ik een van de meest universalistische die er in Vlaanderen geschreven zijn. Merk op dat mijn cataloog van Vlaamse universalistische literatuur toch wel een paar honderd titels zou bevatten, van poëtica over toneelwerk tot romans en zelfs essays. Maar van belang is dat deze Pallieter er werkelijk toe komt op een eerlijke wijze met zijn omgeving om te gaan en voor zichzelf te zorgen, zodat hij ook voor zijn vrienden kan zorgen. In die zin staat Timmermans als auteur in een traditie van christelijke opvattingen die men als tegengesteld aan de algemene lijn van een moraliserende pastorale zorg kan voorstellen. Het is een probleem dat Foucault zelf niet meer heeft kunnen uitwerken, maar dat naar mijn inzicht niet enkel voor gelovigen, katholieken in het bijzonder van belang is, maar ook voor iedereen die zich over (zelf-)zorg buigt en de vraag, het verzoek van Socrates om zich om zichzelf te bekommeren, opdat dit de conditio sine qua non is zich te bekommeren om de anderen. Dit is geen aanzet tot moraliserend spreken tot de ander, maar net wat Sloterdijk noemde een aanzet geven tot het voordoen. In zijn benadering van Socrates en vervolgens de cynici zien we dat Foucault er bijzondere waarde aan hecht dat de filosoof, zoals bij Epictetus beschreven niet arm moet zijn omwille van de armoede of schandaal moet schoppen om het schandaal, maar dat hij sober zal leven en dat het schandaal zal voortkomen uit zijn waarheidsliefde en naar waarheid leven. Pallieter beantwoordt daar naar het mij voorkomt zeer zeker aan.

Het ligt voor de hand dat we met de gedachte besluiten dat in deze tijd, waar bankiers en politici eerder om strategische dan wel tactische redenen waarheid zullen verkiezen boven misleiding, velen vergeten dat juist die vaststelling Foucault bij Socrates bracht en de Parrhesia als thema heeft uitgekozen. Evengoed blijft dan de vraag wat we aan kunnen vangen met het optreden van Geert Wilders, die geen overtuigende tegenstanders lijkt te vinden. Het punt is dat de oneliners van Wilders en erger nog, zijn daden een vorm van waarheidspreken lijken, maar het kan zijn dat men zal merken, zoals in het geval van de Moelanders – burgers uit Midden- en Oost-Europese landen – die overlast zouden veroorzaken dat dit een grove veralgemening en uitvergroting van geïsoleerde problemen met een verlopen Pool of andere mens uit die regio. De houding van Wilders in de politiek is in die zin rampzalig dat hij wat rond zoemt aan ongemak in de samenleving oppikt en er een zaak van maakt. Maar de weifelende houding van de andere partijen, die er niet in slagen die oneliners te beantwoorden, kan men ook maar moeilijk als een goede vorm van begrip beschouwen. Maar, anders en toch vergelijkbaar met het interbellum is de vraag hoe we als burgers in het politieke domein kunnen optreden en hoe politici zich in de samenleving presenteren. Ook hier is de vraag van Foucault van belang: hoe zal de burger de waarheid, de onwelgevallige waarheid onderkennen en wat zal hij/zij aan de politici m/v doorgeven, maar ook het omgekeerde is van belang. Die kwestie heeft dan echt wel te maken met agapè, de liefde voor medemensen. Ach, we horen het woord niet graag, maar het is wel van belang als we die samenleving vorm willen blijven geven en niet het recht van de sterkste willen laten gelden.

Bart Haers
18 februari 2012 

Reacties

Populaire posts