Een nieuw verhaal over ideologische armoede


Reflecteren

Politicus zoekt verhaal
Publiek blijkt onbetrouwbaar


De hellepoort van Rodin. Past dit
bij dit verhaal over stollende
ideologische verhalen. 
Europees Commissaris Karel de Gucht stelt zich vragen over de toekomst van de VLD en het verhaal dat die partij nu al of niet te verdedigen heeft. Een opmerkelijke bui van openhartigheid? We kennen de man als iemand die duidelijke uitspraken niet schuwt en beseft dat er iets veranderd is in de samenleving. Maandag laatst gaf Paul Verhaeghe een lezing in het kader van de actie “We strike Back” waarin hij het neoliberalisme en de uitwerking ervan tegen het licht houdt. De suggestie dat de VLD lange tijd gecharmeerd is geweest door Von Hayek en andere denkers en economen die de vrije markt als het ultieme heil voorstelden, hoeft men niet ver te zoeken, de jonge Verhofstadt was gefascineerd door von Hayek. 

Mensen leven in groepen en in (massa-)samenlevingen. Anders dan de VLD vindt de N-VA; die volgens De Gucht wel een verhaal heeft, maar eentje dat hem niet zint, dat de politieke orde aan een samenleving de structuren en processen aanbiedt om andere dan louter economische inzichten aan de orde te laten komen. De staat is voor de N-VA geen vies woord, maar men mag de ambtenaren en politieke overheden wel degelijk afmeten aan concrete maatstaven, ethische, juridische en maatschappelijke. Het probleem voor de VLD is dat ze wel deel neemt aan de staatsmacht, op gemeentelijk vlak, als oppositie in Vlaanderen en op federaal vlak in de meerderheid, maar ook in de EU is de VLD aanwezig, maar die deelname aan de macht niet positief weet in te vullen. Het discours van Friedrich von Hayek is, zo komt het mij voor zelden zeer grondig toegelicht, net zo min, kunnen we moeilijk nalaten te vermelden, als het denken van John Rawls. Meteen zien we, denk ik, het probleem van het ideologische en politieke debat. Telkens weer noemt en vernoemt men zaken, maar de betekenis ervan blijft te vaak, zo niet altijd in het vage. 

Toen De Standaard het boek van Tony Judt, “denken over de twintigste eeuw” onder de aandacht bracht, kwam alweer niet aan de orde hoe Judt, en met hem Timothy Snyder zich onderhielden over het denken van von Hayek en van John Rawls. Ook andere critici, zoals Richard Sennett of Susan Neiman blijven in de bibliotheek maar krijgen niet de nodige aandacht. Nochtans zijn de vragen die deze mensen opwerpen voor het economische, politieke denken van groot belang, terwijl ook de relatie tussen individu en samenleving, tussen individuen ook, niet aan de orde komt. Er is voldoende materiaal ter reflectie aanwezig, maar in de brede media blijven van vele van die denkers en reflecties doorgaans afwezig. Wat men aanbrengt zijn enkele “dwaze” clichés, “Idées reçues” waar men dan ook niet verder mee kan komen. Voor zover ik het kan overzien blijkt men al ver te moeten zoeken naar bouwstenen, maar gelukkig zijn er in dit land nog goede boekhandels, ook waar anderstalige boeken te koop worden aangeboden, zijn er ook de toegangen via internet en tja, kan men al eens een boeiende lezing bijwonen. Zeggen dat er geen fora zijn, geen plaatsen waar men ernstig over de zaken kan van gedachten wisselen, komt me fout voor. Alleen, het publieke forum blijkt in deze massademocratie verrassend leeg. Omdat, zoals Karel De Gucht terecht aangeeft, de politieke partijen een verhaal ontberen, maar ook omdat kerken en andere gezindten er zich voortdurend toe beperken voor de langzaam leeglopende eigen parochie te preken. En, misschien groeien de loges, althans de ledenaantallen, maar net omdat de discretie verhindert dat werkstukken van de meesters aan het publiek onthouden blijven, zal men ook van die kant weinig vernemen. Dat er discretie in acht gehouden wordt over wat mensen tot elkaar zeggen, kan geen zinnig mens vreemd vinden. Maar als de Loges ooit een maatschappelijk gunstige invloed hadden, dan was het in het organiseren van een niet religieus onderwijs. De competitie tussen de colleges en de athenea was lange tijd een goede zaak. De hervormingsbeweging van de jaren 1960 roept echter problemen op. Men heeft de uitermate belangrijke fase van het kritische onderzoek van de kritiek op het bestaande onderwijs terzijde geschoven. Zo heeft men wel vaker de hervorming als een kritiek beschouwd zonder de correctheid, de houdbaarheid ervan te onderzoeken. 

Voor ons is behoren tot levensbeschouwelijke obediëntie van geen tel meer, maar ik denk dat velen de leegte die het ontbreken van zo een lidmaatschap met zich brengt, niet goed verdragen. En wil nu net steeds weer blijken dat mensen het zonder een begin van een consistente visie op mens en samenleving echt wel als voorwaarde zien voor henzelf en hun naasten, om zich goed omringd te weten. Ook andere facetten van het bestaan, de sociale contacten, familiale warmte, het werd allemaal in de loop van de afgelopen dertig, vijftig jaar onderzocht en doorgaans afgedaan als onzin. Maar weinigen vonden de weg naar de organisaties van het humanistisch verbond en velen hadden het na enige tijd gehad met de marktgerichte, gehypte literatuur, kunsten, groepekes en bands. Wie na even nadenken Damien Hirst nog ernstig kan nemen, heeft ofwel een financieel belang of gelooft in sprookjes. Ook van Wim Delvoye kan men bezwaarlijk alles ernstig nemen, laat staan waarderen. En toch is er in de kunstkritiek geen forum voor een ernstig debat. Of men is voor, of men is tegen. En wie tegen is, Haers, moet zijn bek houden, uit eerlijke schaamte er geen bal van te snappen. Nu, ik snap het wel, het spel van onze conceptuele kunstenaars. Maar ik kan niet koud of warm worden van een gietijzeren toren op het dak van Bozar, dat ergens verwant lijkt aan de toren van het stadhuis van Brussel. Het is toch niet mogelijk dat mensen esthetisch geraakt worden door een opgezette zwaardvis of een nieuw kippenras? Het is de vraag over de betekenis van kunst, niet de door de kunstenaar vooropgezette betekenis, maar vooral de betekenis die elkeen er als toeschouwer aan wil geven. Het is interessant, toch? Maar is die toren in de tuin van het Musée Rodin echt wel interessant? De vermeende artiest wil zich interessant maken. Want tja, qua monumentaliteit, uitwerking, verwerking gaat er weinig boven de Porte de L’enfer van Rodin. Dat is het punt, dat noemt men interessant, terwijl ik er een paar keer lang naar heb staan kijken en nooit alles kon vatten. 

Het is, denk ik, in die sfeer dat we ook naar de samenleving kunnen kijken, als een rijk palet aan kleuren, vormen en personen geven er steeds nieuwe schakeringen aan. Nieuwe vondsten, nieuwe technische verwezenlijkingen versterken dat nog, maar het blijft de vraag wat het allemaal kan betekenen en hoe we daar met het oog op de toekomst mee zullen omspringen. Wellicht is het dat soort verhalen dat Karel de Gucht zoekt. Maar zelfs al vond hij zo een verhaal, kon hij het formuleren, dan nog zouden spindoctors en ander schoon volk er al vlug een travestie van maken, omdat het de mensen, de burgers, de kiezers moet aanspreken. Een van de problemen waar ons democratische bestel mee te maken heeft, vormt nu net de vrijheid complexe zaken ook complex te benaderen. Ce qui se conçoit bien, s’énonce clariement. Het is maar de vraag, denk ik dan in alle bescheidenheid, wat dat laatste dan betekent en of dat af te meten valt. Want het vraagstuk over wat eerlijke en billijke belastingen dan wel mogen zijn, wat, om maar een ander voorbeeld te nemen, een gerechtvaardigde oorlog zou kunnen zijn, dan wel hoe men de economische globalisatie kan vertalen in passende politieke entiteiten, blijft moeilijk in enkele woorden of zinnen uit te leggen. 

Geert Wilders slaagt er telkens weer in met een tweet de boel op stelten te zetten, maar Henk en Ingrid zullen er weinig aan hebben, want waar het dan echt op aan komt, het sociaal-economische beleid, blijkt onze man in of uit Venlo opvallend reactionair. De oude beloftes moeten nagekomen worden. Dat is natuurlijk gemakkelijk gezegd, want de demografische evolutie blijkt een omwenteling, waarbij de veroudering de pensioenlasten kan doen exploderen, maar anderzijds vormen net die gepensioneerden, zich al of niet gedragend als Ibiza bastards, een zekere basis voor economisch handelen. Maar goed, uiteindelijk bestaat er in Europa een consensus dat alles rond de economie draait, zelfs het gevoelsleven van u en mij. Maar dan moeten we wel, horresco referens niet alleen rationeel handelen, maar zelfs economisch rationeel en liefst ook nog uit zijn op de maximalisatie van onze winst en minimalisatie van onze kosten. Gedaan met de betere bakker of beenhouwer, gedaan met een goede sigaar of andere zaken… of toch niet, men kan kiezen. Alleen, die keuze is altijd maar ten dele rationeel. En de andere factoren? Zalig die weet te benoemen waarom hij of zij een avond wil dansen of een goede fles wijn wil degusteren. Ook dat behoort tot het leven en dan kan het zijn dat de prijs niet echt een struikelblok vormt. De economische modellen kunnen vandaag, dankzij krachtige rekenmodellen al wel een aantal variabelen bevatten, voor de overheid en voor elk van ons blijven die benaderingen onzeker, precies omdat bij de beoordeling van resultaten vaak ook een zekere waarschijnlijkheid aangegeven wordt dat scenario zus of zo zich zal voordoen. 

Wie de discussie tot op dat niveau wil gaan voeren, zal inzien dat er niet alleen economische variabelen zijn. Waarom we dingen doen, een stil plekje aan de kust zoeken, ver van de uitgebate stranden, of net volop cruisen langs de terrasjes in de betere kustplaatsen, economisch heeft dat niet zo heel veel betekenis, voor de betrokkenen wel. Maar goed, die individuele keuzes hebben voor het persoonlijk welzijn wel degelijk belang. Ach, natuurlijk kan niet iedereen altijd alles doen, zich alle mogelijke follietjes veroorloven, maar men kan toch geredelijk aannemen dat met enig overleg wel een en ander mogelijk is. Het punt is immers dat de banalisering het beste wat deze wereld te bieden heeft; kan voortkomen omwille van overmatige consumptie. 

Voor de ideoloog ligt er dus een en ander op het schap, om zich mee in te laten. Links zegt dat onrechtvaardigheid niet mag bestaan en wee hem, mij dus, die daar enige vragen bij durft te stellen. Ik ben het namelijk niet eens met de idee dat ik mij met ressentiment moet verontwaardigen omdat een ander meer verdient dan ik. Ik kan wel met recht ziedend zijn als deze of gene mij of anderen onfair behandelt, maar de onrechtvaardigheid van het systeem? Dan heeft men inderdaad ingenieurs van de ziel van node om God en klein pierke te veranderen. De resultaten van die ingenieurs van de ziel, zowel in het Oosten, onder Stalin als hier hebben weinig resultaten geboekt en zeker niet altijd de gewenste. Want jawel, ook wij kennen die ingenieurs van de ziel, maar soms vallen zij door de mand, zoals met Dirk Stapel het geval was. Maar goed, het valt ons op dat links en ook al ook eens rechts   vragen over de positie van de consument niet ernstig nemen, maar dat de gedachte van Sloterdijk dat wij prosumenten zijn geworden, die moeten produceren om te consumeren en consumeren om te kunnen blijven produceren, zelden op de agenda komt. De aard van de job? Ach, men hecht zoveel belang aan het hebben van een job, zelfs een passende job, maar verder reikt de interesse niet. Het verhaal is namelijk dat zoiets als arbeidsvreugde echt van geen tel is. 

Het scheppen van meerwaarde is dan wel nodig in het economisch model, in het leven is het niet afdoende. Bovendien is een goede civil servant wel degelijk een zegen voor het beleid en de samenleving. Nu kennen we natuurlijk wel civil servants die zonder scrupules een onkostenvergoeding kregen die boven het oorbare uitging. Maar dan zitten we in het domein dat Francis Fukuyama zo indrukwekkend uitwerkte: de gedachte dat een politieke orde altijd oplossingen dient te vinden voor het patrimonialiseren van het openbare domein, ambten en de inkomsten daarvan, de ontpersoonlijking van publieke ambten, de verantwoordelijkheid van de ambtsdragers en zeker ook de rechtsorde. Samenlevingen hebben een zekere mate van ontwikkeling nodig, moeten; zeg maar, de landbouw als dragende economische sector ontwikkeld hebben, wil men tot een zekere mate van ontwikkeling  van de politieke orde komen en daarmee tot vormen van bestuur die het geheel optimaal ten goede komen. Voor de goede orde, als we de auteur goed begrijpen, komt geen enkel systeem ook maar in de buurt van de gewenste perfectie. 

Er bestaat een dag van het ambacht, waarbij men de veronderstelde tegenstelling tussen het ambachtelijke en het moderne wil overbruggen, op de radio althans, door een vakman met de computer bezig te laten zijn. Het blijft merkwaardig dat men er maar niet in slaagt aan te geven wat de intrinsieke kwaliteiten van de ambachtsman zijn. We menen ons zelfs te herinneren dat in de jaren zestig er een soort geitenwollensokken ambachtelijkheid in het leven geroepen werd. Men wilde afstand doen van de industriële productiewijze, men wilde niet vervreemden van het werk der handen. In naam van de moderniteit had men die ambachtelijkheid afgewezen. Hoge productiecijfers, snelle groei en massaliteit was de norm en wie bijvoorbeeld een opleiding bedrijfsbeleid volgde, werd op de techniciteit van het management gewezen en erin ingewijd. Maar het waren geen bedrijven die iets produceerden, maar die cijfers genereerden, die men leerde kennen. De drang om iets te maken, was afwezig, de eigenheid van de aangeboden dienst, het aangeboden (gamma) producten, zodat je als manager inderdaad de idee kreeg dat het een soort circusdirecteur zal worden, maar dan bedenkt u zich ongetwijfeld ook dat die circusdirecteur wel degelijk een eigen act heeft, eigen kwaliteiten die het geheel ten goede komen. 

Richard Sennett schreef een aantal jaren geleden een uitgebreid essay over de vakman, die hij ook meent aan te treffen bij de ondernemer, bij de expert, wetenschapper, politicus en dat vakmanschap heeft op dat terrein iets te maken met de ethos van de expert, van de manager en de politicus. Nu de standaarden voor goed beleid en behoorlijk bestuur, maar ook het wetenschappelijk denken tekort lijken te schieten, nu wat we professionalisme noemen nogal eens voor een afstandelijkheid zorgt die net die betrokkenheid bij wat men doet, uitschakelt,  is het nuttig de ambiguïteit van het discours over zowel economie, politiek als wat cultuur en samenleving aangaat, te onderzoeken. Die ambiguïteit bestaat erin dat burgers geen deel hebben aan het politieke gebeuren, waardoor ze net geen burgers meer zijn in de feiten. Aan de andere kant weet de burger zeer goed wat zijn of haar rechten zijn en denkt te weten hoe die te laten gelden, maar daardoor verliest hij ook wel eens dat een burger meer is dan een rechthebbende. En dus, wie meent dat cultuur een laagje vernis zou zijn dat eraf spat, als de omstandigheden tegen zitten zou ook accepteren dat vele aspecten van ons mens zijn en ons denken over wat een persoon en een gemeenschap, samenleving vermogen, van geen tel zijn. Het toenemende geweld, doorgaans zinloos geweld genoemd, komt hieruit voort dat we enkele basisnoties op een bepaald ogenblik zijn gaan verdoezelen, namelijk dat wie op straat komt, in de openbare ruimte komt geen wapens draagt. Het geweldsmonopolie is aan de overheid overgedragen, die onder behoorlijk strikte controle middels het leger en de politie de externe veiligheid bewaakt en vooral de vreedzame omgang van burgers in de publieke ruimte verzekert. Het valt op dat de nieuwe technologieën zorgen voor een omgaan met die publieke vreedzame omgang ertoe leidt dat men steeds meer technologie inschakelt om die te verzekeren. Het erge daarbij is dat men vergeet dat de burger echt wel een eigen rol te spelen heeft. Het kan niet anders of we verwijzen naar het denken van John Adams en anderen die in de 18de eeuw om aan te geven dat ook op dit terrein enige terughoudendheid van overheidswege gewettigd is, want het betaamt de overheid niet, aldus John Adams, aan te nemen dat de burger schuldig is, al weet niemand nog waaraan. De hele discussie over verkeersveiligheid, maar ook over gezondheidszorg maakt duidelijk hoe experten problemen onderkennen, die op zich wel correct mogen zijn, in een grotere samenhang problematisch kunnen blijken. Roken is niet gezond, te snel rijden kàn gevaarlijk zijn, maar dat heeft met meer criteria dan de simpele snelheid te maken. Roken op café is voor velen vandaag zonde, maar de koffiehuizen en andere drankslijterijen lopen leeg, studenten blijven op kot fuiven en het al te cleane gedoe zorgt voor een ongemakkelijk gevoel. Het gaat dan niet meer om de primaire preventieve gezondheidszorg, wel om de vraag of in een samenleving waar vrouwen nagenoeg 88 jaar oud mogen hopen te worden en mannen rond de 85, dat men toch goed moet kijken hoe ver men gaat met die gezondheidszorg. Het is zelfs geen dilemma, als men oog krijgt voor het grote aantal mensen dat voortijdig uit het leven stapt, wegens vereenzaming. Het gaat om de vraag of er van bovenaf strikte regels kunnen worden opgelegd als het om het goede leven gaat. 

De wijze waarop we dat goede leven vorm geven, merk ik steeds weer, valt inderdaad niet per se met schoolse kennis te verbinden, wel met de wijze waarop iemand in het leven staat. Het vermogen vrede te nemen met de dingen die ons overkomen wijzen we vandaag af als kwaliteit, perfectionisme prijzen we hoog, maar is het wel echt zo dat perfectionisme de opperste vorm van kunnen is. Ik wil het misschien wel anders, maar als ik een bekende Vlaming met die veel meer dan het smoeltje in de etalage gezet zie, dan vraag ik mij af waar perfectie daar dan aan de orde zou komen. Hoor ik een zanger of zangeres kwelen, dan overkomt me wel eens hetzelfde gevoel en toch zijn er die het er aardig vanaf brengen, maar die zijn meer bezig met of het goed is, of het publiek, de luisteraars aangesproken, geraakt worden. Een show moet visueel goed in elkaar zitten, zoals dat lichtfestival in Gent vorige week, maar anderzijds, wie het daar over het perfectie heeft, begrijp ik niet goed. Het is een naar woord, perfectie en perfectionisme, dat overigens vaak tot een zekere verlamming aanleiding geeft. 

En ja, de laatste die perfectionisme mag claimen, hoeft te claimen is de politicus. De wet moet goed geschreven zijn, het amendement volgens de regels van de assemblee ingediend worden, maar de idee dat een politicus of politica op perfectionisme en dus gebrek daaraan aangesproken zou kunnen worden, blijft een wel zeer vreemde gedachte. Een politicus moet men dan ook niet “dieu” noemen, zoals dat Mitterand, Spitaels en zelfs Steve Stevaert overkwam en hen niet weinig vleide. De kwestie is immers dat er geen criteria zijn die kunnen aangeven of een politicus de perfectie bereikt. Beoordelen van het politieke werk ligt altijd bij de (aandachtige) toeschouwer en wel kan men naderhand fouten vaststellen, zelden zal men meer kunnen vaststellen dan een algemeen ervaren welbevinden, welvaart en een hoop voor  de toekomst. Het zijn die gedachten die ons moeten bezig houden, eerder dan de vraag of deze of gene politicus de grootste zekerheid kan geven een beleid te leveren dat boven alle kritiek verheven is, want men zal begrijpen dat dit ten enenmale onmogelijk is. 

Het betekent wel dat we ernstig moeten nadenken over de democratie, zoals Ignaas Devisch aangeeft, maar hebben we, over en omtrent de waarheid criteria. Hij zegt alvast van niet, maar vooral zal het de vraag zijn of het “salus publicus” werkelijk gediend zal zijn met politici die beweren de waarheid in pacht te hebben. Dat geloof zagen we aan het werk de afgelopen decennia en op bijna elk terrein waar het goed uitpakte, bleek dat er een brede consensus bestond voor men de zaak aanpakte. De sociale zekerheid, het onderwijsbeleid tot 1973 en dergelijke. Maar waar de polarisatie groot bleek, zoals bij de levensbeëindiging kwam het niet tot een gedragen wetgeving. Er zijn in dit land vooralsnog geen heftige bestrijders, want men heeft gekozen de wetten die men niet goed acht en die hoogstens een vrijheid zijn, om abortus te ondergaan of begeleid te sterven niet aan te wenden. Maar het recht het leven te geven is evengoed een vrijheid die men voor ogen zou kunnen houden als om een ongewenste zwangerschap af te breken. 

Voor politici betekent dit dat zij niet zomaar kort door de bocht iets kunnen komen melden, bijvoorbeeld dat kunst een linkse hobby is, zonder dat verder te argumenteren. En toch komen politici die dit soort uitspraken doen er vaak wel zeer gemakkelijk mee weg. Ook de Westerse waarden en cultuur - sensu lato - verdedigen kan een glibberig parcours met zich brengen. Kortom, wil de politicus bij het publiek, zo divers als het is,  overtuigend overkomen, dan zal het zaak blijken net geen uitspraken te doen die men niet kan hard maken zonder datzelfde publiek of een deel ervan te schofferen. 

En dan kan komen andere vragen aan de orde, over het waarheid spreken in de politiek bijvoorbeeld. Het zou een heel eind ver leiden, mochten we die discussie, die Michel Foucault in de jaren 1982 en volgende in het Collège de France behandelde, hier helemaal uit de doeken doen. De kwestie die hij behandeld moet ons hier wel interesseren omdat Foucault erop wijst dat de oude Grieken, Plato, Isocrates en Aristoteles onderzochten of in de democratie de waarheid wel aan bod kon komen. En anders, in een stadstaat onder een koning of tiran, wat gebeurt er daar met de waarheid. Het komt mij voor dat sinds de massademocratie vorm kreeg, aan het einde van de negentiende eeuw de waarheid voor de politicus, maar ook voor de pers, later de audiovisuele media steeds minder de eerste kopzorg was. In de jaren 0 van deze eeuw zien we dat politici en bedrijven, bekend volk woordvoerders inhuren en spindoctors om hun boodschap zo efficiënt mogelijk uit te strooien. Iedereen blij, behalve wie enige waarachtigheid voor ogen heeft. 

“Wie gelooft die mensen nog?” Yves Leterme mompelde het bijna in een debat en het bleef hem achtervolgen, maar zelden werd het voorwerp van het wantrouwen vanwege de burger ondervraagd hierover. Nemen Guy Verhofstadt, Johan vande Lanotte en Bert Anciaux zichzelf onder ogen en onderzoeken zij of zij niet ver voorbij de grenzen van het fatsoenlijke gegaan zijn, toen zij allerlei lekkers over de bevolking uitstrooiden, gelovend dat er geen verdoken rekeningen waren die  later opgedolven zouden worden? Het doel van het Paarse beleid mag en mocht wel goed ogen en fatsoenlijk, maar of het methodes, begrotingsmiddelen hanteerde die het daglicht mochten zien, blijft tot vandaag onbesproken. Verhofstadt, die eens von Hayek als leidsman zag, bleek nu net de staat en de overheid heel wat instrumenten te willen geven, wat net inging tegen de visie van Von Hayek. De derde weg, die moest wel voorbij de staat en de uitbouw van de staat, omdat de pleitbezorgers in wezen staatsmanschap en burgerschap zien als twee onderscheiden werelden, waarbij de eerste de samenleving maakt en de tweede die vermaking met leedvermaak aanschouwt, want geen politicus kan op langere termijn het systeem in de klauw houden. Precies in China zien we hoe het loslaten van bepaalde hefbomen China in een nieuwe era heeft gekatapulteerd; hoewel de staat de bezitter is van de productiemiddelen, lijkt het nuttiger dat burgers zelf hun economische ding kunnen doen en in dat opzicht rechtszekerheid hebben, terwijl voor het overige de partij het (nog even) voor het zeggen heeft. Hoe lang dat nog even duren zal, dient men te bekijken in het licht van de geschiedenis van China en die kennen we tot vrij ver in het verleden. 

Het kan dus ver leiden, zo een onderzoek naar de woorden van een politicus. Aan de verleiding er verder op in te gaan zal ik niet weerstaan, de kwestie gaat me te na aan het hart; want het gaat over de vraag hoe politici, partijen en samenleving, c.q. de burgers met elkaar communiceren met het oog op een passend beleid voor de toekomst. Hoe kunnen politici ons vandaag nog een betrouwbaar discours bieden om hun welwillende intenties te laten kennen en die naderhand na te leven. Terecht werpt men populisme een kwalijke blik toe, vindt men uitspraken van Geert Wilders, De Winter of de Tea party movement niet kunnen, maar de andere partijen lijken ongeloofwaardig en vinden geen goede toon meer. In die zin is de bezorgdheid van Karel de Gucht begrijpelijk en delen we die ook. Maar wat het dan wel moet worden? We hopen in het vervolg daarover verder na te nadenken. De domesday van de ideologische verhalen is nog steeds niet afgewend. 

Bart Haers






Reacties

Populaire posts