Eric Defoort overleden
Kleinbeeld
Eric Defoort en
geschiedschrijving
een in memoriam
![]() |
Hij ruste in vrede. Goed twintig jaar geleden mocht ik hem ontmoeten bij boekvoorstellingen en andere congressen en leerde ik zo zijn denken kennen. |
Eric
Defoort overleden, zo vernam ik en dan hoor ik dat hij de N-VA verliet in 2003
omdat hij te links was. Kort door de bocht, want hij heeft nog voor N-VA de
Europese beweging van regionalistische bewegingen geleid. Wat wel zo was, als historicus,
was hij een lichtend voorbeeld voor jongere historici, omdat hij
bronnenonderzoek voor de twintigste eeuw bijgesteld heeft en tegelijk de
accuratesse van de studie en verslaggeving ervan hoog in het vaandel voerde.
Ook waagde hij "Het klauwen van de leeuw" van Marc Reynebeau
uitgebreid te onderzoeken en het beeld dat Reynebeau van de Vlaamse beweging op
heeft getrokken als onjuist te bejegenen. De vroegere vriendschap was uiteraard
begraven maar het liet zien dat er voor een echt intellectueel debat in
Vlaanderen voor sommigen, zoals Reynebeau geen plaats was. Eric Defoort ging
zijn eigen wegen, maar hij was wel zo vriendelijk mensen een kans te geven.
Wie
wil weten hoe een rechtse ideologie tot stand komt, kan bij het doctoraat
terecht van Eric Defoort, het werk over Charles Maurras, waarin hij uitlegt dat
Maurras zijn inzichten ontwikkelde aan de hand van de zaken waar hij voor
strijden wilde en daarbij geleidelijk minder terughoudend werd. De Action
Française beoordelen in het licht van wat later kwam, had voor Defoort weinig
zin, dus diende hij de epoche goed te bestuderen waarin mensen als Léon Daudet
en Maurras hun beweging op poten hebben gezet. Ook met Anatole France had hij
nauw contact gehad en viel hij van zijn geloof af. Maurras, geboren in 1868
leefde na de schande van Sédan en hij was lang niet de enige die anti-Pruisische
gevoelens voedde en tegelijk ook antisemitisme ging verkondigen. Ernest
Lavisse, die een zogenaamde positivistische geschiedschrijving op poten zette,
die in het Franse onderwijs wijd verspreid was en zelfs de officiële handboeken
bleef inspireren, was van diezelfde waangedachte bezeten. Op grond van
selectief bronnenonderzoek kwam hij ertoe sommige figuren overdadig en
bovenmatig onder de aandacht te brengen, andere werden dan weer geheel ten
onrechte onder de korenmaat gehouden.
Geschiedschrijving
vergt van de onderzoeker, zoals Defoort liet zien in zijn doctorale scriptie
dat men inzichten onderzoekt waar men zelf niet zo heel veel mee heeft of er
zelfs tegenin wil gaan. Kan men bij een biografie nog altijd wel enige
sympathie ontwikkelen, in gesprekken en lezingen liet hij niet af studenten te
bezweren bij hun onderzoek niet zozeer de kennis post factum als leidraad te
hanteren, maar te vertrekken bij wat de bronnen vertellen. Natuurlijk bleef ook
Defoort niet blind voor wat er is voortgekomen uit de handelingen die hij
beschreef, maar het was, zo vertelde hij naar aanleiding van mijn onderzoek
naar Herman van den Reeck wel wezenlijk dat rond zo een figuur een levende
wereld werd ontdekt.
Gegeven
de massa documentatie over zoiets de Vlaamse Beweging, al van de vroegste jaren
van deze staat, België, gegeven ook juridische bronnen, vonnissen, ambtelijke
bescheiden, kon men niet zover gaan dat de Vlaamse Beweging en ook de politieke
of gepolitiseerde Vlaamse Beweging tijdens en na WO I alleen maar een zaak van
de middenklasse was en dus zinloos, zoals Reynebeau beweerde in zijn pamflet
"het klauwen van de leeuw". Dat pamflet kwam tot stand in een periode
dat de discussie over identiteit en volk, horresco referens volksgemeenschap tegen
het Vlaams Belang en groepen in de Vlaamse Beweging werd gevoerd vanwege
(linkse) intellectuelen. Niet alle stemmen die het begrip identiteit wilden
nuanceren waren immers links, maar tegelijk ontstond er bij anderen een zekere
afkeer dat men, als men links wilde zijn, niet ook een zeker concept van
identiteit voor een volk mocht accepteren. Eric Defoort vond dat dit zeer ter
harte genomen diende te worden.
Het blijft
een te betreuren manco dat hij na zijn pamflet, het klauwen van de historicus
niet ook nog een werk heeft willen schrijven over de conflicterende begrippen
die aan het einde van de twintigste eeuw in het maatschappelijke debat met
elkaar om de voorrang streden. Mij kwam en komt het voor dat men sinds Zwarte
Zondag in 1991 en de Val van de Muur in 1989 zowel links als rechts ideologisch
in een richtingloos zwalpen is terecht gekomen en dan maar met termen is gaan
zwaaien, zoals Rechtvaardigheid of Vrijheid, terwijl men verder niet veel gaf
om de realiteit waarin men zelf leefde. Identiteit was uiteraard ook zo een
woord, een concept waar men alles van verwachtte of net niet van wilde weten,
een tussenweg leek onbestaande en daar sta je dan als historicus, maar vooral
als mens, als burger.
Overigens,
men kan zeggen dat Eric Defoort links was, maar soms vraag ik mij af waarop men
dat baseerde, want eerder leek hij overdreven stelligheid te doorzien als een
gebrek aan visie. Wie ontkent dat een groep mensen vanzelf een identiteit
ontwikkelen, kan moeilijk fenomenen als sociale controle begrijpen, of het
zoeken naar vluchtwegen om juist aan die groepsdruk te ontsnappen. Het klopt
dat identiteit voor individuen een storende factor kan zijn, maar het kan net
zo goed ook mensen emanciperen, hen toelaten eigen wegen te bewandelen. De
geschiedenis van de sociale bewegingen in Vlaanderen, het socialisme op kop,
met onderzoekers als Guy Vanschoenbeek laat zien dat zo een
identiteitsbewustzijn, in dit geval klassenbewustzijn wel degelijk de
persoonlijke ontwikkeling kan bevorderen. Mij is het altijd vreemd en
bevreemdend voorgekomen dat progressieve intellectuelen in Vlaanderen zo hard
tegen de strekkingen van leer trokken die alles in zouden zetten op identiteit
en het strijden voor de eigen identiteit, maar intussen zelf - en nog steeds -
weinig doen om aan het provincialisme te ontkomen en zelf op ontdekking uit te
gaan. Provincialisme betekent intussen van alles maar dat het ook zelfgekozen
isolement kan betekenen, blijkt uit wat onze media brengen over bijvoorbeeld
buitenlandse literatuur en over filosofie in andere contreien.
Geschiedschrijving blijft al helemaal onderbelicht, zeker als het over de
periode na WO II gaat. Toch wordt het urgent denk ik om die periode aandachtiger
te bestuderen. Toen Yvan Vanden Berghe een herwerkte uitgave van zijn studie
over de Koude Oorlog liet uitgeven, was de interesse matig.
Nu
valt dat boekje van Defoort, het klauwen van de historicus nog nauwelijks te
vinden, maar het heeft wel wat te bieden in deze tijden dat de waarheid hoog in
het vaandel van velen staat, maar nog nauwelijks van betekenis in het rumoer op
de (politieke) markt. Filosofen spreken over waarheid, maar historici vinden er
brokstukken van en proberen dan met veel aandacht voor de menselijke natuur en
waartoe mensen in staat zijn, een "Gesamtbild" van te maken. Neem de
Vlaamse Beweging? Die kwam niet tot stand omdat mensen zich wilden verzetten
tegen de verfransing alleen, het paste deels in de Romantiek als beweging die
in Europa in de vroege negentiende eeuw opgang maakte. Toch valt op dat de
Vlaamse Beweging in eerste instantie op gang kwam bij universitair geschoolden,
zoals Georg en Anton Bergman, bij Karel Lodewijk Ledeganck en Jan Frans
Willems. Er was ook een katholieke inbreng, van kanunnik David, die de Vlaamse
bevolking zag verzinken in onwetendheid.
Marc
Reynebeau had het over de mythe van 11 juli, maar Hendrik Conscience wilde een
Belgische mythe schrijven - wat uiteraard moeilijk was want bij de oorlogen
tussen Philippe IV le bel en Vlaanderen waren ook Brabant en
Henegouwen-Zeeland-Holland betrokken. Vlaanderen heeft in dat conflict en tot
en met de Bourgondische Tijd in de Nederlanden een niet te verwaarlozen rol
gespeeld. Maar in 1838 toen "De Slag der gulden sporen" verscheen was
men de mening toegedaan dat Vlaanderen veel van die glorie was verloren. De
Zeventiende eeuw werd de ongelukseeuw - tegengesteld aan Hollands Gouden Eeuw -
en de achttiende eeuw werd er een van mossel noch vis. In de context van de
vroege veertiende eeuw was het conflict tussen Philippe IV en Vlaanderen voor
vele vorsten in Europa een moeilijke kwestie of een buitenkansje. In de kijk op
wat er achter hem lag, zouden historici tijdens de negentiende eeuw de
mistroostigheid blijven uitzaaien. Eric Defoort heeft aan die kwestie niet zo
heel veel aandacht besteed, net omdat hij een ander spoor bewandelde, dat
evenzeer blijk gaf van een scherpe afwijzing van de visie die Reynebeau aan de
dag legde.
Was
de Vlaamse Beweging kleinburgerlijk en dus zonder betekenis zoals Reynebeau
beweerde? Alleen een gedegen marxist kan deze stelling onderschrijven en het
moet gezegd, ook Lode Wils had al langer blijk gegeven van een zeker dédain
tegenover de Vlaamse Beweging, maar dan omdat die geinspireerd zou zijn geweest
door de katholieken, vooral door les petits vicaires de campagne. Intussen
heeft Wils in de biografie van Frans van Cauwelaert wel moeten aanstippen dat
deze met kardinaal Mercier over de Hogeschoolkwestie in een ernstig conflict
verzeild was geraakt. Mercier vond het Nederlands geen taal voor wetenschappen
en theologie. Reynebeau zag niet dat wat hij de Vlaamse Middenklasse noemde
reeds voor WO I aardig wat universitaire voorttrekkers kende en die na WO II
zelfs zou geleid worden door een aantal hoogleraren. Ook dient gezegd dat een deel
van de liberale aanhang niet met figuren als Zeemeeuwe opgezet was. Cyriel
Verschaeve gedroeg zich als Stille in den Lande maar probeerde na WO I de
Vlaamse Beweging in een groter verband onder te brengen. Nu kan men Verschaeve
bezwaarlijk tot de kleine middenstand rekenen, want zijn familie in Ardooie had
een bedrijf waar men aan blauwverven deed, een kostelijke en bedrijfsintensieve
bezigheid, maar wel aardig winstgevend.
Defoort
schreef overigens ook een mooi portret van Keetje Tippel, of beter over Neel
Doff, de dame die haar eigen verleden op de bodem van de samenleving beschreef,
dat van de armoezaaiers, zonder steun, zonder vast inkomen en gedwongen tot
misdaad en prostitutie, wilden ze ontkomen aan die armoedige staat. Neel Doff
werd in Brussel schildersmodel en trouwde een zoon van een notaris, kwam zo in
de betere kringen. De bedoeling van Defoort was blijkbaar te experimenteren met
de vraag of en hoe men met literaire bronnen zinvol om kon gaan. De boeken en
vooral de Film Keetje Tippel van Paul Verhoeven had nogal wat lawaai
veroorzaakt en Defoort ging zoeken hoe dat beeld tot stand was gekomen. Het
boekje was al lang niet meer in de handel en dat blijft betreurenswaardig,
omdat Defoort erin was geslaagd actuele geschiedenis te schrijven, dat wil
zeggen, een vraag die met de film algemeen ingang vond of zo een hoertje echt
tot een betere sociale situatie kan komen, wel terecht is.
Hoe
Defoort over een Duitse migrante, vluchtelinge voor de nazi's schreef, Tony
Simon-Wolfskehl, die in haar jonge jaren nog in Weimar het mooie weer had
gemaakt, maar in Gent onderdook en later in Sint-Idesbald ging wonen, bleek wel
aandacht waard te zijn. De kunstschat van haar vader en de erfenis lieten haar
toe van het leven te blijven genieten tot in haar oude dag. Het gaat over
mensen die nog wel Joods zijn, maar stilaan, zeker de vrouwen, afstand gaan
nemen van de gebruiken, om in het goede leven te kunnen duiken. Het klinkt
platvloers, maar het lijkt me, gezien de levensloop van Tony Simon-Wolfskehl
niet geheel van grond gespeend, al had ze ook met de tragiek van WO II en de
Endlösung veel te verliezen en verloren. De schets van het culturele leven in Duitsland
voor 1933 en zelfs van het literaire leven in Vlaanderen na 1945, waarin ook
Hugo Claus opduikt, laat zien, eens te meer dat er meer is tussen hemel en
aarde aan te treffen valt dan we in onze onwetendheid kunnen bevroeden en dat
zijn dan mensen die geleefd hebben zo goed en zo kwaad als het ging, maar met
genoegen.
Het
wordt akelig als men Defoort alleen maar zou herinneren om zijn rol in de
politiek, want enkele van zijn historische avonturen kunnen ons wel inspireren
en zijn visie op cultuur, waarbij hij, Vlaamsgezinde, ook grote aandacht had
voor de Franstalige cultuur in Vlaanderen en de Franse cultuur als zodanig kan
men best in gedachten houden. Gedurende enige tijd mocht ik hem als een mentor
beschouwen en daar heb ik wel wat van geleerd. Maar als ik de moeite neem iets
over Eric Defoort te schrijven, dan wel vooral omdat ik denk hij zoals andere
historici vaak over het hoofd is gezien, vooral in de brede media. Ook in de
politiek hebben sommigen hem wel eens als een buitenstaander beschouwd, maar
dat vond hij zo te zien niet erg.
Toch
had hij op zeker moment de ambitie meer te doen dan een lijst te ondersteunen,
maar dan kwam hij in conflicten terecht die hij niet wilde. Wilde hij dan
zonder de amechtigheid aan politiek doen, die zovele kandidaat-politici
kenmerken? Zeer zeker en het moet hem niet euvel geduid worden, wel
integendeel. Wie kan zeggen dat de samenleving op hem/haar wacht en dat hij of
zij de nieuwe Napoleon of de nieuwe Churchill zou zijn. Politiek bedrijven kan
niet zonder ambitie, maar de muur waarop mensen als Defoort botsten was er een
van ontembare eigenwaan, vanwege mensen die vonden en vinden dat zij het best
geschikt zijn om de samenleving leiding te geven. Er zijn er die daar wel voor
geschikt zijn, sommige mensen blijven bescheiden ondanks hun mandaat, maar zeldzaam
zijn zij die geloven wat ze hebben bij te dragen aan het algemeen welbevinden.
Toch hoeft men daarom het systeem met verkiezingen en volksvertegenwoordiging
niet af te wijzen. L'homme du combat à travers un parti. Wat het betekent? Dat
de partij een opiniestroming de kans geeft om in het maatschappelijk dispuut te
wegen op de besluitvorming. Soms door vooruit te gaan en soms door af te
remmen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten