Het saaie literaire leven
Bühne
Saai bestaan op de
Nederlandstalige Parnassus
Over de invloed van het vulgairmarxisme
![]() |
Vandaag kreeg ik het auteursexemplaar van dit tijdschrift, waain beh stuk opgenomen is dat u hier kan lezen. Men vindt Bühne in het betere boekhandel. |
Al jaren vraag ik mij af
waarom ik zo zelden door onze schrijvers en schrijfsters verleid wordt hun
werken echt te waarderen. Er zijn er, laat dat duidelijk wezen wier werken ik
wel kan waarderen, maar toch, het lijkt me zo stil op dat hoekje van de
Parnassus waar de Nederlandstalige auteurs pleisteren. Dat aanvoelen is niet
nieuw, maar toch, het doet ook pijn te zien dat zoveel verschijnt dat er niet
toe blijkt te doen.
Elkeen heeft zo wel zijn of
haar voorkeuren en daar is het ons niet om te doen, hoewel we het belang van de
lezers in het boekenwezen niet willen minimaliseren, wel integendeel. Toch is
er rond het boek de afgelopen decennia iets mis gelopen en het heeft even
geduurd voor ik er de vinger op kon leggen: het cynische spel zich tegen de
bestaande orde te keren maar tegelijk schurken diezelfde auteurs zich aan tegen
het politieke gezag en bestaat er een osmose, zelfs een symbiose met de
machthebbers - als die toevallig aan de macht zijn, krijgt men wel de indruk dat
zij het tot nut van 't algemeen in zaken van wijsheid en kennis, inzicht voor
het zeggen hebben. Evenzo meent men - op goede grond - dat men vanwege de eigen
uitgangspunten en methode vooral rationeel en objectief tegen de dingen aan te
kijken. De auteur is een kritische toeschouwer bij het maatschappelijk gebeuren
en engageert zich voor de goede zaak. De auteur heeft daarom ook onbetwistbaar
recht van spreken.
Mijn aanvoelen dat het met de
Letteren in Nederland en Vlaanderen niet zo best gesteld is, komt verder voort
uit het gegeven dat dames en heren schrijvers zich vaak laten voorstaan op een
ideologie die niet geheel doorwrocht is, maar op een haast onbegrijpelijke
manier uit de fabriek van linkse clichés lijkt te komen. Om het met Sloterdijk
te zeggen: Links kan de burgerlijke samenleving wel stevig van kritiek dienen,
maar kan nooit zichzelf tegen het licht houden. De aanname dat links per
definitie rationeel denken zou impliceren, komt daar ook bij kijken, al valt
het vaak moeilijk sporen van rationaliteit te vinden. In de letteren blijkt dat
ook vaak zo uit te draaien.
De verleiding is groot nu maar
ineens met een uitgebreide cataloog van start te gaan en de boeken te noemen,
die mij wel bevallen - er zijn er ook bij van linkse auteurs - maar het gaat
ons in deze om precies die aannames en dan kan het duidelijker uitgelegd via
een paar voorbeelden. Hoewel men noch in Vlaanderen noch in Nederland niet
altijd erg veel houdt van "oude" boeken, vormen die een onmisbaar
onderdeel van de cultuur. Maar ook minder oude boeken verdwijnen snel uit de
omloop en de gratie. De lezers zelf
raken wel eens gefrustreerd als ze bepaalde boeken niet terug vinden, omdat ze
het cadeau willen doen aan iemand en merken dat het niet meer in de fondsen van
de uitgevers zit en niet meer leverbaar
blijken. Hoe bepalend zou dan de literaire kritiek zijn... maar in de brede
media is er wel aandacht voor literatuur, maar van literaire kritiek kan men
niet meer spreken. Bovendien behoren critici doorgaans tot dezelfde groep van
mensen met bijna gelijklopende opleidingen en maatschappelijke achtergronden -
al zijn er die zich graag laten voorstaan op hun arme ouders, op het feit dat
die tot de arbeidersklasse behoorden. Dat zou op zich geen aanleiding mogen
geven tot eenduidigheid en een versmachtende consensus, maar bekijkt men de
bladen, dan valt te vrezen dat voor waarachtige authenticiteit en
eigengereidheid bij recensenten en critici weinig ruimte gemaakt wordt.
"Het Verdriet van
België" van Hugo Claus geldt als een meesterwerk, een magnum opus en er
zijn opinieboeren die het nog altijd als het nec plus ultra presenteren. Zelf
vond ik het eerder overroepen en werd mijn initiële aanvoelen dat de roman
wellicht naar waarheid de belevenissen van een jongen zoals Hugo Claus zelf het
heeft beleefd, vertelt maar dat hij vooral
wenste af te rekenen met Vlaanderen, de kerk, de bourgeoisie. Toen, rond 1984
vond ik dat rijkelijk laat, want men had toch al afdoende met de kerk
afgerekend - onder meer Walschap - en met de bourgeoisie - zowat alle
schrijvers toentertijd, al wist Marnix Gijsen dat op een elegante wijze te
verwoorden, maar "De man van overmorgen" is al lang in vergetelheid
geraakt - en met Vlaanderen begon het gevecht pas, want lang was het Vlaamse
literaire heir trouw geweest aan de niet politieke Vlaamse Beweging. Claus had
al over de collaboratie geschreven in "De Verwondering" maar dat had
me wel meer kunnen overtuigen. Doch, het probleem blijft hetzelfde omdat de
auteur zich erin verlustigd heeft de "fouten" van enkelen aan allen
toe te schrijven. Anders dan Walschap in "Zwart en Wit" heeft Claus
niet de moed de verschillende posities te onderzoeken, wat een roman doorgaans
sterker, meer overtuigend maakt.
Aan Nederlandse zijde is er
dan "De ontdekking van de Hemel" waarin Harry Mulisch aan de hand van
een bizarre inventie, namelijk dat God de stenen tafelen zou terug willen halen
omdat de wereld naar de verdoemenis gaat, een tijdsbeeld toont met een
breedbeeldlens, waarin de cultuur, de wetenschappelijke ontwikkelingen en
maatschappelijke, politieke wendingen hun plaats krijgen. Algemeen is geweten
dat de auteur een grote sympathie had voor Cuba, Castro en de Cubanen, maar de
roman toont een beeld van een congres in Cuba, dat op zich al hilarisch moet
heten, maar mooi is ingepast in het verhaal van de verwekking van de werkelijke
hoofdfiguur, Quinten. Maar wie de vader is, blijft altijd weer een raadsel.
Tegenover de zelfspot, als het om de liefde voor Cuba gaat, staat een stuk over
het probleem van de macht en de chaos in het politieke gebeuren achter het scherm. In Vlaanderen wordt
relatief weinig gesproken over dit magnum opus, terwijl de auteur een bijzonder
levendig tijdsbeeld in de aanbieding heeft. De roman vormt ook een verweer
tegen de arrogantie van links, als men de politieke betrokkenheid van Onno
Quist volgt. De zelfverzekerde houding van Joop Den Uyl komt er ook in aan bod.
In die zin klinkt in de roman nogal wat straatrumoer door.
Waar Claus in 1983 met
"Het Verdriet" mee de aanzet geeft de eigen identiteit in vraag te
stellen omdat een identiteit überhaupt niet van betekenis kan zijn, moet men
zich toch afvragen of hij niet blind is geweest voor de evolutie van de geesten
in Vlaanderen na WO II, onder meer de ontkerkelijking, de emancipatie van de
arbeiders en van de vrouwen, de Vernederlandsing van de samenleving.... Maar de
grote kritiek op de (Vlaamse) identiteit komt er natuurlijk pas echt na de
beruchte verkiezingen van 1991 op gang, toen een extreem-rechtse partij in de
Kamer binnenmarcheerde. Niet met twee of drie, maar ze haalde meer 12 Kamerzetels
en dat was even schrikken. Deze politieke omwentelingen zorgden voor een
egelstelling die de politici niet konden aannemen, maar intellectuelen,
schrijvers op kop wel verkozen. Tussen 1991 en 2011 kreeg men steeds meer de
indruk dat de band tussen intellectuelen en het publiek volkomen losgetornd
raakte. De verkiezingen van 2003, waar de socialistische partij SP-a een
topscore haalde, dankzij de uitgesproken populist Steve Stevaert, waren een
uitzondering want Links verloor na de val van de Muur geleidelijk maar
onmiskenbaar aanhang bij het publiek maar jonge studenten kon men wel nog
rekruteren. Het internationalisme werd dan wel in een nieuw kleedje gestopt, nu
blijken aannames over universalisme, over wereldburgerschap moeilijk houdbaar.
René Cuperus heeft de kosmopoliet even de maat genomen en Ayaan Hirsi Ali
toonde dat men wel degelijk goed kan
integreren. Maar over haar wedervaren lazen we tot nu toe geen literaire
verwerking.
Opvallend is bijvoorbeeld hoe
Dimitri Verhulst openlijk kiest voor de uiterst radicale PVDA+, de opvolger van
de eerder maoïstisch geïnspireerde Amada en dat de partij - en dus ook Verhulst
- nauwelijks te porren zijn de politiek van Mao of Stalin kritisch te
bejegenen. Het was mij na de val van de Muur en het imploderen van het reëel
bestaande socialisme al opgevallen hoe ambivalent de houding van links was en
na het lezen van een essay van Luc Ferry en Alain Arnaut werd duidelijk hoe de
erfenis van Mei '68 evengoed op illusies berustte als Mei '68 zelf. Een auteur
die daar naar mijn inzicht zinvol mee omsprong is Joris Note, die in de media
nauwelijks of zelfs geen aandacht kreeg. In de roman "Tegen het
Einde" krijgen we een reflectie op de vraag of de Terreur bij de Franse
Revolutie hoort en de auteur onderzoekt het geval aandachtig, maar komt er niet
uit en besluit dat de klassieke lezing aangehouden moet worden. De
noodzakelijkheid van de terreur onder Robespierre erkennen vormt een
waterscheiding in het denken. Men kan vandaag nog nauwelijks enige aandacht
opbrengen voor de Girondijnen in de
Franse revolutie, de eerder burgerlijke en gematigde politici. Het boek van
Joris Note had daarom wel degelijk aandacht verdient in de media, maar dat
bleek niet mogelijk - wel werd er een interview met Joris Note geplaatst. Ook
kan men in het boekje een aardige spiegel vinden van politici die zich, van hun
importantie doordrongen, vaak boven het grauw verheven voelen en daardoor vaak
niet meer zien hoezeer ze afstand hebben genomen van het zogenaamde volk. Er
zijn weinig auteurs in Vlaanderen of Nederland die deze kritiek aan het adres
van politici durven uit te brengen - over vermeende incompetentie wordt genoeg
gesproken. Het gaat Note vooral om de vraag hoe we 200 jaar na de Revolutie
kunnen beweren dat de democratie echt functioneert op zo een manier dat mensen
er echt wel mee kunnen leven. De roman laat zich lezen als een reflectie op het
politieke rumoer. Ook is het blijkbaar een overdenking over de gedachte van
Fukuyama dat de geschiedenis ten einde zou zijn, want het doel zou bereikt
zijn. Hoewel ik het niet eens ben met deze inzichten vond en vind ik het boek
wel aanbevelenswaardig, precies omwille van de kracht van de overdenkingen.
Daarom is van belang dat
auteurs begrijpen dat hun publiek niet zomaar iets op de mouw gespeld willen
krijgen. De roman van Anna Enquist, De Verdovers, dat zij schreef na een
tijdlang te hebben meegelopen bij Anesthesie, laat zich dan weer lezen als een
complex van mogelijkheden waarover de geneeskunde beschikt om mensen te
behandelen en daarbij passende narcose toe te passen. Bert Keizer liep dan weer
mee met een dienst neurochirurgie en dat was ook een opdrachtboek, maar best
het lezen waard.
In "Blindgangers" van
Joke Hermsen zien we hoe een generatie studenten elkaar dertig jaar later weer
ontmoet en hoe het gaat wrijven en schuren. Een ideeënroman, maar te zwaar
gelardeerd, teveel ideeën zou de auteur erin gestopt hebben, terwijl ze net die
veelheid van node heeft om de botsingen overtuigend voor te stellen. Op het oog
krijgen we een kritiek op de meritocratische geest die over land en water zou
waaien in Nederland, terwijl de auteur er wel aan twijfelt of mensen die zich
goed voelen in dat meritocratisme wel zoveel
verdienste hebben. Hermsen laat ons genieten van het wedervaren van mensen die
op het oog ongeveer gelijk begonnen, maar doorheen hun leven en allicht ook in
functie van het al dan niet behaalde succes anders tegen de dingen, zichzelf en
de anderen gingen aankijken. Nil Desperandum? Niets om over te wanhopen,
behalve het leven zelf, zoals blijkt uit de wederzijdse frustraties, emoties en
misverstanden die voor behoorlijk wat gesteggel zorgen; dus hoeft het niemand
te verbazen, maar toch komt het de auteur toe er zelf een onverwacht einde aan
te dragen, waarin het menselijke weer centraal komt.
Ook de roman "Dertig
Dagen" verdient daarom aandacht, want ook daar komen meerdere facetten van
het moderne, het actuele leven aan de orde, waarbij men niet kan beweren dat
Annelies Verbeke een bepaalde vooropgezette idee wil demonstreren, althans, de
idee die ze wel wil aandragen betreft juist de idee dat mensen niet per se
vergeten zijn dat men goed kan doen. Daarmee zit ze in het spoor van wat onder
meer Susan Neiman schreef in "Morele Helderheid" en in een beknopt
essay "Afgezien van de feiten". Dat het leven geen lach is, ontkent
ze niet, maar anderzijds laat ze ook iets doorklinken van levensvreugde, ook
als men worstelt met allerlei gezondheids- en andere problemen. Dat de
immigratie en de weg naar Engeland doorheen Frankrijk en België ook een rol speelt,
dat zij aandacht besteedt aan artsen en anderen die de vluchtelingen helpen in
dat gebied tussen de Moeren en Calais, geeft aan het boek een
actualiteitswaarde.
Vele andere auteurs, zo blijkt
al uit de recensies, blijven steken in een vooropgezette idee van we zouden
moeten denken. Daarbij speelt een vulgair marxisme een opvallende rol, want
laten we wel wezen, er zijn marxisten of oud-marxisten die wel degelijk
behoorlijk werk hebben geschreven, om Theun de Vries dan toch maar te noemen.
Het verschil maken zij doorgaans dat ze op enig moment ook de eigen
uitgangspunten hebben onderzocht en ter discussie gesteld. In de Nederlandse
voorbeelden zie ik er niet zo heel veel voorbeelden van. Wat wel opvalt,
terugdenkend aan een episode uit de loopbaan van Herman Brusselmans is dat de
gekozen vorm van choqueren als een vorm van vrijheidsbeleving beschouwd werd en
wordt. Toen Brusselmans een Antwerpse modeontwerpster ten tonele voerde of
liever, toen hij het nodig achtte haar genitaliën weinig flatteus te beschrijven,
kreeg hij lik op stuk van de dame en werd er een proces gevoerd. Hoe dat is
afgelopen, doet niet zo heel veel ter zake, maar dat een aantal schrijvers zich
achter Brusselmans schaarden, vond ik wel verbazingwekkend, want er zijn er
toch genoeg die zich aan politieke correctheid bezondigen en machismo in alle
toonaarden afwijzen, zich tegen seksisme verzetten. Maar hier, zegde men, was
de vrijheid van de schrijver in het geding. Maar is het nodig een levende
persoon die zelf ook een creatief beroep uitoefent te schofferen?
Het literaire landschap is
niet troosteloos, maar men maakt het wel troosteloos, naarmate men er genoegen
in schept de veelheid aan boeken uit het rijke patrimonium te laten verstoffen.
Men voert graag discussies over de vraag of de roman nog wel een lang leven
beschoren is, maar men laat nauwelijks nog zien waarom werken als
"Boerenpsalm" van Felix Timmermans, "Tsjip/de
leenwentemmer" van Elsschot of "de moeder en de drie soldaten" van
Ernest Claes nog altijd wel een betekenis hebben, ook al onderkennen we de
onderliggende werkelijkheid niet (meer). Het zijn precies unieke toegangen tot
leefwerelden waar we maar moeilijk toegang toe hebben. Op dat vlak blijft
"Kees de jongen" van Theo Thijssen ook wel een monument.
Tot slot zou ik nog willen
uitwijden over de vraag waarom de tetralogie "De boeken der kleine
zielen" nog altijd boeien kan, vooral omwille het portret dat we krijgen
van de hoofdfiguur, Constance Van der Welcke-van Lowe. Van de uitgespuwde
echtbreekster, die de dood van haar vader op het geweten heeft, wordt ze
uiteindelijk de spil en de toeverlaat van de familie. Helemaal goed loopt het
ook niet verder, want haar zoon, die zo goed wist voor zijn pa en ma, weet voor
zichzelf niet precies wat hij doen moet, hoe hij met zijn vrouw een harmonieus
leven leiden kan. In dat werk schroeit en schrijnt de actualiteit aan alle
figuren en velen kunnen er niet zo goed weg mee. Het volle leven komt tot leven
en dat zonder dat de auteur een moreel oordeel vormt. De roman is ook niet meer
naturalistisch te noemen, net omdat het handelen van onder meer Constance er
wel toe doet, voor haar omgeving. Niemand hoeft Louis Couperus na te apen, maar
wat wel opvalt, wat telkens weer zo schraal lijkt, zijn de vindingen, de
inventies van auteurs.
Uiteraard leren
literatuurwetenschappers graag dat er maar een beperkt aantal thema's zijn
waarover men kan schrijven, maar het aantal denkbare variaties, denk ik, zal
wel niet onbegrensd zijn, maar ruim genoeg om er boeiende literatuur op te
componeren. Maar het is niet anders, men vergeet graag wat Karel van het Reve
gezegd heeft in zijn Huizingalezing: literatuurwetenschap onderzoekt de
bouwstenen van een literair werk, maar vergeet dat met die bouwstenen heel wat
meer mogelijk is. Toch heeft de visie van de officiële literatuurwetenschappen
auteurs en kritiek zeer begoocheld, zodat ze menen dat ze ook daarin best hun
gading zoeken. En ja, de literatuurwetenschappen heten wel wetenschappelijk,
maar of ze echt neutraal het literaire werk benaderen, blijft nog maar de
vraag. Ideologische preoccupaties kan men er wel degelijk ontwaren.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten