Geschiedenis van de middeleeuwen, de middeleeuwen in de geschiedenis




Tussen oud en nieuw
 utopie en moderniteit

  Peter Raedts, De Ontdekking van de middeleeuwen. Geschiedenis van een illusie. Wereldbibliotheek; pp. 432; prijs: 29,90

Kaspar Friedrich David schilderde deze mysterieuze abdij, waarmee de lezer al voor het boek in de romantiek getrokken wordt. In het boek maakt de auteur ook een verwijzing naar Tolkien, vooral naar diens behandeling van de verhaalstof. Maar waar zijn aandacht naar toe gaat brengt ons vooral in de geschiedenis nà de middeleeuwen. Humanisten die zwoeren bij de klassieke oudheid, maar ontdekten in de middeleeuwen een element dat hen meer ging aanspreken. Rationalisten zagen er niets in, maar hun denken is ondenkbaar zonder Thomas van Aquino, Ockham en al die anderen. Kortom, het wordt een zoektocht naar wat we denken te weten en denken te mogen toeschrijven aan de middeleeuwen.

De middeleeuwen dienen vaak als metafoor voor oubollige zaken of voor slecht aangepakte problemen. Tegelijk dromen we van ridders, hoogedele dames en toernooien. We denken aan Koning Arthur en Perceval of de Meistersinger von Nürnberg, Wolfram von Eschenbach en Walter von der Vogelweide… Maar daar gaat het bij Raedts maar over in de mate dat latere schrijvers, denkers te vertellen hadden. De middeleeuwen blijken gedurende de eeuwen na 1500 in hoge mate een ideologisch en politiek thema te zijn geweest.

In Brugge koestert men ook, om begrijpelijke redenen de illusie van een middeleeuwse stad, maar het Brugge van de zestiende eeuw is misschien wel interessanter of zelfs het Brugge waarover Georges Rodenbach heeft geschreven in “de beiaardier van Brugge”. Ook in die roman overigens speelt de verbeelding van de middeleeuwen een aanzienlijke rol in oppositie tot zij die een moderne stad wilden, een nieuw idee van de stad wilden uitwerken. Oudheid herstellen was de ene optie, de andere was een nieuwe haven uitbouwen en nieuw leven in en om de stad uitwerken. De realiteit is Georges Rodenbach genadig geweest, tot op zekere hoogte, want men bouwde die haven, in 1907 werd die plechtig geopend. Maar intussen herstelde men het beeld van Brugge, met nieuwe gebouwen in oude stijl. Ook toen het geloof verdwenen was, heeft men blijven doorgaan, waardoor een steriel formalisme ontstond, zoals in een hoek van de Grote Markt nog te zien is. De moderniteit kreeg geen plaats en toch, Louis Delacenserie  bouwde een pseudomiddeleeuws Provinciaal Hof op de markt en in Antwerpen een indrukwekkend Centraal Station, een toonbeeld van eclectisme maar ook van gedurfde bouwkunst.

Peter Raedts zelf moet in Oxford ook die gedachte gehad hebben,  waar men een beeld van de middeleeuwen in het decor bracht, dat zich weerspiegelde in de visie die men aan die universiteiten koesterde, van de middeleeuwen. Het was een gedroomde tijd, want velen waren niet bereid echt in de archieven te duiken om de middeleeuwen echt te leren kennen. Die invalshoek maakt dit boek tot aanbevelenswaardige lectuur voor wie over onze collectieve aannames en mythes wil nadenken.

De auteur toont ons de weg terug, toont hoe men van de vijftiende eeuw af de voorgaande tijd, de middeleeuwen is gaan bekijken en vooral aanwenden. Petrarca kon in zijn Lauwerrede betogen dat men zich vergist wanneer men gelooft nog steeds de taal van de klassieken te spreken, wanneer men aanneemt dat de inzichten nog die van Marcus Tullius Cicero en Marcus Aurelius, Seneca en Vergilius te spreken. Nu, bij nader inzien vergiste Petrarca zich ook want Cicero schreef in zijn brieven niet de taal van zijn redevoeringen maar volkslatijn, waaruit het Italiaans en andere Romaanse talen zouden evolueren, in verschillende varianten natuurlijk. Maar ook de Romaanse talen kwamen voort uit dat Latijn, vermengd met allerlei andere invloeden. De eden van Straatsburg, vooral de Frankische versie, of moeten we toch al zeggen de Franse, laten zien hoe de verhoudingen in het toenmalige Europa lagen. Toch zal, behalve naar het verdrag van Verdun, in de algemene ontwikkeling van het beeld van de middeleeuwen dit gebeuren weinig aandacht krijgen, tenzij bij de filologen.

Wat wel aan de orde komt is de verhouding tussen de paus en de keizer, in de figuren van Stephanus II en de karolingen, Leo III ook en in het bijzonder Karel de Grote omdat die in feite een eenheid geschapen hebben in Europa, hoe vlug die ook weer vervloden is onder Lodewijk de Vrome en diens zonen. Maar de keizerskroon bleef bestaan tot 1806 en zou als symbool ook in de historiografie een grote rol krijgen. Maar nog eens, men mag in dit boek vooral verwachten hoe geleidelijk dat symbool aan belang won, niet de feitelijke geschiedenis. Het valt inderdaad op hoe weinig mensen die zeggen interesse voor geschiedenis te hebben, zich aan de kenbare feiten gelegen laten liggen. Naast de uitgebreide bibliografie over talloze facetten van de samenlevingen in de lange periode die men de middeleeuwen noemt, is er de mythe, de illusie, die velen weet te bewegen.

De slag der Gulden sporen, in 1302 en niet toevallig op 11 juli, was een uitkomst van een conflict dat al bijna twintig jaar de Franse koning Philips IV de Schone tegenover de graaf van Vlaanderen plaatste, maar ook tegenover belangrijke facties in de steden en op het platteland. Sommige historici verkijken zich moedwillig op wat men er in de 19de eeuw heeft van gemaakt, toen het jonge België zich een verleden vormde. Men heeft de historiografie vaak afgedaan als verzonnen en bij elkaar gewrocht, maar bijvoorbeeld die periode, waarin het conflict speelt en dus de slag der gulden sporen plaats heeft kan men toch niet anders dan van nader bij bestuderen om te begrijpen wat er allemaal aan de orde is. Waarom wil Philps IV per se Vlaanderen bij het kroondomein voegen? Op deze vraag krijgt men maar zelden een antwoord. De andere, even evidente vraag, waarom in Brugge zoveel weerstand leeft tegen de annexatie, sinds 1300 van Vlaanderen bij het Kroondomein komt nog minder aan de orde. En dan, de positie van Henegouwen, Brabant en Holland in het verhaal is wellicht nog moeilijker in een enkele gedachte te vatten. Raedts gaat op dit soort kwesties niet in, omdat het ook zijn studieobject niet is, maar het valt wel op dat in de opinievorming in Vlaanderen rond zaken als identiteit en zelfbeeld die vragen ook niet aan de orde komen. Zoals we al aangaven, richt men zich op de romantiek, misschien op Herder maar dan vooral met de bedoeling dat ene nationalisme weg te zetten als romantische zelfbegoocheling, waarbij men dan een amalgaam maakt van de historiografie zoals die door Pirenne werd opgezet en na hem door een hele school gedurende een eeuw verder werd gezet. Het gaat dan om bronnenstudie en de publicatie ervan, het gaat dan om de vraag waarom die steden zo grote invloed hadden in het graafschap Vlaanderen en nadien. Inderdaad, zoals de auteur schrijft, wil de mediëvist vandaag wel eens antropoloog zijn in een Verweggistan dat historisch ver van ons af staat, maar ruimtelijk het gebied is waar wij nu leven. Ook de sociale geschiedenis won aan aandacht in de afgelopen decennia, maar wie zou daar problemen mee kunnen hebben, want men probeerde de geschiedenis ook op dat vlak beter te begrijpen.

Alleen, dat historisch onderzoek verloopt steeds meer in een afgesloten circuit en wat ervan op het publieke forum terecht komt, blijkt vaak nogal pover, omdat men de mening is toegedaan dat de echte geschiedschrijving behalve saai ook nog eens weinig maatschappelijke relevantie heeft. Boeken die dan toch verschijnen, blijken voor de brede media weinig interessant om er doorgedreven recensies aan te wijden. Als evenwel het bestaande beeld op de schop komt, dan zal men er wel eens tot in de talkshows aandacht aan besteden. Maar welk beeld neemt men dan op de schop?

Onze fascinatie, maar dat is uiteraard persoonlijk, gaat uit naar de wijze waarop in de periode na het jaar 1000 nieuwe samenlevingsvormen konden ontstaan en hoe die in geschriften werden verantwoord. Raedts laat zien dat die evolutie niet gering is, doch in het vigerende beeld van de betrokken periode in feite schraal uitvalt. De aandacht voor het boek van Tom Holland, de gang naar Canossa (The end of the World and the forging of Christendom) viel bijvoorbeeld wat tegen, omdat men de oefening van Tom Holland niet goed wist te vatten. De evolutie aan het einde van de tiende eeuw en tijdens de elfde eeuw mag inderdaad zeer kleurrijk en vooral divers genoemd worden. De rol van keizer en Paus, maar ook van opkomende steden, van abdijen en lokale potentaten wordt hierin geschetst. Canossa is het kristallisatiepunt waaraan een heel verhaal wordt opgehangen, over de pogingen via allerlei soorten vredes, ook de zogenaamde godsvrede het geweld in te tomen en de mensen veiligheid en vrede te geven.

Wat Peter Raedts ons dus voorhoudt is evenzeer van belang, hoe historici, denkers, schrijvers ons met een beeld van de middeleeuwen opzadelden dat bij een bescheiden onderzoek in de beter voorziene openbare bibliotheek al omvalt, want nergens (meer) te staven. Wat echter het doel is van de auteur en daar zijn we hem erkentelijk voor is dat hij laat zien hoe van de humanisten af tot vandaag het kijken naar het verleden zelden zonder bijbedoelingen gebeurt. Wie last had van de verlichting, van het rationalisme dacht in de middeleeuwen een ideale tijd gevonden te hebben om die tijd voor te houden als het betere, omdat mensen toen voorbeeldig (bij-)gelovig waren, omdat de harmonie in de samenleving zo schoon in beeld kwam in processies en kerkgang.

Over de echtheid van de middeleeuwen valt natuurlijk wel een en ander te zeggen, want niet zelden waren die lui sterk in het vooropstellen van iets, terwijl het om invented history ging, waarbij men wat graag zichzelf in de grote geschiedenis plaatste, of waarin men aanspraak ging maken op macht door valse documenten aan te maken, waarvan de donatio constantini wellicht de belangrijkste is, omdat het de wereldlijke macht van de paus moest staven. Na 1500 ging men overigens wel eens door met het in het leven roepen van mythes, soms ten goede, soms ten kwade, maar altijd met politieke en ideologische doelen.

De Romantiek is het gekendste moment van manipulatie van de herinnering, maar zelfs Karl Marx en zijn volgelingen hebben van de beeldvorming over de middeleeuwen gebruik gemaakt om hun ideologie beeldrijker en aantrekkelijker te maken. Ook de liberalen, die toch de kinderen waren van de Verlichten, de Vrijmetselarij en zelfs de illuminaten, hebben aan de middeleeuwen wel eens nuttige beelden opgehangen en toch, zij en de anderen hebben er zich blijkbaar vooral toe ingespannen hun eigen verhaal van de middeleeuwse samenleving op te hangen, van het harmonische model of de rol van de paus als scheidsrechter over de vechtende vorsten, van de uitbuiting der horigen en de beroepstrots van de ambachtslieden in hun corporaties.

Daarom kunnen we Peter Raedts wel volgen als hij de trias van oud, midden en nieuw wil handhaven, maar de oudheid laat duren tot rond het jaar 1000, de middentijd tot rond 1800 en vervolgens de nieuwe tijd of moderne tijd, die met de Verlichting aanvangt in de eindfase van de middeleeuwen, met de Amerikaanse en Franse Revoluties, de Industriële revoluties ook. Net omdat bijvoorbeeld in Nederland na de scheiding van 1830 de voorgeschiedenis van de Bourgondische tijd al wat vager en minder relevant wordt, zal men, ook Huizinga het belang van de middeleeuwen voor de geschiedenis der Nederlanden miniem vinden. Hoewel de Bataven of Batavieren in het erfgoed wel enige betekenis hebben, begint het verhaal pas goed met de Unie van Utrecht en de Gouden eeuw. Opmerkelijk is echter dat in Nederland aan het einde van de periode met de bouw van het Nationaal historisch Museum, het Rijksmuseum, de gothiek dan toch weer belangrijk wordt, al wekt dat bij de tijdgenoot nogal wat weerstand op, noemt het een seminarie of bisschoppelijk Paleis.

In andere landen echter vormen de middeleeuwen het zwaartepunt van de eigen nationale geschiedenis, al helemaal in Duitsland en Frankrijk, al zal men om begrijpelijke redenen eigen kleuren aanbrengen. Bovendien, zo blijkt, gaat het niet om de samenhang van de feiten, maar om een ideëel beeld, zoals het idee van de ridderschap, van de echtheid, van de eigen frisse oorsprong. Tacitus, schreef een andere historicus, leverde een gevaarlijk boek af, de Germania en reeds vroeg in de Nieuwe tijd, onder humanisten ontstond een zekere aantrekkingskracht om aan de hand van dit boek de eigen decadentie of die van de eeuwige tegenstander, de Fransen, aan de kaak te stellen, maar ook dat zou in de loop van de 19de eeuw tot heftige beroering leiden. Van de verering voor de Germanen die in het Teutoburger Wald een Romeins leger onder leiding van Varrus in de pan hakte, maakten de Nazi’s en de historici die het materiaal leverden een kenmerk van de goede Duitser. Waar Herder nog vond dat Duitsland de Slavische volkeren hun eigen weg moesten laten gaan, waar Luden dit eiste omdat Duitsland anders haar ziel zou verliezen, daar zal men aan het einde van de 19de eeuw van maken dat Duitsland de Duitse samenlevingen in dat Slavische gebied moest ondersteunen, want uiteindelijk was dat gebied voorbij de Pommeren het stamgebied waar de Duitsers vandaan kwamen. Duitsland gebruiken we hier bewust anachronistisch net omdat bijvoorbeeld de Alldeutscher Verband expansionistische ideeën op grond van een verminkte visie op de Middeleeuwen en vooral de Duitse Middeleeuwen hanteerde.

Een boek als dit laat zien hoe sterk de neiging is van iedereen om zich een soort utopia te construeren, dat dan gaat putten in een ideaalbeeld van het verleden. Historische kennis wordt dan dienstbaar aan een programma. Opvallend bijvoorbeeld is dat Raedts aantoont dat de katholieke kerk, die op het oog uitermate traditionalistische standpunten ventileerde dit deed op een uitermate moderne wijze. Men kan dit nog het beste zien in de wijze waarop de gotiek als bouwstijl werd overgenomen, maar met gebruik van de nieuwste technieken vorm werd gegeven en zo mee aanleiding gaf tot de Art Nouveau. Het blijft fascineren, eens men dit onderkent, te zien hoe het koesteren van het oude niet zelden aanleiding geeft tot zeer moderne inzichten. De bisschop van Mainz, Wilhelm Emanuel Freiherr von Ketteler zou, mede op grond van zijn inzichten over de middeleeuwse samenleving het concept van de sociale welvaartstaat, ook gekend als het Rijnlandmodel ontwikkelen. Zo zou hij ook Paus Leo XIII inspireren voor de bekende brief Rerum Novarum en zo dus zowel Adolf Daens en de grondleggers van het ACW en ACV inspireren.

Zo beschouwd blijkt het putten uit de grabbelton die de geschiedenis is inderdaad niet een voorwaarde tot goede inzichten, want men er de meest perfide conclusies uit smeden, zoals de afgelopen eeuw al te vaak is gebleken. Peter Raedts laat zien hoe nationalisme kan ontaarden in inzichten, die mensen afmaakt, zoals met de Joden is gebeurd, even goed in Frankrijk als in Duitsland, even goed ter rechter als ter linker zijde. Maar een deel van de argumenten om naar de middeleeuwen terug te grijpen kwam voort uit de afschuw voor de Franse Revolutie en dan in het bijzonder de Terreur waaraan Robespierre zijn beste krachten heeft gegeven, maar ook uiteraard de revolutionaire oorlogen die door Napoleon werden verder gezet.

Wie dit boek leest kan er niet aan ontkomen dat we bij het behandelen van thema’s behoedzaam dienen om te springen. Het hanteren van historische argumenten, in welke richting dan ook, voor welk doel dan ook kan aanleiding geven tot misvattingen met tragische gevolgen. De gedachte waarmee Raedts dit boek aanvat, namelijk van Friedrich Nietzsche dat de geschiedenis een speeltuin is, waar we ons even graag in begeven als in een exotisch vakantiepark, maar waar we ons even weinig aantrekken van waar het om gaat, juist het leuke en de rest is het hinderlijk personeel of zoiets, die omgang met de geschiedenis lijkt een antwoord op de afschuw voor Nazisme en allicht ook communisme, eventueel de Kerk. Het verleden lijkt dan plots heel donker en heel deprimerend. De werkelijke toedracht van feiten an sich achterhalen of er kennis van nemen – want wat de oudheid en de middeleeuwen betreft is er al heel wat bekend – hoeft niet het cruciale doel van de geschiedenis en dus van aandacht voor het verleden te zijn. Nu we worstelen met de democratie, met de wijze waarop de overheden met onze welvaart omgaan en wijzelf de indruk hebben dat het beter kan, kan de geschiedenis en goede geschiedschrijving in het bijzonder wel leerzaam zijn. Nee, een ideaalbeeld kan men er niet uit putten, net zo min als een moraal, want dat zal altijd afhangen van wie ernaar kijkt. Zoals dit boek laat zien zijn het niet altijd de historici zelf die zo onzorgvuldig met de geschiedenis omspringen, maar soms ontstaat uit zo een oppervlakkig flirten met de geschiedenis een monument waar we als historici maar ook als geïnteresseerde leken ons voordeel mee kunnen doen: De Monumenta Germaniae historica, opgericht door Freiherr Heinrich Friedrich Karl von und zum Stein. Romantiek en Vaderlandsliefde, natuurlijk, maar toch werd het een belangrijk instrument om de geschreven bronnen van de Middeleeuwen, niet enkel in Duitsland, maar ook in de Nederlanden, Frankrijk en Italië voor zover ze te maken hebben met de Teutoonse geschiedenis. Ach, natuurlijk, Teutoons, dat is toch helemaal gevaarlijk? Ik denk dat we van tijd tot tijd die realiteit onder ogen moeten zien, ook omdat het voor de ontwikkeling van nieuwe inzichten over de gemeenschappelijke Europese cultuur wel degelijk van belang is te beseffen hoe we met ons verleden zijn omgesprongen.

We vragen ons dan ook af waarom Peter Raedts de ontwikkeling van de inzichten in dit land, België en dan ook nog eens in Vlaanderen niet meer betrokken heeft in zijn onderzoek, want juist hier zien we hoe twee nationalismen worstelen met hetzelfde verleden. Als het om Frankrijk gaat dan wordt de ontwikkeling van de steden in het oude graafschap behandeld als de ontwikkeling van de Noordfranse steden, zoals Michelet en co dat zagen. Duiden we dit Raedts ten kwade? Het past in een algemeen patroon in de Europese geschiedschrijving dat dit kleine stukje van zo gering belang wordt geschat. Toch kan men zich afvragen hoe terecht dit is, want inderdaad, juist in de steden in Vlaanderen ontwikkelde zich een vorm van democratie met de nodige schokken, die pas later aan de orde kwam in andere delen van Europa. De Hanze, het verbond van handelssteden langs de kusten van de Noordzee en de Oostzee tot in Novgorod legde toch de basis van de moedernegotie – precies de handel met de landen aan de Oostzee -, de basis van de welvaart in de Hollandse Gouden eeuw? Raedts heeft zich gericht op de wijze waarop de illusies omtrent het wezen van de middeleeuwen zich ontwikkeld hebben en hoe tijdsomstandigheden, ergernis en welbevinden daarbij een rol gespeeld hebben. Dat vormt voor ons een belangrijke meerwaarde van het boek. Dat hij daarbij niet over onze romantiek ten dienste van het Belgische vaderland heeft gesproken, doet er niets vanaf.

Dit boek verdient dan ook alle aandacht en zou best stof kunnen leveren voor een goed debat over ons Europese zelfbeeld, iets waar we tot hiertoe weinig van gemerkt hebben in de brede media. Ik denk dat ik een goed beeld van de inzichten aandraag, maar besef ten volle dat ik niet alles even goed kan belichten, maar dat is dan ook wat ik hoop te bereiken, dat de lezer naar het boek zelf grijpt. Want willen we vermijden in de netten van demagogische leraren te vervallen, die ons een ideale wereld voortoveren, dan zijn we best gewapend met enig inzicht over hoe die ideaalbeelden worden geconstrueerd. Ook Conscience schreef voor een deel invented history, De Kerels van Vlaanderen, met het doel de Vlamingen betere en meer Vaderlandslievende Belgen te maken en hen te leren lezen. Zijn standbeeld in Antwerpen zou best ook een aanleiding kunnen zijn voor de dualiteit van het Vlaamse zelfbeeld in de grotere Europese context. Daarom ook dienen vakhistorici zich niet in hun ivoren torens op te sluiten en slechts met elkaar onder professoren van gedachten te wisselen. Evenwel, zonder goede media, zonder welwillende uitgevers lukt het publieke gesprek niet. De Wereldbibliotheek levert op dat vlak puik werk.

Bart Haers
9 november 2011

PS: één thema hoop ik eerlang afzonderlijk te kunnen behandelen, te weten de discussie over de samenhang van de Nederlandse en Vlaamse geschiedenis, c.q. de houding van Pieter Geyl en Johan Huizinga, Fruin, Blok en hun hedendaagse opvolgers. Het spreekt voor zich dat net hier de band tussen het onderzochte en de onderzoeker centraal zal staan. Want we zullen ook het werk van Pirenne, F-L Ganshof, Van Werveke, Van Caeneghem, Prevenier en anderen moeten bekijken. We denken hierbij aan de discussie in het jaar 2000 over de houding van Karel V ten aanzien van de Nederlanden. Maar goed, dat wacht op uitwerking. Centraal in dat debat zal de ontwikkeling van de stedelijke autonomie en de verschillende facetten van het door de een verguisde en door de ander verheerlijkte particularisme staan. 

Reacties

Populaire posts