Vertelster van levensverhalen, Lieve Joris
Brief
Over sporen van het zijn
Aan Lieve Joris,
Brugge,
21 september 2018
Mevrouw, verschillende van uw boeken heb ik
met genoegen gelezen, onder meer dat boek over de Rebellen, die in Oost-Congo
het leven bemoeilijkten en tegelijk enige tijd in het systeem Kabila wist
binnen te dringen om dan terug de oorlog te verkiezen, want er moet brood op de
plank en liefst met dik beleg.
Het komt me voor dat we in Europa de
geschiedenis van Afrika en zeker van ‘onze’ Congo nog steeds zien als een
gevolg van onze erfzonde, de kolonisatie, maar wellicht vergissen we ons, stelt
Andrew Mwenda, een Oegandese uitgever. Ik kende hem verder niet, maar het zou
ons aan het hart moeten gaan als Afrikanen vaststellen dat niemand de ellende
van het kolonialisme had willen missen, mocht dat betekend hebben dat men nu geen
toegang had gehad tot de technologie en cultuur van deze tijd. Het zal voor de
vrijwilligers van 11.11.11 geen vrolijke gedachte zijn, want we kunnen ons
slecht geweten niet meer sussen door met grote giften te wapperen in
televisieshows. In wezen zegt die Oegandese durfal dat we onze kijk op kolonialisme niet enkel
kunnen bepalen vanuit de kolonisator, maar ook de gekoloniseerde was partij.
Dat zal dezer dagen wel een vreemde vaststelling zijn, voor wie strikt gelooft
dat alleen feiten bepalend zijn voor ons begrijpen van de geschiedenis – en hoeveel
getuigenissen hebben we van gekoloniseerden? Maar de komst van blanken, die wel
vaker gepaard ging met geweld, bracht toch meer dan alleen bloedvergieten, of
uitbuiting. Er ontstond een band en onder meer via het onderwijs groeide de
kennis van die mensen, die gekoloniseerd werden, waarbij wel duidelijk is dat
we – onze voorzaten - te weinig aandacht aan universitair onderwijs in de
kolonie hebben besteed. Men hoeft dit niet goed of te keuren, het is van belang
te zien dat de kolonisatie voor cultuuroverdracht zorgde en dan niet alleen maar
vrome verhaaltjes van Jezeke van Nazareth.
U bent nu dus in de geschiedenis van de
familie Joris gedoken en hebt er al een paar keer over gesproken. Daar levert u
de lezer over aan hoe het leven was, langs het tuinpad van uw grootmoeder,
waarmee u een bijzondere band had. Ik probeer het te zien, maar die jaren 1950
komen slechts fragmentarisch tot leven, omdat ik nu eenmaal wat later ter
wereld kwam, in een andere hoek van Vlaanderen, maar toch, het verhaal over uw
zusje met Down herken ik wel, al was het met mijn broer dan weer anders. En
neen, er liep er geen echt zo verkeerd als uw broer, Fonny, al reed ik ook wel
eens een auto kapot in een aardappelveld. En neen, echt weggeraakt ben ik niet.
Wat dus betekent het te behoren tot een
familie, een clan, met alle mooie kanten en donkere hoeken en krochten, het blijft
deel van ons leven, ook al gaan we helemaal weg. Onlangs had ik een tante aan
de telefoon, die al bijna zestig jaar in Canada woont, met haar kinderen, kleinkinderen
en verdere afstammelingen en verwanten. 88 jaar worden, het blijft een geschenk
als men nog kan golfen en bridge spelen, zoveel is zeker, maar het is tegelijk
ook een meedragen van wat geweest is, onder meer een aantal jaren in Rwanda,
met een droeve afloop. Maar later, in Canada begonnen zij, haar men en zij een
nieuw leven en ook dat krijg ik niet in beeld. Het moet wel wat geweest zijn,
met drie kinderen en voortdurend moeten krasselen om rond te komen, om enig
perspectief te behouden. Dat verhaal bekijken vanuit haar situatie en die van
haar kinderen, schoonkinderen en kleinkinderen lijkt haast ondoenlijk. Nu gaat
het hen voor de wind, waar iedereen zich alleen over kan verheugen. Het komt me
voor dat we niet enkel hebben te spreken over de reis van Zeebrugge naar
Canada, maar ook het meerdere levens omspannende traject dat werd afgelegd,
verdient onze aandacht. En ja, het sluit dan weer aan bij de levens van haar
zussen, haar schoonbroers in België en Zwitserland.
Dat raakt aan wat we dezer dagen zo intens
beleven, in Europa, dat nu een immigratieland is geworden, terwijl vanuit
Europa tussen 1830 en 1960 met een hoogtepunt in het laatste kwart van de
negentiende eeuw – met toenemende beperkende maatregelen – wellicht miljoenen
de oversteek hebben gemaakt, naar Noord- en naar Zuid-Amerika, waardoor we niet
de indruk hadden dat er dan plots, na 1945 heel wat mensen uit Anatolië, de
Rif, Marokko maar ook, eerder nog uit Spanje en Italië kwamen. Geen enkele stad
kan groeien op eigen endogene geboorteoverschotten, want dan blijft de groei,
zeker in precaire omstandigheden, beperkt, zodat dus steden altijd mensen
samenbrengen die met elkaar niet zo heel veel te maken hebben via immigratie.
De megasteden in Afrika, Azië en Zuid- en Midden-Amerika geven er blijk van dat
men dat best zou beheersen. Begin er evenwel eens aan. In Nederland, Frankrijk,
Spanje ziet men dorpen leegvloeien, omdat bijvoorbeeld Zeeland of de Jura nog
weinig toekomst bieden voor jongeren.
U beschreef uw ervaringen in Budapest ten
tijde van de Wende, als ik het wel heb, waarbij u liet zien hoe mensen echt
massaal op straat kwamen om een nieuwe politieke orde te eisen. Vandaag regeert
in Budapest een populist, die mensen die het goed menen met democratie en
(intellectuele) cultuur, zoals George Soros als baarlijke duivels wil
uitdrijven. Wie echter tegen dat regime in het geweer zal komen, is mij niet
duidelijk, maar kan big brother zo fors worden dat het helemaal niet meer
mogelijk blijkt.
Ik heb steeds meer de indruk dat we onze
eigen geschiedenis sinds 1945 niet meer begrijpen, omdat we er alleen flarden
van te zien krijgen. Hoewel ik nog altijd denk dat Europa bij de toetreding van
landen als Hongarije en Polen in 2004 ook niet afdoende gedaan heeft om de blik
op die nieuwe lidstaten te verbreden. Uw boek liet al zien dat de Hongaren door
die veertig jaar totalitair regime tot diep in hun vezels waren geraakt
geworden, maar natuurlijk speelt ook de voorgeschiedenis een zekere rol in het
zelfbeeld van de Hongaren, dat ook wel eens aanleiding geeft tot excessen
inzake trots of vermeende superioriteit. De discussie over een illiberale democratische
staatsordening moet ons meer aan het hart gaan, denk ik, want teveel mensen in
Hongarije weten dat het fout gaat, maar hebben geen instrumenten om te laten
zien dat het anders kan. Voor ons speelt mee dat we vrezen dat die landen nu
eenmaal niet geschikt zijn voor een democratisch bestel. Dat we het hier ook
niet altijd meer goed zien, mogen we ook niet negeren, want we menen te weten
dat democratie zich afspeelt in het stemhokje, terwijl de rechtsstaat even cruciaal
is, net als het feit dat het ambtenarenapparaat op zekere afstand van het
politieke veld moet functioneren, wil het niet lichtvaardig de continuïteit en
objectiviteit van bestuur prijsgeven.
In West-Europa mogen we blij zijn met de
vrees voor een communistische Wereldrepubliek, want het zorgde ervoor dat de VS
in 1947 begonnen met de Marchallhulp en vervolgens in Duitsland de BRD werd
opgericht, waar men na het puinruimen begon met het Wirtschaftswunder. Grote bedrijven
kennen we genoeg, maar het opmerkelijke is dat in Duitsland het Klein- en
Middenbedrijf een grote opgang maakten en de Duitse economie in amper 20 jaar
tot enorme bloei wist te brengen. Ook in België en vooral Vlaanderen kwam er na
WO II al snel een grote economische dynamiek op gang, ook weer gedreven door de
grote bedrijven die zich kwamen vestigen, maar ook en in gelijke mate door het
klein- en middenbedrijf. De toekomst lachte uw ouders toe, in die periode,
zoals ook de mijne grote dingen konden verwachten. Nieuwe huizen werden
gebouwd, waarvan men nu zegt dat ze lelijk zouden zijn. Soms wel, ja, dat kan
niet ontkend, soms waren het Spielereien van architecten en al even gedreven
bouwheren, soms waren het banken die vooral fermettes wilden, die gemakkelijk
te gelde konden gemaakt worden als er iets mis ging met de schuldaflossing. De onafhankelijke
bouwheer, die zelf met een architect en aannemer aan de slag ging, lijkt
vandaag vervangen door ambitieuze projectontwikkelaars en inderdaad, er wordt
nog steeds gebouwd, maar minder vrij en ongedwongen.
Onze samenleving is sinds de Moord op
Kennedy danig veranderd, moet men erkennen en toch, mensen blijven mensen en
daar valt best niet over te treuren, want telkens men mij vertelt hoe slecht
mensen wel niet zijn, hoe egoïstisch of respectloos, denk ik precies aan mensen
die wel degelijk zichzelf wilden inzetten voor anderen en dan niet per se voor
goede doelen, maar gewoon doen waarvoor ze geleerd hebben, zowel artsen als
verpleegkundigen, maar ook begeleiders in voorzieningen voor mensen met een
beperking of een ernstige psychiatrische aandoening, dementerende mensen ook. Zij
werken (doorgaans) professioneel, dat wil zeggen op de wijze die onder meer
Herman De Dijn voor ogen heeft staan als wat Richard Sennett daarover te berde
bracht. Bij beide denkers gaat professionaliteit niet enkel om afstandelijkheid
en het volgen van strikte procedures, maar zijn deze mensen erop gericht het
welbevinden van deze mensen in nood een zo goed mogelijk leven te bezorgen.
Mensen met Down kunnen soms meer dan we zouden denken, maar ze hebben toch hun
beperkingen en dan is er een grote mate van ondersteuning nodig.
Ook in Afrika zagen mensen nieuwe inzichten
opborrelen en blijken ze blij met de mogelijkheden van techniek en informatica,
alleen, wij lieten hen niet groeien, kijken er nog altijd op neer, met een
zekere dédain, alsof ze nog onmondig zouden zijn. NGO’s slagen er niet altijd
ons te laten zien hoe in Afrika, de RD Congo, maar ook al die andere landen
niet enkel een zaak zijn van dictators, maar dat mensen proberen hun eigen
leven in handen te nemen en ook slagen in het verbeteren van hun levenslot,
vergeet men. Natuurlijk zou het met goed bestuur veel gemakkelijker gaan, maar
we maken onszelf en anderen nogal eens al te afhankelijk van de overheid en
tegelijk zal men erkennen dat de overheid niet weggedacht kan worden in een moderne,
post-industriële samenleving. Toch blijkt het soms wat uit balans, maar een
werkbare oplossing bedenken, vergt meer dan doorredeneren op een thema, al zeker
niet tot in het absurde doorgerekend. En ja, we mogen hopen dat er in de RDC op
een dag een rechtsstaat mogelijk blijkt, waarbij de chefs niets langer boven de
wet staan. Hoe dat moet? Niet via interventie van buitenaf.
Het verhaal van uw broer, die zich de
vernietiging in leefde, had u al eens verteld in een televisie-interview, was
ook als gebeuren niet onbekend in die jaren. De moeilijkheid is niet van drugs
af te blijven, de moeilijkheid is te leren omgaan met de mogelijkheden die het
leven biedt. We vonden op een dag gedichten van Jotie ’t Hooft, die ook het
leven niet leek te willen leven. Toen werden we aangesproken over zelfdoding en
zelfmoord, op school en later, toen iemand opgestapt was, de exit genomen had.
Er werd over gesproken, maar niemand, ook ik niet, bleek te begrijpen dat de
ene zelfmoord de andere niet kan zijn en dat elk verhaal toch weer meer is dan
sentimenteel tranen trekken. Goethes “Wilhelm Meisters Lehrjahre” behandelt
de kwestie op een verrassende wijze, want we lezen hoe de wondarts bij zich
altijd een flesje meedraagt dat hem een snelle dood kan bezorgen. Maar juist
dat feit, dat hij een viaticum, in dit geval een snel werkend gif ter beschikking
had, liet de wondarts toe te leven. Het is een van die elementen van de roman
die het geheel doet uitstijgen boven het banale Wachttorenverhaal. Nu doet men
heel wat om zelfdoding te voorkomen, terwijl nog altijd niet duidelijk is, zeker
niet voorspelbaar dat mensen lijden aan taedium vitae, levensmoeheid. Het zou
iets zijn dat zich langzaam ophoopt in het gemoed, terwijl men op het oog rustig,
zelfs lustig verder leeft. Ook als men niet de discipline vindt en een zekere
mate van zelfzorg weet op te brengen, kan men nog leven, maar als men zich
volledig vastgelopen weet, kan het ondragelijk worden. Een paar keer zag ik het
gebeuren en pas achteraf werd me duidelijk hoe erg het was dat niet gezien te
hebben. Overigens, soms gaat het om heel andere dingen dan levensmoeheid, maar dat
valt niet altijd meer op te maken.
Misschien ligt het eraan dat we ondanks de
welvaart en het besef dat we gezegend waren door precies de afwezigheid van
oorlogsgeweld in onze nabijheid, dat we zelden de levensdrift aangewakkerd hebben
weten worden. Levenskeuzes? Natuurlijk wel en je ging weg, naar Amsterdam, naar
Damascus en Lubumbashi, maar zelfs hier blijvend kan het leven wonderlijk
blijken en kan men wel eens de grenzen opzoeken. Maar de risico’s van het
leven, hebben we daar wel een antwoord op? De mythe van Sisyphus, waarbij we
leren het dagelijkse bestaan te doorstaan, want, denk ik dan, zou die man die
zijn rots omhoog duwde niet ook zijn dromen hebben gehad en ja, zijn werk en
taak belangrijk zijn gaan vinden? Absurd is het wel, maar als we dat niet zien
kunnen, dan loopt het niet goed af.
We leven in een gouden tijd, zonder dat we
het allemaal goed doorhebben. Uw reis van Afrika naar China, Op de vleugels van
de draak, vond ik best verrassend, maar het bleef alleen maar een boek. In het
parlement werden geen vragen gesteld over de handelsstromen tussen China en
Afrika en vice versa. We zijn te beducht voor het grote leed, begrijpen niet
dat mensen af en toe hard knokken om hun bestaan een beetje op orde te krijgen.
Dat ze weten dat ze wellicht wel ergens zullen uitkomen, maar dat het doen
belangrijker is dan erover te twisten of te redekavelen. Een gesprek met mijn
vader, net voor hij een periode van toenemend mutisme, stilzwijgendheid inging,
dat we niet hadden zien aankomen, maar zich geleidelijk onweerlegbaar
aandiende, in dat gesprek vertelde hij over zijn onderduik, over de
vaststelling dat zij die weggevoerd waren geëerd werden en zij die onderdoken
nauwelijks erkenning kregen. Zelf had hij in Weimar in een wapenfabriek moeten
gaan werken zoals ik ook terug vond in een doosje met de oproepingsbevelen. Hij
wist te vertellen dat er aan het einde van de oorlog bombardementen waren
geweest op de subkampen en wapenfabrieken en dat hij grote kans had gehad niet
de oorlog overleefd te hebben als hij niet was ondergedoken. Overigens was
onderduiken ook geen sport zonder risico’s, want werd men betrapt, dan werd men
alsnog afgevoerd en de mensen die de duikeling onderdak gaven, konden ook op
transport of werden standrechtelijk geëxecuteerd. Dan wij, die zulke sores niet
beleefd hebben, tenzij op verre reizen, maar dan was het geen vakantie,
natuurlijk.
Ik weet het, die gesprekken moet je opnemen,
maar je denkt dat het altijd nog mogelijk is dat wel eens te doen. Het besef
dat elk sterven een verlies van een wereld is, werd me pas toen duidelijk, al
waren er toen al andere overlijdens geweest, begrafenissen dus ook. Het weten
der dingen, dat dringt pas langzaam door, want we willen dat niet altijd weten.
Daarom schreef ik u deze brief, want dat u het verhaal van uw “thuis” hebt
uitgeschreven, het verhaal van een familie, zet een mens aan het denken. Zoals
Tolstoj het begrepen had, lijken de verhalen van gelukkige mensen op die van
andere gelukkige mensen, zijn er geen verhalen, maar verhalen van ongelukkige
mensen zijn altijd uniek en vergen dat het goed verteld wordt. Wat ik hoorde
over uw boek, Terug naar Neerpelt, en hoe u erover vertelde, deed me nog maar
eens aan die gedachte van Lev Tolstoj denken, want wie ken het verdriet van
anderen. Maar ook, we beleven het zelden alleen, zelden maar helaas soms wel,
zonder een zekere steun van de familie, soms van een oma of een kindermeid. Het
leven heeft veel in petto en zoals je het zegde, er was een evenwicht tussen
Fonny en Hildeke, het meisje met Down.
Met vriendelijke groet en hoop dat u nog wel
eens verhaalstof zal vinden,
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten