Neoliberalisme, competitie en geestelijke ongezondheid


Reflectie

Debat over welzijn en welvaart


Prof. dr. Paul Verhaeghe zien we de laatste tijd met nadruk aan het woord komen over de problemen die we de laatste jaren in onze samenleving te verwerken hebben. Hij spreekt over een marktgedreven sociaal-darwinisme, over een doorgeslagen onzekerheid en angst, die zich uitdrukt in stress, in faalangst maar ook in een groeiend wantrouwen tegen anderen.

Er is veel in de analyse dat ons kan bekoren, maar toch denken we dat de idee dat het om een rechts probleem zou gaan, terwijl rechts dan met Dalrymple de schuld van de problemen bij links zou leggen, niet klopt, want in beide analyses refereert men naar een ideologie in een bepaalde vorm, die met het discours van de onderscheiden stromingen en met hun beleidspraktijk niet spoort, of liever, men toont dat onvoldoende aan.

Prof. Verhaeghe stelt met ons vast dat de universiteit te zeer op economische resultaten afgerekend wordt, wat ook Tony Judt evenzeer kon vaststellen en wat misschien nog het best geïllustreerd door het feit dat professor em. Oosterlinck meent dat studenten die geen juiste richting volgen, ingenieur bijvoorbeeld meer zouden moeten betalen. Intussen riskeert er zich een tekort aan artsen voor te doen over afzienbare tijd, maar daar moeten we het even niet over hebben. Of toch, want het gaat om de kwestie hoe mensen die er de capaciteiten toe hebben vrij hun studie en dus hun verdere loopbaan kunnen kiezen. En met prof. Verhaeghe ben ik het wel eens dat we in de competitie die we nu kennen die luxe niet meer hebben, een situatie die hij klaar en duidelijk betreurt, maar die in het interview wel anders verwoord wordt.

Het punt is, vrees ik, dat we met de term neoliberalisme veel zeggen en niets tegelijk, want wat de term betekent is mij niet duidelijk in die zin dat economisch liberalisme en politiek liberalisme al niet hetzelfde zijn. Er is nagenoeg geen partij in Europa en al helemaal niet in de lage landen die niet de vrije markt ondersteund, op de PVDA in België na. Dus kan het niet over de markt zelf gaan, maar moet het over de problemen van de markt gaan, maar ik denk dat we dat niet binnen de enge grenzen van een klein land kunnen regelen. We horen er niet veel meer van, maar we weten dat de liberaliseringen van de markten op sommige terreinen op het oog mooi leken, maar uiteindelijk niet echt gerealiseerd zijn geworden. Energie is er een van. Maar bijvoorbeeld het onderwijs, meer in Nederland dan bij ons – al kan men de hogeschoolassociaties ook wel een moeilijk punt vinden omdat de eigenheid van de instellingen en de eigen opleidingsvormen in het gedrang komen – kan niet zomaar op basis van grootschaligheid georganiseerd worden. De redelijkheid gebiedt te beseffen dat schaalgrootte niet de enige garantie is voor kostenbeheersing, want bewezen is dat te grote onderwijsinstellingen de betrokkenheid van de directie bij het docentenkorps en bij de studenten in het gedrang brengt. Ach, men kan natuurlijk beweren dat het allemaal objectief moet zijn en dat directies niet te veel met individuele studenten uitstaans hoeven te hebben. Maar neem nu een conservatorium, waar men studenten examen laat doen en waar men vervolgens geen jury zet, zeker niet op het niveau van masters. De directie moet haar goede studenten de beste kansen geven. Anonimiteit van de student? Zelfs in een universiteit zal uiteindelijk de anonimiteit plaats maken voor betrokkenheid, wederzijds, want de idee dat de punten gegeven moeten worden voor de prestatie zal niet zomaar zonder aanziens des persoons gebeuren, want behalve in overbevolkte studierichtingen zal men als student al vlug practica hebben in kleinere groepen.

Maar toch is men de mening toegedaan dat best practices in de ene richting of de ene soort organisaties in andere zonder meer overgeplant kunnen en mogen worden om van succes verzekerd te worden. De meetinstrumenten worden dan dikwijls nog eens aangepast. Zo kan men inderdaad niet anders dan betreuren dat scholen als de “arts et metiers”, een echte vakschool van hoog niveau, in de afgelopen decennia gewoon ten onder is gegaan aan hervormingswoede.

In het algemeen kan men zich afvragen of een bibliotheek aan de hand van de ontleningen alleen als succesvol beschouwd kan worden. De aankoop van de boeken, het brede scala dat wordt aangeboden, daar moet men zorg voor dragen. Maar ook de bibliotheken lijken zich erop te richten van een boek meer ontleningen te hebben dan vele die niet of weinig bekeken worden. Het aanbod is het doel van een bibliotheek en al het andere is functie daarvan.

Het zijn organisaties uit de zogenaamde zachte sector, waar men zou verwachten dat de economische functie anders ligt dan in een sauna of welness-centrum. Het belang van een concertgebouw met een goed en divers aanbod, niet enkel high brow maar ook meer klassiek of ook wel meer populair werk kan men niet negeren. Toch zien we dat binnen de autochtone gemeenschap een war of the worlds aan de gang is, waarbij sommigen menen dat alles wat elitair is nergens toe dient en anderen net het omgekeerde roepen en alles wat populair heet afdoen als vulgair of van generlei betekenis. De meer genuanceerde werkelijkheid in het aanbod ontgaat hen, ook al omdat geen van beide partijen het echt om de kunst te doen is.

Neoliberalisme is niet per se liberalisme, omdat dit laatste bereid is antitrustwetten in te voeren om het vrij initiatief en de vrije concurrentie te vrijwaren, terwijl de neoliberalen nu net menen dat elke wetgeving de orde en vooral de ordenende werking van de markt zou verstoren. Het neoliberalisme belaagt de staat en daar moet men ernstig over nadenken, omdat het niet enkel de economische activiteit is die de hele samenleving zou beheersen, wel integendeel. Er zijn ook andere facetten aan het samenleven en het is best nuttig zich van de wisselwerking van een en ander bewust te zijn. Wie aanvaardt dat in de geschiedenis de economische ontwikkelingen een belangwekkende rol hebben gespeeld en veel van de andere aspecten beïnvloed hebben, kan er toch niet omheen dat de economische situatie soms ook aangestuurd kon worden, door bijvoorbeeld religieuze ondernemingen. De pax-beweging in de 9de en 10de eeuw wierp in de 11de eeuw steeds meer vruchten af omdat de vrede de rechtszekerheid van de boeren en de handelaars versterkte en roofridders buiten de wet plaatste. Steden konden maar groeien als zij een statuut sui generis kregen. Wat is oorzaak en wat is gevolg? Feit is dat het economische handelen, vooral de productie van wollen lakens in Vlaanderen er maar kwam nadat op de schorren en slikken abdijen een groot aantal schapen waren gaan telen om de ontzilting van de gronden te bespoedigen. Ook was het nodig dat de stad een statuut kreeg die het handelaars mogelijk maakte veilig goederen op te stapelen en vervolgens dienden de wegen veilig te zijn opdat men die goederen ook met grote zekerheid kon transporteren.

De idee dat de economie zonder een rechtsstaat kon ontwikkelen, moet men dus wel terzijde schuiven en naarmate de mazen van het net fijner werden, konden meer mensen genieten van de veiligheid onderweg en thuis. Die veiligheid en voedselveiligheid, want dat was wat er zich in de twaalfde eeuw voordeed, zorgde ervoor dat de bevolking ging groeien en de samenleving welvarender werd. Nu zal men ons vertellen dat in diezelfde eeuw de kloof tussen rijk en arm bijzonder groot was. Ook zal men zeggen dat het de tijd was van de feodaliteit en van de uitbuiting van horigen, maar precies in de meest voortvarende delen van Europa, werden middelen gevonden en bedacht, om precies die voedselveiligheid te verzekeren, zoals de graanstapel te Gent laat zien.

Maar het probleem is dat men sinds de jaren 1980 niet enkel in gedachten de rol van de staat en de verhouding van gemeenschap tot individu heeft omgeturnd. Men kan met reden stellen dat men een visie heeft uitgerold in het beleid, van bedrijven maar ook van overheden, waarbij een eenzijdige lezing bracht van zowel het klassieke liberalisme van Adam Smith als van een aantal publicisten die zich scherp tegen de autoritaire machtsgreep in Wenen hebben afgezet, von Hayek en Karl Popper, om slechts die te noemen. Ook Francis Fukuyama, die eerder op de lijn zat van het Neoconservatisme had gesteld en er later publiekelijk mee gebroken heeft, merkt op dat de neoconservatieven vanuit een uitgesproken marxistisch denken een nieuwe conservatieve visie hebben opgebouwd. Dit hebben ze gedaan door de benadering van de vraagstukken inhoudelijk weg te voeren van het marxisme, maar formeel op de methodes bleven doorgaan.

Geldt dit ook voor het Neo-liberalisme? Niet a priori, wel is het zo dat onder meer von Hayek een belangrijke bron van inspiratie vormde en dat diens idee dat elk overheidsoptreden een verzwakking betekent van de vrije markt voor problemen zou zorgen. De staat diende zoveel mogelijk terug gedrongen worden, ook als dit in feite schadelijk kon blijken voor de economie.

In die zin kan ik de kritiek van prof. dr. Paul Verhaeghe heel goed begrijpen omdat dit een benadering is die minstens de geschiedenis, zelfs de recente geschiedenis logenstraft. Maar het logenstraft in feite de mogelijkheden dat er ander handelen zou zijn dan economisch handelen. Hier spelen verschillende stromingen in het denken wel een rol, zoals bijvoorbeeld het heftig opnemen voor evolutionaire psychologie, waarbij de aard van het beestje in de mens best wel nog steeds een directe lijn heeft op de apenrots. Dat die oude reflexen er kunnen zijn valt moeilijk tegen te spreken, maar tegelijk miskent men de ontwikkelen in de complexe en anonieme samenlevingen die we sinds de oude koninkrijken van Soemerië en Egypte, India en China hebben gekend. Dat betekent dat mensen in de loop van de afgelopen vierduizend jaar een eigen ontwikkeling hebben gekend, die de beheersing van het niet doordachte en weloverwogene gedrag hebben bijgebracht. De laatste decennia lijkt men twee wegen te zijn opgegaan, die van het determinisme van het menselijke gedrag en een andere die men als de maakbaarheid van dat gedrag kan beschrijven. In beide gevallen ligt de beslissing over de eigen drijfveren finaal bij derden. Men kan dan, denk ik, nog moeilijk de kerk of het oude paternalisme van autoritaire aanspraken beschuldigen.

De autonomie van de persoon, aldus prof. Verhaeghe is behoorlijk ver doorgeschoten en in een aantal opzichten kan ik dat wel volgen, maar toch is er een facet dat we niet uit het oog mogen verliezen, namelijk dat men middels die denksporen het individu juist als individu in de verdrukking brengt. Naast de idee als zou de mens volkomen gedetermineerd zijn, naast de idee van de maakbaarheid die beide, hoe verschillend ook de individualiteit onderuit halen, heeft men tegelijk dat individualisme in de lustbeleving net wel zeer hoog aangeslagen en als noodzakelijk voor het persoonlijke leven voorgesteld.

De relatie tussen individu en samenleving in een massasamenleving als de onze roept problemen op, omdat inderdaad de identiteit waarover we menen te beschikken en de uniciteit telkens weer in een dualiteit geplaatst zien van een behoren of niet behoren tot een groep, men is insider of  niets, winner of verliezer, men behoort tot de meritocratische elite of men is niets. Men kan beweren dat de laatste decennia deze tendens versterkt is, maar wie bijvoorbeeld Sebastian Haffner leest of Hans Fallada zal merken dat dit ook in een andere, duistere tijd aan de orde was. Het nazisme hanteerde in wezen vergelijkbare inzichten. De verliezer kreeg dan nog eens een gezicht, de eeuwige zoon en dochter van Abraham en Jacob, joden dus. Maar men kan niet anders dan deze voorstelling van zaken verafschuwen. Toch ziet men dezelfde mechanismen vandaag opnieuw optreden. Alleen, nu zijn er andere benaderingen, zegt men, maar het komt er maar op aan hoe het uitpakt. Dan zien we dat wat individualisme zou zijn, aanleiding geeft tot een grote mate van conformisme, precies omdat men er zich toe laat verleiden aan te nemen dat men niet veel keuzes heeft. Men dient ervoor te gaan en dan lijkt dat dit altijd weer een navolgen is van succesvolle voorbeelden. Er zijn er maar weinig zoals Steve Jobs die verschillende keren persoonlijke tegenslagen weet te overwinnen en niet vanzelf is geslaagd. Maar laten we niet meteen naar de Olympos kijken en bijvoorbeeld vaststellen dat in verschillende domeinen, de wetenschappen sommige nobelprijswinnaars blijvend op de voorgrond postvatten en andere gewoon terug keren in de rustige anonimiteit. Men wil wel democratische denkbeelden koesteren, in wezen heeft men geen of weinig achting voor wie niet op de voorgrond kan treden. Voor nobodies is er geen plaats. Alleen de echte protagonisten verdienen aandacht. Op zich kan men daar wel vrede mee hebben, maar de kwestie is dat de kritiekloze en beate adoratie soms leidt tot waanbeelden van mensen die ons zouden imponeren terwijl daar geen aanleiding toe is.

Het vermogen om aan de top te komen is niet enkel niet iedereen te geven, de vaststelling dat er niet altijd consensus is over wat nu de top is. Neem nu de wereld van de klassieke muziek, de opera en men zal weten dat wie in de Scala of de Metropolitan mag zingen, in een hoofdrol wel moet  behoren tot de top in de eigen sfeer. Maar dat blijkt niet te vergelijken met wie in het lichte genre tophits kan scoren. Of wat de zaak nog complexer maakt, is dat je sommige advocaten, magistraten of hoogleraren vaak aan het woord hoort, terwijl hun confraters in alle stilte hun weg maken. Men zoekt, klinkt het dan, in de media graag uitgesproken figuren.

Maar wat betekent dat alles in een hoog opgeleide samenleving? Velen zijn geroepen en weinigen uitverkoren, terwijl het er toch wel op aan moet komen dat men kan doen waartoe men zich geschikt voelt. Maar hier komt iets anders op de proppen, dat is dat we werken in loonverband als noodzakelijke voorwaarde zien voor een goed leven. Het werk zelf? Dient niet tot zelfontplooiing en dat is wellicht wat zowel links als rechts de laatste decennia uit het oog verloren hebben, namelijk dat men zozeer naar het macroniveau kijkt, bijvoorbeeld om het systeem van sociale zekerheid te redden, of om de markt te laten werken op de meest optimale wijze, dat men de mesoniveaus en het microniveau niet meer voldoende onder ogen ziet. Voor een goed begrip van het economische functioneren lijkt me dat niet zo aangewezen, omdat men de dynamiek wel degelijk kan aansturen als men juist op dat meso- en micro-niveau voldoende incentives kan geven. Die kunnen niet financieel van aard zijn, maar oprecht verdienste waarderen, meritocratisch dus, blijken.

De verdienste wordt dus op een cruciaal niveau miskend en dat geeft ook prof. dr. Paul Verhaeghe aan. De vraag is dan hoe we mensen opnieuw kunnen vertellen dat wat ze doen van belang is voor het systeem, voor het welbevinden in de samenleving. De problemen in Brussel met jongeren die geen opleiding kregen en ook niet geschikt zijn voor jobs die bijna steeds een betere opleiding vergen, kan men inderdaad niet zomaar oplossen. Het voorgenomen onderwijsbeleid waarbij men bewust en eens te meer meent dat iedereen een doctoraat in de astrofysica moet halen, terwijl een goede vakman best een goed leven kan hebben, moet dus beter bekeken worden. Of laten we de show met de amateurkoks maar niet in overweging nemen, want dan moet men wel afzien van opleidingen in Spermalie of andere befaamde hotelscholen.

Het valt me op dat we het welbevinden van het individu niet echt centraal stellen, terwijl we tegelijk van alles doen om psychische hulp bij noodgevallen te verlenen. Alleen, psychiatrie staat niet op het lijstje van specialismen waar studenten geneeskunde graag naar kijken, onder meer omdat de nomenclatura van de behandelingen niet echt wijst op goede honorering. Het wordt dan ook nog eens zo ingekleed dat de medische opvolging niet altijd even gericht is op het herstel van het persoonlijke evenwicht. Verhaeghe stelt vast dat men vooral met disciplinering bezig is. Men zou voor minder aan een brekende klomp denken, want al die mensen die net geloofden dat Michel Foucault in zijn eerste periode aandacht had besteed aan het probleem van de (autoritaire) disciplinering hen de weg gewezen had, vervullen nu opvallende functies in universiteit en denktanks.

Susan Neiman meent dat Foucault elke vorm van gezag en autoriteit in verdenking heeft gesteld maar we merken dat de disciplinering zich niet meer bedient van autoritaire argumenten doch niet minder autoritair functioneert. Kinderen krijgen nauwelijks ruimte om te spelen, zitten met ADHD maar krijgen alleen een middel om zich stil te houden. Inderdaad, de aanpak is wat schamel. Wat men dan wel moet doen? Er is geen tijd om zich bezig te houden met de kinderen, maar men durft ze niet meer vrij laten spelen. En wat de gevolgen zijn van het nemen van rilatine? Kortom, we zullen de zaken met meer zin voor nuance en vooral subtieler moeten bekijken, omdat mensen nu eenmaal subtiele mechanismen blijken, al is de term chemische fabriek misschien beter geschikt, biochemische processen immers domineren het functioneren van lichaam en brein, lichaam en geest.

De vraag is en blijft hoe we welvaart en (individueel) welbevinden kunnen koppelen. Vragen we ons af hoe beide gelinkt zijn, dan zal inderdaad het economische klimaat iets kunnen bijbrengen, maar het economische klimaat is er ook mee gebaat als iemand kan ondernemen en weten dat als het goed is, dat  niemand hem of haar dat kan afnemen. Uiteindelijk zal men opnieuw de autonomie van de persoon moeten omschrijven, bijvoorbeeld in termen als “de verovering van de vrijheid” zoals Alicja Gescinska dat formuleerde. Of waarom niet denken aan een culturele herovering van de vrijheid, in die zin dat het individu zelf moet proberen de eigen mogelijkheden te ontwikkelen maar dat die intenties niet louter economisch gefundeerd hoeven te zijn.

Het gaat er echter om dat we veel punten van Kritiek van prof. dr. Verhaeghe kunnen volgen, maar dat we menen, dat de term neoliberalisme beter onderzocht kan worden. Nu, daar zal ik het boek wel om lezen, want in de gesprekken en stukken in de bladen lijkt het kort door de bocht. De aantasting van de persoonlijke levenssfeer, het ontwikkelen van eigen doelen, die maatschappelijk lovenswaardig kunnen zijn, dat komt niet enkel voort uit het neoliberalisme. En bovendien blijf ik met de vraag zitten waarom nogal wat hoogleraren de vraagtekens bij  de Bologna-verklaring en de overhaaste uitvoering ervan in de BaMa-structuur niet luider uitgesproken hebben. De kritiek van Prof. em. Dr. Oosterlinck op de voorgenomen onderwijshervormingen is te economisch geïnspireerd om indruk te kunnen maken. Paul Verhaeghe brengt andere elementen aan, waarvoor best aandacht opgebracht mag worden. Het verlies aan identiteit blijkt een groot psychocultureel  probleem op te roepen, dat mensen niet meer in staat blijken hun vrijheid vorm te geven, te veroveren.

Het interview in Knack vormde de aanzet voor deze overwegingen. Van zodra ik het boek gedigereerd heb, zal u daar meer over vernemen. En ja, ik koester een positieve verwachting. Naar het schijnt evenwel mag een recensent niet zo welwillend uit de hoek komen, maar enige interesse moet toch kunnen?

Bart Haers 

Reacties

Populaire posts