De grondwet herschrijven en Nederland veranderen
Reflectie
Thorbecke en de
Veranderende wereld*
Geboren
in 1798 behoort Johan Rudolf Thorbecke tot een generatie die de revolutie zelf
niet beleefde, maar er wel het naleven en nazinderen van beleefde. Bovendien
kwam hij als student voor de vaststelling te staan dat zijn leermeesters bleven
zweren bij een intense omgang met de klassieken, zonder de eigen tijd
filosofisch te bejegenen. De omgang met de klassieke oudheid bood veiligheid en
gaf de indruk zich in een afgesloten systeem te kunnen begeven, terwijl de
eigen tijd braak blijft liggen. Remieg Aerts laat in zijn feitenrijke biografie
zien dat Thorbecke, de kenner van Cicero er nadien heel andere inzichten op
ging nahouden. Hij stond meer in zijn tijd, zo blijkt, dan de beeld- en
mythevorming toelaten aannemelijk te maken. Nu is het voor iedereen wel eens
lastig met de eigen tijd om te gaan en te proberen na te gaan wat wezenlijk is.
Thorbecke nam daarin vaker dan ik had verwacht het voortouw.
1.
De bejegening van de
geschiedenis
Hoe
kon de kenner van Cicero na zijn Duitse wanderjahre zo gauw een enthousiasmerend
hoogleraar worden die zich inliet met onder meer de diplomatieke geschiedenis
in het Europa van Metternich? Voor Johan Thorbecke beantwoordt de benadering
van de achttiende eeuw niet meer, waar geschiedenis en geschiedschrijving moet
bijdragen tot het opeisen van (oude) rechten, aan de eisen van de tijd want die
kan nooit groter begrip aanleiding geven. Hij zal zich buigen over de
diachronische aard van de geschiedenis: dingen spelen zich af, elkaar volgend,
soms elkaar beïnvloedend. Maar hoe het zat, zit, moet men bestuderen in bronnen
en kan men niet afleiden uit verhalen, die rond zoemen.
Wanneer
Koning Willem I besluit tot het uitschrijving van een prijsvraag het opzetten
van een vaderlandse geschiedenis, zal hij uit Noord en Zuid zeer veel
antwoorden krijgen, die doorgaans meegaan in de idee dat het mogelijk moet zijn
op dat moment rond 1828 een synthese te
schrijven, stelt Thorbecke zonder veel omhaal van woorden vast dat het moment
nog lang niet rijp is, want er ontbreekt een overzicht van beschikbare bronnen,
waar men in Frankrijk, het UK, Duitsland wel al doende mee is, wat de oorkonden
betreft, de archivalische bronnen, maar ook ontstaat een begin van grote
bronnenuitgaven, zoals de Monumenta Germaniae Historica, die door Freiherr Heinrich
von und zu Stein werd opgericht als een genootschap dat de Middeleeuwse
geschiedenis diende open te leggen. Georg Heinrich Pertz was de eerste
secretaris van 1826 tot 1874 en gaf zo een stabiele leiding aan het project,
dat tot vandaag nog nieuwe bronnen blijft uitgeven. Het was een nationalistisch
project, maar er zitten in de MGH ook wel edities van teksten die buiten
Duitsland – het toenmalige lappendeken en latere Rijk ontstaan waren.
Voor
Thorbecke was deze aanpak bijzonder belangrijk, omdat men anders bleef steken
in anekdotiek. Toch lag zijn interessesfeer vooral op het terrein van de
geschiedfilosofie en wat nu de kern moet heten van het historische bedrijf. Van
Hegel had Thorbecke niet zo een hoge pet op, van begrippen als tijdgeest al evenmin,
maar wel overdacht hij wat nu de eisen van de tijd zijn, waarin men te handelen
heeft. Hij ontwikkelde een organische visie op de samenleving waarbij die altijd weer vanuit
zichzelf ontwikkelingen doormaakt, die niet tot een bepaalde finaliteit leiden.
De finaliteit spruit voort uit de contingentie van de dingen, die niet
noodzakelijk volgen uit elkaar, maar wel eigen zijn aan de individualiteit van
grootheden, individuen, groepen, naties, instituties en ook tijdvakken, periodes hebben hun individualiteit en hoewel
de dynamiek op zich staat van elk van die onderscheiden individualiteiten, hebben
ook de interacties hun belang, waardoor de dynamiek van ontwikkelingen niet
zomaar aan een hoger, sturend principe kan toegeschreven worden. Wat er wel is,
zo stelt Aerts vast, is dat elk van die individualiteiten een eigen “Lebenskraft”,
wat met zich bracht de onvoorspelbaarheid van de historische ontwikkelingen,
van instituties al helemaal niet. Men bedenke dat Thorbecke hier ook wel
vooruitloopt op wat Darwin zal weten te brengen over de evolutie van de
soorten. Toch kan het goed zijn dat hij het werk van Alexander von Humboldt
kende, die na zijn reis door Latijns-Amerika nieuwe inzichten over geologie en precies
eerste gedachten over het ontstaan van soorten.
Die
onvoorspelbaarheid, die historici vaak pas zien als ze voldoende materiaal
verzameld hebben en afstand genomen hebben van de algemeen geldende
voorstellingen van een bepaalde individualiteit, zint ons doorgaans ook niet,
omdat geschiedenis dan doelloos lijkt. Dat betekent niet dat we geen kennis
kunnen bijeenbrengen over wat het verleden was, maar het is niet mogelijk er
zoveel regelmaat en structuur in terug te vinden dat we zouden kunnen komen tot
een theorievorming, zoals onder meer Hegel die presenteerde. De dynamiek van
verandering en soms stormachtig verlopende omwentelingen, ook wel revoluties
genoemd, zit vervat in de interacties tussen de individualiteiten.
Hij
wenst dus ernstige studie en zal daartoe bijdragen met een antwoord op de
prijsvraag van koning Willem I, die vroeg hoe men een nationale geschiedenis
zou schrijven – van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden – waarbij de hoogleraar
Thorbecke meent dat eerst nog veel studiewerk, voorwerk nodig is, vooraleer men
tot een behoorlijke synthese zou komen. Het uitgeven van archivalia en andere
bronnen moet, zo stelt Thorbecke vast, nog beginnen en dus zou men in loze
speculatie vervallen want men kent gewoon het materiaal niet.
De
geschiedfilosoof Thorbecke neemt dus als het over de kenbaarheid van het
verleden aan dat men de bronnen moet bestuderen en zo kan men de ontwikkelingen
van de onderscheiden individualiteiten naspeuren en via de spanningen kan men
inderdaad oorzaken, gevolgen en allerlei collaterale ontwikkelingen volgen. In
zijn benadering kan een synthese overigens nooit een definitief karakter
hebben, want zowel onze kennis, door de bronneneditiewerkzaamheden wijzigt, maar ook is het zo dat hij de eigen
tijd niet als een eindpunt van de ontwikkelingen beschouwt.
Filosofisch
komt Thorbecke ook met een denken over handelen aanzetten, dat ons zou kunnen
aanspreken, met name dat zijn afwijzen van een deterministische benadering ook
meteen het optimistische beeld schept dat de geschiedenis geen noodlottig
verhaal hoeft te heten en dat we ook altijd zelf en met anderen de zaken aan
kunnen pakken, zelfs als het mis gaat. Zo
zal hij tijdens en na de Belgische omwenteling wel meer begrip tonen voor de
mensen uit het Zuiden dan vele van zijn Hollandse correspondenten. Ook dat
vergde een nieuw begin voor Nederland en men heeft, zo zou hij rond 1845
vaststellen, die kans laten schieten. Want: er is altijd een nieuw begin
mogelijk.
2.
De ontdekking van het
economische denken
In
Gent mocht Thorbecke zijn eigen domein ontwikkelen, waarbij hij natuurlijk de
wettelijk voorgeschreven vakken diende te doceren. Een opdracht, statistiek,
stond nog in de kinderschoenen, maar voor toekomstige bestuurders, wat de
opleiding in de rechten toch liet en laat veronderstellen, was statistiek nu
eenmaal een noodzakelijk instrument om evoluties in de samenleving te
begrijpen. De kwaliteit van statistische data was toen problematisch, omdat
bestuurders niet altijd afdoende de hand hielden aan het bijhouden van data.
Uiteraard kon men niet meer om de burgerlijke stand heen, die al heel wat
demografische data produceerde, waar onderzoekers mee aan de slag gingen. Vaak
werd ergens tussen de soep en de patatten besloten dat men node meer data moest
samenbrengen over landbouw, rijtuigen en boten.
Tegelijk
gaat statistiek natuurlijk over de verwerking van die data en inzicht verwerven
in verhoudingen, evoluties ook en dan moeten die technieken toch ook wel getoetst
worden. Klopt mijn veronderstelling dat vandaag in de opleiding geschiedenis in
Gent nog weinig aandacht aan statistiek en vooral dus de methodologie wordt
gespendeerd, dan blijkt dat bijvoorbeeld in een studiegebied als de linguïstiek
de aanpak vaak bijzonder statistisch is en dan gaat het om meer dan optellen en
aftrekken, de regel van drie en andere simpele bewerkingen.
In
zijn ijver zou hij in Leiden, van 1831 af ook echt met economische studies een
aanvang maken, omdat hij begreep dat bestuurders best enige kennis van de
grondbeginselen bij de hand hebben, zeker als besluitvorming de economische
ontwikkelingen kan fnuiken. Een studie van de Engelse koloniale economie was
daarom een belangrijke aanzet en bovendien kon het voor studenten en het Rijk
van belang zijn meer te weten over hoe Engeland evolueerde onder invloed van de
koloniale exploitatie.
Het
valt op dat we niet te weten komen of Thorbecke kennis had van het denken van
Adam Smith of Saint-Simon, het mercantilisme en hoe hijzelf aankeek tegen
bijvoorbeeld de monetaire theorie. Het valt me overigens ook op dat vandaag
politici er weinig blijk van geven economische benaderingen in de vingers te hebben.
Wel is het zo dat Thorbecke in Gent en begin maakte met een economische en
sociale visie die men pre marxistisch kan noemen. De werkgevers buiten de
arbeiders zozeer uit dat die wel in opstand moeten komen. Of hij later die
visie handhaafde valt niet af te leiden uit de bronnen, mar zijn keuze voor het
liberalisme, met een grote aandacht voor de rol van de staat als regelgever,
het scheppen van kaders in het bijzonder en zijn interesse voor de ondernemers
in de textiel in Twente, zoals Stork en anderen.
De industriële
revolutie moet voor mensen als Johan Thorbecke, wiens familie traditionele
handelslui waren, die onder meer in koffie, kruiden en tabak hadden gehandeld.
De verwerking van grondstoffen en het scheppen van meerwaarde bleek zoveel meer
welvaart te scheppen dan het sobere in- en doorverkopen van handelswaar. Dat
arbeiders maar beter niet uitgebuit kunnen worden, zal iedereen wel grif
aannemen, toen werd niet zo omgekeken naar mensen die het zwaar hadden. De
werkgevers waren niet doordrongen van de idee dat ze niet zonder betrouwbare
arbeiders, die hun werk konden doen zonder voortdurend op de vingers gekeken te
worden. Hoe hij tegen de gang van zaken aankeek op het vlak van sociale
voorzieningen, is mij niet duidelijk, maar goed, dan diende onder meer in Gent
het “Novecento” nog te beginnen, zoals Guy van Schoenbeek dat beschreven heeft.
3.
De betekenis van de
revolutie
Het
verhaal van de negentiende eeuw, ook dus in Nederland was en is de bejegening
van de Franse Revolutie, ook al wilde men in 1813, 1814 de idee gekoesterd dat
men kon doen alsof de revolutie geen plaats had, maar de invloeden van de
strijd tussen de oude regenten en de patriotten bleef hangen, waarbij dan nog eens,
ondanks het beleid dat door de Oostenrijkse prins Metternich geïnitieerd werd,
een systeem van repressie tegen alles wat de gevestigde orde kon verstoren, in
1830 en later nog eens rond 1848 heel wat revolutionaire bewegingen met succes –
zie België – de macht in handen kregen.
In Frankrijk werd Karel X afgezet, in België werd de afscheiding van het
Koninkrijk der Nederlanden nagestreefd. Thorbecke begreep die mensen in het
Zuiden vrij goed, maar uiteindelijk konden ook de orangisten in Gent niet
standhouden.
Het probleem is de historische status van de
Franse Revolutie, die naders dan de tachtigjarige oorlog of de Engelse
geschiedenis van Cromwell, uitlopend op de glorious revolution een eigen dynamiek
kende, waarbij de bestaande orde grondig werd doorbroken. Wel was de Franse
Revolutie een antecedent geworden, dat wil zeggen dat alle volgende revoluties
naar die revolutie verwezen, om zich te legitimeren en om a fortiori aan kracht
te winnen – wat overigens niet meer het geval is geweest in Europa. Weegt bij
Johan Thorbecke niet mee dat hij vond dat in Nederland de Revolutie weinig
duurzame gevolgen had, omdat de oude elite in 1813 helemaal terug was van nooit
weg geweest, dan laat hij zich ook niet onbetuigd, als hoogleraar wanneer het
erop aankomt de gemakzucht van rijkeluiszoontjes te bestraffen. Zelf immers zag hij hoe zijn vader alsmaar
weer via diens (zwakke) netwerken probeerde een sinecure te verwerven, eerder
dan een echte en zinvolle job. Johan Thorbecke wachtte niet op een gunstige
wending van het lot.
De
revolutie die Thorbecke en zijn tijdgenoten beleefde was de industriële
revolutie en in Gent had hij al gezien, in1825-1830 hoe die op gang kwam en aan
de ene kant de textielondernemers rijk maakte en aan de andere kant door de
loonpolitiek of beter het streven naar de laagste prijs de arbeiders in armoede
moesten leven. Toen werden zelfs in het Gravensteen stoommachines en
weefgetouwen opgesteld. De Provinciale Memorialen uit die tijd laten er geen
twijfel over bestaan, de mensen leefden hun soms armtierige leven in krotten,
zoals er op de plaats waar nu de gebouwen van de Wetenschappen staan, aan de
Rozier en de Jozef Platteaustraat, was er een wijk, Batavia, waar de
levensomstandigheden voor ons onleefbaar zouden zijn, dus ook voor die mensen
die er woonden. Onder meer dokter Heyman en dokter professor Mareska stellen
voor de overheid in 1843 een rapport op over de leefomstandigheden in die beluiken,
waarvan het meest beruchte “Batavia” genoemd was, een twijfelachtige blijk van
waardering voor koning Willem I en Batavia, in Insulinde.
Later,
als politicus en minister van Binnenlandse Zaken, nog niet echt de
regeringsleider, maar Thorbecke gaf er wel de contouren aan, zou hij doorheen
het land reizen en de ontwikkelingen volgen, waarbij hij een zwak bleek te
hebben voor het ondernemerschap in Hengelo, Almelo en Enschede waar machinebouw
en tekstielindustrie van de grond kwamen, zoals hij dat eerder in Gent had
gezien.
4.
Nederland hinkt achterop
Een
van de problemen waar Thorbecke als politicus mee worstelde was nu precies de
vaststelling dat Nederland achterop hinkte bij België en uiteraard het UK, maar
hij begreep vanuit zijn bezoeken aan Duitsland dat ook daar de Industriële
Revolutie op gang kwam. Niettegenstaande de politieke impasse van “Vormärz”, de
periode waarin liberale en (geleidelijk) ook sociaaldemocratische activisten en
politici de politiek willen gaan bepalen, maar door de overheid, met
reactionaire wetten in de hand, worden stil gehouden. De revolutie van Maart1848
zette een nieuwe tijd in, maar door het eindeloze gepalaver van de politici in
Frankfurt, loopt het experiment uit op een nieuwe “Reaktionsära”. Thorbecke zal
die evolutie wel gevolgd hebben, want het zal zijn optreden als politicus zeer
zal tekenen.
Of
Remieg Aerts mijn hypothese delen kan, weet ik niet, maar het lijkt me dat,
gegeven de aperte afkeer van Johan Rudolf Thorbecke tegen de tevreden en
zelfingenomen elites in Nederland, vanaf 1848 en zowel vanuit het Torentje als
vanuit de oppositie de conservatieve netwerken effectief heeft aangepakt, dat
wil zeggen dat hij ernaar streefde de groepen die economisch nieuwe paden
opgingen te steunen. Anderzijds, door ook al eens een commissaris van de
koning, in België een gouverneur, af te zetten, omdat deze in de hem toegewezen
provincie ondermaats presteerde, kwam hij zowel de koning als de netwerken te
na. Oude vrienden als Schimmelpenninck van der Oye werden gezworen vijanden,
maar blijkbaar was het hem dat wel waard. Men moet, de biografie lezende, wel onder
de indruk komen van ’s mans vasthoudendheid in deze. Hij heeft dus wel bewust
de oude netwerken proberen weg te krijgen uit hun evidente machtspositie en
heeft zo mee een sociale omwenteling op gang gebracht. Hij kreeg ook wel
weerwerk, want toen hij naar Arnhem reisde, op inspectietocht – iets wat
voorheen de koning placht te doen, werd hij straal genegeerd – omdat hij de
commissaris van de Koning, Willem Anne Schimmelpenninck van der Oye[i]
niet had ingelicht over zijn komst.
Thorbecke
sneed, via de grondwetswijzigingen,
waaraan volgens hem nog wel een en ander verbeterd kon worden, de koning af van
het concrete beleid, ook van benoemingen van (hoge) ambtenaren en de werking
van de instellingen, zoals het parlement, de regering, de scheiding van kerk en
staat, waarop met petities en smaadbrieven werd gereageerd. Wat louter
politiek-institutionele hervormingen lijken, juridische haarkloverijen, zette
de verhoudingen in Nederland op scherp en ontnam de overlevers onder de
regenten hun evidente plaats in het bestel. Marita Matthijssen schrijft in haar
biografie van Jacob van Lennep relatief weinig over Johan Thorbecke, Remieg
Aerts heeft ook nagenoeg niets te melden over Jacob van Lennep. En toch, zowel
inzake het project van de Amsterdamsche Duinwatermaatschappij
als het debat over de kanalen, de Nieuwe Waterweg (van Rotterdam naar zee) en
het Noordzeekanaal (van Amsterdam naar IJmuiden), lijken beide heren dezelfde
visie te delen. Ook aan de spoorwegen besteedde Thorbecke
aandacht, onder meer met de beslissing op een eiland in het IJ het Centraal
station voor Amsterdam te bouwen.
Het
was voor Thorbecke niet eenvoudig om in het kader dat hij zelf mee geschapen
had, maar met een nog niet gestructureerde fractie en partij, een liberale wel
te verstaan, voldoende steun te behouden en regeringen, ook de reactionaire
regeringen vielen of hadden zelfs niet altijd een meerderheid. Ook het feit dat
de conservatieve politici, die zich niet als groep leken te presenteren, maar
als old boys netwerk functioneerden, het bestonden verkiezingen uit te
schrijven toen de regering geen meerderheid vonden in de Tweede Kamer vond
Thorbecke dat misbruik. Toch ligt zijn werkzaamheid tijdens zijn jaren in de
politiek op het vlak van het concrete beleid,
onderwijs, waar hij vooral het beroepsonderwijs en de HBS op de sporen
zet, zodat mensen die niet naar de universiteit wensen te gaan maar een goede
opleidingen hun kans krijgen. In 1974 werd dat systeem opgegeven, kwamen er de
HAVO en de WVO, maar in wezen kan men niet om de vooruitziende blik van Thorbecke
heen, die het onderwijs wenste te democratiseren.
Het
past ook in zijn opzet het onderwijs in te zetten voor zijn idee van wat
burgerschap moet betekenen, want de reactionaire politici, die vinden dat alles
ten beste gaat, zoals zij het onder elkaar afspreken, negeren net de idee van
burgerschap. Want hij wil dat men ophoudt Nederland te besturen alsof het een
zaak is van die kleine, vaak niet productieve elite – renteniers kunnen ook wel
deelnemen in productieve ondernemingen zoals met de Amsterdamsche
Duinwatermaatschappij, maar zij hebben geen idee van wat er in Nederland aan
wetgeving nodig is om de nodige spoorwegen aan te leggen. Toch zal de politiek
van Thorbecke tussen 1848 en 1872 ook de reactionaire krachten meenemen in het
verhaal, zij het schoorvoetend.
Nederland
bleef in 1848 ver achter bij onder meer België, zeker op het vlak van de
industrie, de infrastructuur, maar Thorbecke en zij die mee de grondwet
herschreven, wisten nog niet goed hoe ze dat politiek in de Tweede Kamer zouden
instrumentaliseren en ook daar ontwikkelde men geleidelijk wat een meerderheidsregering
zou worden. Thorbecke zelf was evenwel zo machtig geworden dat hij zelf de
incarnatie werd van persoonlijk beleid. Toch was hij niet geneigd met een
coterie te gaan besturen. In die zin vernieuwde hij de politiek, ondanks
hijzelf.
5.
Sociale mobiliteit
De ontwikkelingen
in het tweede deel van de negentiende eeuw in Nederland, blijven vaak weinig
aandacht trekken en hoewel Thorbecke niet in een arm milieu opgroeide, zijn
familie in Zwolle en vooral Osnabrück behoorlijk welstellend. Maar de familie
was Luthers en zat dus ook al niet in de kring van de Nederlandse Hervormde
Kerk en al helemaal niet in de belangrijkste netwerken. Thorbecke zelf zou in
Amsterdam, na jaren thuisonderwijs door zijn vader in Amsterdam aan het Atheneum
Illustre zijn basisopleiding universitair onderwijs krijgen. Maar altijd,
ondanks zijn kennissenkring in Amsterdam, zoals met David Jacob van Lennep, bij
wie hij les volgde en die hem steunde bij het schrijven van enkele prijsvragen,
in Leiden met onder meer Schimmelpenninck… bleef het hem steken hoe mannen uit
de elite als vanzelf een aanstelling kregen.
Hoewel
hij wist dat hij toch wel goed uitgekomen is, eerst in en Gent, later in
Leiden, met enkele boze brieven over zijn lagere salaris in Leiden en het feit
dat hij maar niet benoemd geraakte als gewoon hoogleraar, vond hij dat de universiteit
de verkeerde studenten leek aan te trekken. Hij vond sociale mobiliteit heel
belangrijk, maar vooral, faire kansen om iets te realiseren. De tevreden klasse
zag niet dat de wereld veranderde en zag tegelijk niet wat er mogelijk zou zijn
in Nederland. Het onderwijs – ook voor meisjes – was voor hem een belangrijke
motor en zijn onderwijswetgeving zorgde voor een betere scholing. Dat hij –
volgens sommigen per abuis – Alette Jacobs toestemming gaf, omdat ze alle
kwalificaties had verworven, aan de universiteit geneeskunde te gaan studeren,
terwijl velen vonden dat meisjes geen lijken mogen aanschouwen, zou hem toch
wel de nodige bekendheid moet geven. Na haar intrede in de universiteit
Groningen werd de toegang van meisjes, na het overlijden van Thorbecke weer
afgesloten. Pas na lang aandringen werden de vooroordelen opgeborgen en konden
vrouwen toch universitaire studies volgen en beroepen uitoefenen die daarbij
aansloten.
6.
Besluit: Speelde
Thorbecke op verschillende schaakborden?
Thorbecke
kreeg in eerste instantie een opleiding in de Letteren en Wijsbegeerte, waarna
hij zich interesseren voor statistiek, economie en liet hij zijn kennis van
Cicero en co voor wat ze waren. In Duitsland heeft hij dan zowel met Schelling
gesprekken gehad en heeft hij ook de geschiedfilosofie ter hand genomen.
Gaandeweg leek hem de problematiek van de Nederlandse staatsordening een
hinderpaal te vormen voor een beter bestuur en een modernisering van het land
en de lotsverbetering van de bevolking. Thorbecke wil het! Zo luidt de titel
van de biografie, maar hoewel het allemaal via gedrukt papier ging, was ook de
vader van Alette Jacobs een aanhanger van de minister en politicus. Zoals
gezegd heb ik de indruk dat hij met zijn medestanders – waarvan sommige wel eens
vervreemd raakten of terzijde geschoven – in Nederland niet alleen door de
grondwet zelf maar vooral door beleid inzake infrastructuur, onderwijs en
bestuurszaken, de benoemingen van burgemeesters en commissarissen werden aan de
koning ontnomen, een revolutie teweeg heeft gebracht. Men kan niet zomaar een
land hertimmeren, tenzij men enkele duidelijke inzichten heeft, over de
ordening en over het belang van het onderscheid tussen publiek recht en privaat
recht. Ook vandaag zien we het wel gebeuren dat mensen dat onderscheid niet
begrijpen of niet van belang achten.
Zoals
Remieg Aerts het voorstelt, was het voor Johan Thorbecke cruciaal dat juist het
persoonlijk bewind van de koning een helder onderscheid tussen publieke sfeer
en private sfeer, tussen publiek recht en privaat recht zwaar bemoeilijkte. Ook
de dominees bracht hij die boodschap, want enerzijds werd hun organisatie, de
gemeenten en de Hervormde kerk een privaatrechtelijke organisatie, niet meer verbonden
met de Nederlandse staat en anderzijds kregen andere gezindten, ook de
katholieke kerk hun plaats als private organisatie in de publieke ruimte, wat
zich liet aflezen aan de bouw van katholieke kerken, basisscholen en andere voorzieningen.
Met op
het oog eenvoudige bijsturingen, veranderde Thorbecke het religieuze landschap
in Nederland. De vrijheid van godsdienst werd vorm gegeven door de kerkgenootschappen
los te koppelen van de staat of te verbieden. Het is van belang te begrijpen
dat de intellectuele kracht van Thorbecke, opgebouwd aan de universiteiten van
Gent en later in Leiden voortkwam uit zijn grote discipline, maar ook gelegen
was in het ernstig nemen van academische vrijheid. Anders dan Ranke werd hij
geen systematisch vakhistoricus, maar ontleende hij aan zijn bevindingen een
visie waarin het “nu” wel degelijk betekenis heeft, als begin van mogelijk iets
nieuws. Dat geloof was voor hem op redelijke gronden gebaseerd en liet hem toe,
gestijfd door kennis opgedaan in diplomatieke geschiedenis, economie en
statistiek, rechtsregelen en filosofische dwaaltochten. Hij vond dat een
tijdperk niet zomaar benoemd kan worden en al helemaal niet dat een periodisering
met zich zou brengen dat elke periode van het voorliggende en opvolgende
afgesloten zou zijn. Tijdperken zijn ficties, die we nodig hebben om het
verhaal begrijpelijk te maken. Soms spelen individuen daarin een grote rol,
maar tegelijk geldt dat zij bijna altijd – ook al lijkt het een buitenstaander –
binnen groepen waar ze de nodige consensus vinden, functioneren. Soms volgt de
politiek de veranderingen in de samenleving niet afdoende en dan kan de energie
zich opstapelen tot een gewelddadige explosie, soms een rebellie, die
neergeslagen wordt, soms een revolutie, die dan wel min of meer slaagt.
Thorbecke nu heeft in de periode 1848 tot 1872, een periode van 24 jaar als
politicus, soms vanuit de oppositie meebesturend en dus ook vaak genoeg als
Minister van Binnenlandse Zaken, feitelijk en fungerend als regeringsleider –
wat ook een nieuwe ordening bleek Nederland van nieuwe handvaten en
beleidsmiddelen voorzien.
Geschiedenis
studeren is meer dan biografieën schrijven of lezen, maar soms is een biografie
belangwekkend, omdat aan de hand van de bronnen en de situering in de tijd en
context het handelen van personen, of het nu Pitt jr. was of François Guizot
dan wel, zoals in dit geval Thorbecle mee de evolutie van een samenleving kan bevorderen
of fnuiken. Dat hij Nederland meer veranderde dan men op grond van het verhaal
van de grondwet van 1848 geneigd mag zijn te denken, kan men maar beter goed
laten bezinken, want de samenleving zou na 1872 niet meer gezapigheid wegzinken.
Oh ja, liberalisme blijkt ook een huis met vele kamers, maar het staatsgezinde
liberalisme van Thorbecke zou ons ook kunnen inspireren. Nu, de grondwet is niet enkel verklaard geworden,
in colleges, de grondwet is ook herschreven, door onder meer Thorbecke.
Bart
Haers
* Deze longread is een verder uitgewerkte reflectie op de biografie Thorbecke wil het! van Remieg Aerts. zie ook: http://kwestievanverwondering.blogspot.com/2018/08/de-ijzeren-wil-van-een-gedreven.html
[i]
Schimmelpenninck van der Oye (geboren 1800, overleden 1872) was goed bevriend
geweest met Thorbecke en had mee gezorgd voor financiële ondersteuning voor
Thorbecke toen die in Duitsland verbleef nadat de opdracht van de koning was
afgelopen.
Reacties
Een reactie posten