Uit de assemblee: redekavelen over industrieel beleid


Kleinbeeld

Intussen praat men verder
Nog eens het Vlaams parlement


De Buren, het Vlaams-Nederlands huis had een uitnodiging gestuurd voor een middag met Bart van Loo, die ons zou onderhouden over het Frans chanson. Graag mag ik luisteren naar die stemmen van ooit en toen en dus besloot ik er meteen een bezoekje aan de plenaire vergadering van het Vlaams parlement aan toe te voegen. Soms geeft dat vonken, al kan ik het thuis van achter de pc wel goed volgen en kan men via Villa politica wel een en ander opsteken, uit de wandelgangen. 

Eerst dus Bart van Loo, die zich wel erg heeft ingewerkt in Frankrijk, de Franse cultuur en de Franse taal en dat wekt soms een zekere irritatie, want tja, over welk Frankrijk heeft hij het nu helemaal? Iedereen heeft, zo merk je telkens, weer zo een eigen idee van wat Frankrijk is, kan zijn, betekenen moet en dan moet een ander daar niet zijn eigen visie over komen geven. Lezend in een werk over Willem de Veroveraar van Paul Zumthor ontdek ik aspecten van die oude geschiedenis, die echt wel het vertellen waard zijn. Postmodernisme mag men het niet noemen, het gaat eerder om het besef dat vele verhalen te vertellen vallen. Over die Franse generaal uit de Corrèze bijvoorbeeld die Keizer Maximiliaan van Mexico bijstond en het er levend vanaf heeft gebracht, generaal Billot, inderdaad kan je niet zomaar iets horen, dan moet je Frankrijk diep induiken. Familie en vrienden, die maken al veel uit. En dat geldt misschien nog het meest voor het Franse chanson, waarbij men zelf wel een aantal referenties heeft en sommige chansons koestert, niet enkel vanwege nostalgie, maar ook omdat het gewoon suberbe is. Brel schreef ‘Ne me quitte pas!’ maar ook over de woestijn van de tartaren en verder zijn er de liederen over Vlaanderen, is er het vergeten, dat ons niet lukt of datgene wat er echt toe doet, namelijk de liefde. “Quand on n’ a que l’amour..” waardoor het moeilijk wordt Brel nog in de weegschaal te leggen tegen Johny Halliday. Goed, de schaal tussen Brel, Brassens of Georges Moustaki (Le Métecque) aan de ene kant en dan Joe Dassin of Bécaud aan de andere kant, dat lijkt een mooi continuüm, maar het zijn natuurlijk verschillende werelden, al lijkt de spreker ons vooral voor te houden dat het allemaal eender is. Het kan kloppen, want voor al die zangers en zangeressen was de ultieme bekroning natuurlijk L”Olympia, de concertzaal waar ze allemaal wilden zingen voor een kritisch publiek van kenners, dat zich graag liet inpakken. Ook gisteren waren er genoeg die zich lieten inpakken door Bart van Loo, maar zoals ik met de reeks op Klara al gemerkt had, kwam de lichtvoetigheid toch wat geforceerd over. Men kent mensen die uren kunnen spreken over een LP van Dylan, men kent mensen die al eens een goed gesprek  kunnen hebben over het “Chanson de l’Auvergnat” of de ballade van de gehangenen, door Villon gedicht en Brassens gezongen, maar met “Je t’aime moi non plus” van le beau Serge kan men niet zoveel kanten op, behalve dansen en nog iets, maar ik ben vergeten wat het nu juist is. Als je het zotternijtje hoort in passende omstandigheden, tja, dan spat er een en ander in het rond, waaronder de passie. Maar je kan het toch niet vergelijken met andere chansons…

Men zal het altijd weer merken, dat er velen zijn die de oude chansons goed kennen, van Trenet, Juliette Greco of Aznavour. Elk heeft ook een eigen gevoel bij die muziek, gewoon omdat we er op verschillende manieren mee in aanraking maken. Van Becaud kan ik genieten, van Nathalie, natuurlijk, maar ook andere, zoals “Et Maintenant…” Maar denk ik dan niet net aan Marie Paule Belle, die met haar chansons een totaal ander spectrum liet zien van levenslust en het verheerlijken van het leven. Jawel, er zit altijd een zandkorrel in, een omkering, een aanvoelen… Nu begrijp ik wel dat de tijd van zo een middag kort is, maar toch, de keuzes waren wat… goedkoop. Mag ik dat Bart van Loo, die zich ook al als kleine zelfstandige liet kennen, verwijten? Ik bedoel, wat heeft het voor zin? Men vertelde dat hij voor de Franse Consul-Generaal een spetterende show gegeven heeft, dat zijn kennis van het Franse chanson de man had verpletterd. Maar toch, dat het verhaal met grote zwier werd verteld, neemt niet weg dat me de twijfel bezocht dat dit niet de vorm is waarin ik… maar jawel, ik ben niet de norm, wel heb ik en ik denk ook anderen, een affiniteit met het chanson, met de Franse samenleving en cultuur, die een eigen referentiekader met zich brengt. En dat wil ik dan vooral koesteren. Een praatjesmaker, jammer maar helaas - voor hem -, heb ik niet van node. 

Iedereen is vrij erover te spreken en de toon te kiezen die hem of haar het beste bevalt. Inderdaad heeft de Franse cultuur wat aan aanzien ingeboet, maar evengoed blijven de dingen van waarde ons bekoren. Net zoals dat met de eigen (oudere) cultuur het geval is of met de Duitse, Italiaanse… en zelfs de Angelsaksische. Bart van Loo vertelt er boeiend over, dat kan niemand tegenspreken en toch, toen ik het boek in handen had, de Vermiljoenen spleet, over de Franse erotische literatuur, dacht ik, hoe triest. Ik ben in mijn eigen geheime cabinet gedoken en er de wonderlijkste teksten gesavoureerd. Ook zag ik des avonds de man in de Laatste show en had hij het over mijn goede vriend Giacommo Casanova. Terwijl ik dat dacht dat de man in 1796 al lang en breed droog en koud in Dux, Bohemen zat, zou hij toch nog eens in Parijs gezeten hebben en zijn erotische magie over twee jonge dames hebben uitgestort. Maar voor zover ik het weet was Casanova zich op zijn 48ste ongeveer bewust van het feit dat hij de muzen niet meer moest tarten en al helemaal cupido niet, want de meisjes zagen hem niet meer als de beau, die hij was geweest. Dergelijke onnauwkeurigheden, beste mijnheer van Loo kan men echt wel moeilijk met mantel der sympathie bedekken. En zo is het ook met het einde van zijn conférence, waar hij zegt dat we niet goed meer weten wat er na 1980 in Parijs is gebeurd. Vanessa Paradis? Die kwam toch tamelijk aan bod en Axelle Red kreeg in Parijs nogal wat aandacht. Maar het klopt dat de Vlaamse openbare zender niet echt veel chanson meer brengt. De openbare omroep kan een mooi palmares van goede programma’s voorleggen, ook wat de radio aangaat, zeker Klara en voor de saaie pieten onder ons, Radio 1, al is het maar een etiket. Het punt is dat herkenbaarheid van het merk voor Klara geen grote problemen oplevert, maar voor Radio 1 wil het niet zo goed lukken. Goed chanson in plaats van steeds dezelfde jingles kan wellicht de aantrekkingskracht vergroten. 

Is dit geen kwestie van politiek, dat men voor het Lied, in welke taal dan ook nog maar matige belangstelling kan hebben, dan gaat er iets mis met onze cultuur. Uiteindelijk vergeten we dat een deel van de charme van het Franse Chanson ligt in de multiculturele achtergrond van de zangers en zangeressen en van het feit dat vele van die mensen van niets tot iets kwamen. Bart van Loo vertelt dat mooi en dat maakt dat zijn verhaal wel enig belang heeft. 

Vragen? Zijn er nog vragen? In het Vlaams Parlement is het hoogtepunt elke week de parlementaire vraag, maar vaak, te vaak lijken de vragen getelefoneerd. Het blijkt dan telkens weer dat kranten en media echt wel relevant nieuws brengen. Maar tegelijk lijken sommige politici niet verder te komen dan goed de krant te lezen. De discussie over de TBS-regeling en de vraag of die nog compatibel is met de nieuwe pensioenregels, kon echt maar matig boeien. Nog maar eens blijkt dat de bevoegdheden in dit land zorgen voor een eeuwig conflict over de regelingen die bevoegde overheden uitwerken, de eindeloopbaanregeling in het onderwijs, terwijl men nu vooral over het begin van de loopbaan zou moeten nadenken.

Maar belangrijker symptoom van de beslissingssclerose bij de overheid lieten de vragen zien over de schorsing door de Raad van State over de inplanting van een wetenschapspark in de wijk Rijvissche te Gent-Zwijnaarde, waar de grootmoeder van Maurice Maeterlinck woonde. De sclerose uit zich doordat meerdere departementen met elkaar strijdende opdrachten hebben. Innovatie en ontwikkeling hebben als opdracht een geschikte zone te vinden voor de inplanting van een wetenschapspark. Milieu en natuur beschermen stadsbossen en unieke landschappen/biotopen en wellicht zijn er burgers die rustig willen blijven wonen in die wijk. Sas van Rouveroy, die als schepen van de stad Gent dit dossier mee had gevolgd en geleid, was niet verheugd, maar met de bestaande wetgeving komt men er niet uit, zeker niet als individuen naar de RvS kunnen om een schorsing te vragen van het GRUP. De kwestie ligt gevoelig, want de burger heeft uiteraard rechten en moet zijn of haar belangen kunnen laten gelden. Maar men kan niet de overheid een gebrek aan slagvaardigheid verwijten en tegelijk het evident vinden dat de RvS elke vraag – zo is het niet maar lijkt het wel – om nieuwe bedrijven, infrastructuurwerken te verbieden op juridische gronden involgt. Overigens hebben bedrijven ook te maken dat deze vlotte toegang tot het recht en de rechtbank. De vraag is niet of dit afgeblokt moet worden, wel hoe de Raad van State een wettelijk instrument in handen kan krijgen om bepaalde vragen tot schorsing niet in overweging te nemen. Voor zover we echter weten is die kwestie minder nieuw dan men zal denken, omdat reeds ten tijde van de gewestplanning, in de jaren 1970 behoorlijk wat fout is gelopen. Nu heeft men woningen in kwetsbaar gebied, maar de eigenaars zijn nooit verontrust en nu willen ze – terecht – van hun rustieke omgeving genieten, in dit geval dicht bij de stad. Maar andere noodzakelijke instellingen, zoals zo een wetenschapspark, dat moet ook kunnen. Nu bleek uit het antwoord van de minister dat de nieuwe aanpak op de rails gezet werd, dat de bescherming van het gebied zou gelicht worden en dat men uiteindelijk toch tot de aanleg en bouw zou kunnen overgaan. 
De discussie over de kilometerheffing was ook grappig en toch wat wrang, omdat ook hier weer de moeilijkheid blijkt van wat men zeggen kan, c.q. de minister en wat de parlementairen horen. Voor de een zou Brussel een oefenterrein worden en was de uitspraak van mevrouw Grouwels het probleem, want die wilde opbrengsten naar het Gen en vooral de MIVB. Uiteraard kan dit enkel gaan over het geld dat in Brussel Hoofdstedelijk gewest gaan, maar toch, er werden vragen gesteld en aan de ene kant huiverde Lucas van der Taelen voor nieuwe Tolpoorten rond de stad en anderzijds is iedereen het erover eens dat betalend rijden voor Londen meer goed dan kwaad heeft gedaan, al heeft men daar het openbaar vervoer niet voldoende in de klauw genomen om het te verbeteren. 

En toen zou dus het actualiteitendebat komen – ja er waren nog andere vragen, maar u kan dat in het verslag lezen – maar helaas, wie er weinig van verwachtte, van een nieuw debat over het in stand houden van het industriële weefsel, had niet helemaal ongelijk. Maar toch was het van belang dit debat te volgen en de handelingen nog eens na te lezen. Opvallend was dat dit debat in het nieuws het vermelden nauwelijks waard was… en toch. Toch was de tussenkomst van Boudewijn Bouckaert over het onderwijs belangwekkend en ook de reactie van mevrouw Poleyn. Zij meent dat de technische scholen, of liever de industrieel-technische scholen echt zitten te wachten op een hervorming. Zou het? Wellicht, meer nog, terecht stelt mevrouw Poleyn dit, maar ik weet niet of ze wachten op de hervormingen die noch de richtingen die op voortgezet hoger onderwijs zijn gericht als de beroeps en technische richtingen ten goede komen. Mijnheer Bouckaert had het over het feit dat een onderwijs dat alles wil, algemene kennis en diepgravend opgaan in talen en wiskunde en daarnaast technische vorming hopeloos zijn zou voor de mensen, de leerlingen en de toekomst van Vlaanderen. 

Toch werd dit punt niet verder uitgediept. Veeleer begon de oppositie de machteloosheid van de regering onder de aandacht te brengen, wat Matthias Diependaele ook wel onderkende, zij het gedeeltelijk, terwijl de andere partijen vooral bezig waren met de weeffouten in het bestel. Moeilijkheden met de regelgeving omtrent het vergunningsbeleid moeten worden weggewerkt, maar het blijft complex, omdat vele belangen afzonderlijk gediend moeten worden, terwijl ze nooit gebundeld gearticuleerd worden, wat echter wel zou kunnen. De regering en ook het parlement, want anders dan men graag beweert, werken vooral in commissies vooral samen, tenzij het beleid om oppositie smeekt. Toch viel me op dat wat men voor ogen heeft als het om economie en vooral om industrie gaat, vrij vaag, of abstract blijft. Hoewel men de strategische besluitvorming kan begrijpen van grote bedrijven als Bekaert en dus in de mate van het redelijke en mogelijke op een aantal verzuchtingen in kan gaan, zal het toch altijd maar zo zijn dat het bedrijf haar eigen logica niet over boord kan zetten en dus zal ze steeds de beste omstandigheden zoeken. In die zin was het nuttig geweest dat men de vraag ter sprake zou brengen of een vorm van Fordisme, Henri Ford II, die vond dat hij zijn personeel goed moest betalen opdat ze zich een auto konden permitteren. De werknemers verdienden dan ook meer dan bij de concurrentie maar die wisten dat uiteindelijk ook af te dwingen. Het probleem is natuurlijk dat de bruto wedde of het bruto loon en het netto bedrag nogal zwaar uiteenlopen. De redenen legt men bij de hoge belastingen, maar de vraag is of de hoge belastingaanslag (direct en indirect) niet te maken hebben met ideologische invullingen van rechtmatige doelstellingen, minder met de wijze waarop die doelen gerealiseerd worden. Belastingmaximalisatie bij een deel van de samenleving en andere nagenoeg de kans geven zich vrijgesteld te beschouwen – deels vallen ook de vakorganisaties hieronder – kan in een democratie niet echt gelegitimeerd worden. Maar hoe zal men bedrijven overtuigen de constructies van belastingontwijking niet zomaar aan te wenden? Dit lijkt mij een strategische vraag voor de politiek. De andere vraag is of men het publiek kan blijven overtuigen dat alle middelen naar behoren worden aangewend. 

Patricia Ceyssens schoot in eigen voet toen ze meende te moeten aangeven hoe fout het beleid wel zat, want, toen zij minister was… gebeurde eindelijk hetzelfde. Iemand pleitte, de heer Penris, voor een nieuwe DIRV, u weet wel, hoop ik, de campagne met de hand en de robotarm. Technopolis is er een restant van maar velen vinden dat het allemaal niet meer zo aanspreekt. Een deel van de reden ontdekte ik jaren geleden in Evoluon, het technologiemuseum van Philips in Eindhoven. Technologie wordt steeds meer onstoffelijk en kan je het binaire stelsel nog enigszins duidelijk maken, vandaag zien we nog nauwelijks hoe het mobieltje werkt en ja, Google is een leuk bedrijf, maar wat er gebeurt? Je ziet de zoekresultaten in een mum van tijd verschijnen op het scherm, maar het is programmering, het is een gigantische databank die voortdurend bijgestuurd wordt en die heel veel goede diensten kan bewijzen. Google maakt winsten, Wikipedia echter niet. Maar we moeten nog verder gaan, ook televisie boekt winsten, er worden goede films gemaakt en toch, in de brede media laat men kansen liggen om goede documentaire te brengen, eens niet over de wereldoorlogen, want hoe belangrijk ook, andere periodes, samenlevingen, contexten kunnen ook best boeiend zijn. Misschien kan de overheid ten behoeve van het (jonge) publiek over een aantal grote infrastructuurwerken of over de economische, sociale, artistieke evolutie in Vlaanderen, Congo of onze emigranten naar Canada of de VSA, Argentinië en zo goede documentaires laten maken. Dit zou meteen een mooie imagocampagne worden. 

De discussie in het parlement was zeker belangrijk, al kan men niet bogen op resultaten. Het werd allemaal goed uitgesproken, de minister-president, minister Lieten en minister Muyters brachten hun antwoorden en toonden aan dat wat binnen de macht ligt van een overheid ter hand werd genomen. Maar nieuwe decreten schrijven, met al die inspraakmomenten, het vergt tijd. 

Op weg naar huis ging ik een vorkje prikken in de Koninginnegalerij, waar weer veel verkeer was en het toch knus zitten was. Net toen ik aan het boek wilde beginnen dat ik onder handen heb, van Foucault, kwam een vriendin van vroeger bijschuiven. Even herkende ik haar niet, wegens een mooie bril en een andere coupe, maar haar stem maakte alles goed. Het werd een avondje franse conversatie. Waarom ik Foucault nu in het Nederlands las? Ze weet dat ik nooit Vlaams heb gesproken en vindt het ook niet correct het Nederlands als een dialect te behandelen, daarvoor heb ik haar te vaak verteld van Elsschot, Daisne, Teirlinck, Couperus en al die anderen. Als je wil aangeven wat de mogelijkheden en kwaliteiten van een taal zijn, dan vertel je over Houtekiet, over Tjsip/De Leeuwentemmer of stille kracht. Ook nu weer vroeg ze wat ik las, buiten Foucault en ik gaf het toe, ik had niet veel bij de hand, behalve dan een werk van Fallada, “Wat nu kleine man?” maar goed, ik sprak over onze vriend Sandor Marai en over Siegfried Lenz, Sebald en opeens wees ze me op een grote aandacht voor Duitse literatuur. Maar ze las sinds kort mijn blog en wist dat ik nog meer in petto heb, want, zo bleek, ondanks alles – wat? hoe? – kon ze me alleen maar waarderen. 

Laat je terloops vallen dat je een plenaire vergadering van het Vlaams parlement hebt gevolgd, dan kan je er donder op zeggen dat een zekere meewarigheid zich onstuitbaar aandient. Waarom? De woordenwisselingen tussen mevrouw Ceyssens en enkele andere parlementsleden waren echt wel behoorlijk heftig en hoewel de Latijnse retoriek er niet is, dan moet ik wel zeggen dat het Nederlands zoals sommigen het spreken echt wel de moeite van het aanhoren waard kan zijn. Overigens, afgaande op de reeds aan het Vlaams Parlement toegekende bevoegdheden, dan is er echt wel een groot aantal beleidsdomeinen waar parlement en regering over gaan. Maar hoe kunnen we dat dan beoordelen? De discussie; legde ik haar uit ging onder andere over de kortingen in de geestelijke gezondheidszorg die federaal werden opgelegd en die niet helemaal sporen met wat door de Vlaamse gemeenschap werd vooropgesteld als passend beleid. Maar, zoals minister van Deurzen wist uit te leggen, ging het federaal over de residentiële psychiatrie, in ziekenhuizen en psychiatrische instellingen, terwijl Vlaanderen wel vooral met ambulante geestelijke gezondheidszorg bezig is. Was of is er dan geen probleem? Uiteraard wel, maar daar kan Van Deurzen maar iets aan doen door met Onckelinkx te gaan praten. Maar dan nog, de problemen in dit land rond depressie en vooral omtrent suïcide zijn echt wel van belang, want depressie en suicide raakt niet alleen de patiënt maar ook de mensen om hem of haar heen. 

Of ik het nog eens wou hebben over de onderwijshervormingen. Die kwamen ook aan bod in het Vlaams parlement, dat wil zeggen, Boudewijn Bouckaert sprak erover en meende dat men de zaak aan het versjteren is. Mijn tafeldame wist me te vertellen dat in de Franstalige gemeenschap de situatie nu echt wel schrijnend wordt, nu leerkrachten lager en middelbaar die flagrante fouten op het bord schrijven, niet meer uit de groep gehaald worden en bijgespijkerd. Waarom me dat niet verrastte? Omdat ik dacht aan Pagnol, Marcel Pagnol die over de ijver van onderwijzers, ideologisch, vrijzinnig ten tijde van de grote cultuurstrijd in Frankrijk en de laïcisering van het onderwijs in 1905, 1906 lyrische bladzijden schreef, waarbij de leerkrachten er echt in geloofden dat ze de wereld konden veranderen, en het ook nog eens een keertje deden, niet een keertje dan, maar gedurende hun lange carrières. Dat; vond zij een prachtige vergelijking. Toen was de emancipatie het doel, het onderwijs het middel, de gelijkheid door opwaartse mobiliteit de verhoopte vrucht, nu aanvaardt men de grote inkomensverschillen maar zet men weinig in op behoorlijke perspectieven, zoals nu net behoorlijk beroeps- of technisch onderwijs, eventueel met het herstel van het systeem van de leercontracten. 

Het zijn geen gemakkelijke onderwerpen en we hadden al vlug over de opera en andere evenementen die we al eens bijwoonden. De discussie over het behoud van grote corps de ballets bijvoorbeeld bracht ons dan toch weer bij de politiek, of de discussie over een nieuw, groot museum voor hedendaagse kunst, of is het kunst van de twintigste eeuw? Het blijkt weer dat politiek, persoonlijke ambities en voorkeuren en, zegde zij; een nogal antivlaamse sfeer de zaken bemoeilijkt. Zij meent dat op Félicien Rops na, er weinig belangrijke Waalse kunstenaars zijn, terwijl je ze uit Vlaanderen niet kan aanslepen, al dan niet verfranst. Zoals Frans Masereel of Spiliaert. Er was natuurlijk, in de negentiende eeuw ook wel meer dan we ons doorgaans voorhouden, maar toch, kijk naar Rik Wouters of zelfs Jacob Smits en al die anderen die zelden de brede media halen. Gustave van de Woestijne kon ze echt wel smaken, zodat de vraag haar ontsnapte waarom die Franstalige kunsthistorici nog altijd naar Parijs kijken. 

Zoals altijd duurde het schone liedje niet lang, enfin, ik wilde op tijd toch de trein nemen, maar de trein van tien uur zou er vlugger zijn, als ik mij niet haastte en dus betaalde ik vlug mijn deel van de kosten en haar koffie en liep door de galerij naar het station. Gelukkig kon ik via de Hortadoorgang het station in en had dus de trein naar Brugge, zonder noemenswaardige vertraging zou ik om 11.00 uur in Brugge de stille straten terugvinden. Het is echt wel, dacht ik, nadat ik op de trein met Knack en het boek over de moed tot waarheid van Michel Foucault was bezig geweest, brisant zag hoe de stad weer oplicht zoals ze des nachts kan zijn, enigszins ongenaakbaar en toch bedroefd om het gebrek aan leven. 

Bart Haers

P.S. Ik zag gisteren nog de verjaardagsfuif van Villa Politica en ik voelde mij er niet wel bij. Dat sommige politici zonder schroom het Vlaamse Parlement duf en saai vinden, het federale opwindender. Goed, iemand gaf als reden dat er de botsing der culturen zou zijn…. Maar de bevoegdheden van het Vlaams parlement, zijn belangwekkend genoeg en de betekenis ervan voor de samenleving te belangrijk om dit zomaar saai te noemen. Er is een ander probleem, één dat veel dieper snijdt, namelijk dat mensen als Patrick de Wael, ooit als minister-president vooral een schoothondje van de federale premier, maar ook dat jonge groentje, die zich in wezen niet goed voelen bij de idee dat ze geen Belgisch beleid kunnen voeren. Want ik kom van tijd tot ijd in de Federale Kamer en eerlijk gezegd, ook daar kan het allemaal zeer duf zijn. Men moet het ene niet verguizen en het andere ophemelen. De vraag is eindelijk waar en hoe het beleid het beste kan gevoerd worden. En dan komt er nog die andere zaak op de proppen, dat er zoiets is als het Europees parlement., een Europese commissie en zo meer. Dat zorgt ervoor dat de parlement wel autonoom heten te zijn, maar bij voortduring elkaar normerend voor de voeten lopen. Die onduidelijkheid moet men niet ontkennen en dat was precies wat in de feestuitzending van Villa Politica nu pertinent wel het geval was. Spijtig, heel spijtig.  

Reacties

Populaire posts