Kleinbeeld

Rites de passage

De ridder en zijn dame. Hoofse ridderlyriek
Meister des Codex Manesse, rond 1310
Het gebeurde wel eens, in de jaren zeventig dat er een serie gemaakt werd waarin de middeleeuwen of andere, meer fantaisistische culturen het kader boden waarin een en ander gebeurde, zoals ook, vaker dan men zou vermoeden een vorm van initiatie of de overgang van schildknaap tot ridder, via de ridderslag aan de orde was. Het waken de nacht voor de ridderslag, de vermenging van heidense en christelijke elementen waarbij het verhaal van de lans van de rechtvaardigheid - in de boeken van Japp ter Haar - wel degelijk een spannend element vormden. Adequaat was het alles niet, omdat men eindelijk niet wist te kiezen tussen ernst en luim. Hybride was het en daardoor deed het afbreuk aan wat de oude verhalen te vertellen hadden. Daar stak Jaap ter Haar, een antroposoof als ik het wel heb, dan weer gunstig tegen af. Nu we weer in het seizoen van de christelijke rites de passages zijn, dringt zich een kleine aanzet tot reflectie op. 

Arnold van Gennep schreef reeds in 1909 een baanbrekend werk over de wijze waarop in allerlei culturen mensen van de ene status naar de andere overgaan, waarbij die tussen kind en jongere op een opvallende manier is blijven doorleven. Want men zou natuurlijk verwachten dat zo een overgangsritueel iets is voor duistere tijden, voor samenlevingen zonder grote steden en zonder (toenemende) anonimiteit. Het hangt er maar vanaf hoe men het bekijkt, want men krijgt de indruk dat vandaag meer aandacht aan ontgroening in studentenmiddens gehecht wordt dan dat in de jaren zeventig en tachtig het geval was. Maar misschien moeten we de zaken beter bekijken, moeten we vaststellen dat opgroeien voor een persoon, een mens, meer is dan eten en drinken en vaardigheden onder de knie krijgen. Belangrijk genoeg want ja, we moeten gezond eten en mogen niet teveel ongezonde snoep en drankjes binnen kappen. Maar waarom zouden we dat doen als het alleen maar voor de gezondheid is? Als blijkt dat we op zekere hoogte gepredestineerd zijn om suikerziekte of andere ziekten te krijgen en we die eindelijk onder de leden meedragen. En wat als dat niet het centrale element in het leven is, maar, zoals sommige radicale filosofen beweren dat het we het geluk moeten nastreven, hier en nu, niet wachtend op de hemel want tegelijk met die belofte is er ook het zwaaien met hel en verdoemenis, vanwege de oude kerk. En nu? Nu zwaaien experten op 1001 fronten met hel en verdoemenis in dit leven en is er niet zo heel veel dat we naturaliter goed doen. Naturaliter is een bijwoord en betekent gewoon dat we van nature uit niet in staat blijken kinderen goed op te voeden, voor onszelf te zorgen, laat staan voor het algemeen welzijn. Alleen experten zijn in staat daartoe en lijken wel eens op inwijdelingen in antieke mysteriegodsdiensten, al bleken de besten onder hen dan toch weer van die inwijding minder een mysterie te maken dan een verheldering van het bestaan.

Maar goed, Arnold van Gennep schreef vooral over culturen die nog niet de kenmerken hadden van de massacultuur die we nu kennen en die in zekere zin toch niet evident helder is als sommigen denken. Want de plaats in een traditionele samenleving, tot en met de landbouwculturen, was vaak gemakkelijk duidelijk te maken, maar tegelijk compliceerden de dingen zich. Wat betekende het voor een jongere in de tijd van Caesar op te groeien in de Provincia of in Rome zelf? Waar stond zo een jongere en hoe werd hij, over haar sprak men gretig, maar anders, geleid om een oppassende jongeman te worden? Er speelt nog iets anders mee, er spelen vele anderen dingen, zoals de kans dat een vijfjarige, tienjarige ook volwassen wordt in vele samenlevingen ongewis bleek, van belang is voor de wijze waarop men de passage naar een nieuwe fase zal bekijken en hoe de jongere die passage kan maken.

Het punt waarop men een levensfase achter zich laat is niet voor iedereen gelijk en de manier waarop men dit doet al helemaal niet, om nog te zwijgen van de beleving. De een kijkt ernaar uit, in de hoop een deur te zien opengaan naar een ander leven, anderen zijn dan weer bang voor wat komen gaat. Elkeen heeft zo redenen om het allemaal te bekijken en na te gaan wat de toekomst in petto heeft. De Witte van Zichem wist dat hij niet meer naar school zou gaan, na zijn communie en ondanks al zijn kwajongensstreken was hij toch blij naar school te gaan en te mogen leren. Maar dat zijn facetten die we niet altijd onder ogen zien. Ook in het geval van Ondineke in de Kappelekensbaan spelen de rites de passage een belangrijke rol. Maar het hoort niet want het past niet bij de rede om te blijven vasthouden aan precies dat soort obscure gebeurtenissen. En toch, ook de vrijzinnig Humanisten hebben uiteindelijk een lentefeest op touw gezet en intussen werd het een traditie.

Alleen blijft de vraag waarom men in deze tijd nog feesten zou voor die scharniermomenten in het leven? Omdat we graag feesten natuurlijk en ook wel graag een cadeautje geven… Maar de overgangsrite zelf? Het blijft een zaak om goed te bekijken, want het heeft te maken met zingeving en dat kan men letterlijk opvatten. Zeker als we ervan uitgaat dat het alles pure contingentie is, dan is het voor mens wel iets waard dat hij of zij er in het bijzonder toe doet. De oude vormen hebben we achter ons gelaten. Denken we, maar hebben we wel nieuwe vormen gevonden die zinvol het leven ritmeren?

Dan was er de plechtige communie, elk jaar weer en plots ben je zelf aan de beurt. Wat betekent het? Nu, de catechese in de postconciliaire was nog niet helemaal op punt gesteld. Dat het spel van vragen en antwoorden achter de rug lag, kon ik zelfs niet waarderen, want we hebben geleidelijk het hele gebouw zien afbreken. Ook de catechese, gegeven door een onderpastoor, de heer Baekelant, Eerwaarde heer hoeft niet meer… en het ging om een map, waarin massa’s bedrukt papier, druk bedrukt ook maar waar je aan het einde weinig aan overhield. Nu, een voordeel is wel dat ik niet met een hoop dogma’s om de oren ben geslagen, een nadeel natuurlijk is dat ik op die manier niet goed heb geweten wat ik nu eindelijk had te geloven en waar dat voor stond. In feite was het voor mij de eerste proeve van een heilloze pedagogie, want men zat op de hurken en zei: Wat nu, kleine man, hoe gaat het nu? Zoals Maarten Doorman in zijn essay over authenticiteit schreef, had het hele verhaal veel papier, veel vormgeving nodig om ons te sturen… eerder de kerk uit dan erin.

Mag het een deceptie heten? Mijn ouders waren er blijkbaar van de op hoogte dat zoonlief als eens broste uit de catechese en vroegen me wat er gaande was. Omdat ik ook nog op zwemclub was en muziek speelde en tekenacademie volgde, om dictie en voordracht niet te vergeten, was het niet onbegrijpelijk dat ik die lessen van de catechese wel eens broste, maar aan de andere kant, men moest toch voorbereid worden op die grote dag. Ik denk, achteraf nog meer dan toen zelf, dat ik mijn vader duidelijk maakte dat het niets te maken had met communie en zo. Het ging, jawel, over gastarbeiders, over het leven of wat we ervan mochten verwachten, maar zo algemeen dat een mens er geen zak aan had. Intussen las ik in de bibliotheek thuis van alles dat veel meer om het lijf had, dan wat in de catechese verteld werd. Ik herinner me zelfs niet dat er ernstig over het credo is gesproken en dat vormt toch op die dag een mooi iets.

Men onderschat vandaag jonge knapen en meisjes minder, want op zondagochtend zou een neef zijn communie doen – pas volgend jaar volgt het vormsel – maar uit de dienst alleen al, in Waals-Brabant, bleek dat de dingen niet te zoeterig werden bekeken. Het ging erom, zo bleek dat de jongens en meisjes echt wel eens hadden moeten nadenken en kijken wat dat voor hen kon betekenen. Ik denk dat meer behelsde dan een aanzet geven tot brave vroomheid, maar eerder tot het vormen van een persoon en diens eigenheid.

Wat we bedoelen is zonder meer de vaststelling dat men veel kritiek kan uiten aan het adres van de kerk, maar dat in dat gebeuren misschien meer aan belangwekkends zit dan de buitenstaander kan bevroeden. Het gaat niet om de goede voornemens, het gaat evenmin om een serie geboden, verboden, maar, ongeacht de gezindte en uiteraard binnen de eigenheid van de gezindte een draagvlak geven aan de jongen of het meisje dat de rite de passage ingaat.

Het valt me op dat de verschillen voor de betrokkenen, tussen jongeren die wel die kans krijgen eens een jaar lang of zo regelmatig met vragen die het alledaagse overstijgen bezig te zijn en zij die nergens of niet met een soort overgangsmoment in hun zijn bevestigd worden, op het moment niet zo heel veel hoeft te betekenen, maar dat dit moment, Bar Mitswa, Communie en Vormsel, Lentefeest voor de jongere inderdaad een initiatie vormt, waarover men wel eens lacherig kon doen, kan doen, maar die op termijn wel door juist het moment te markeren de jongere de bevestiging geeft dat zijzelf en anderen dat ze hun leven zinvol kunnen leven.

De kwestie is in zekere zin niet de strikte doctrine, maar de vraag hoe je jongeren op enig moment kunt meegeven dat hun leven niet zomaar een toevallig iets is, maar dat elkeen de kans krijgt er iets van te maken. Het gaat er dus om het contingente vorm te geven, meer nog, te overstijgen. Vaak heb ik althans de indruk dat men wel accepteert dat het leven inderdaad iets is dat een mens overkomt, dat het in wezen een absurde grap zou kunnen zijn, maar dat men dan vergeet dat het onleefbaar is als men er dan niet een betekenis aan kan geven.

Ik weet dat in de rationalistische traditie overwegingen als deze van weinig gewicht zijn. De werkelijkheid laat zien dat de dingen gebeuren, dat er causale relaties tussen gebeurtenissen zijn en dat een mens er verder niets meer aan kan doen dan dit te accepteren. Maar valt niet minder op dat men alles over de opbouw van de materie zou kunnen weten, dat men de woelige geschiedenis van het universum – alleen het onze is enigszins kenbaar – en de evolutietheorie, de ontwikkeling van organismen en soorten, dan blijft de vraag wat het zich bewust wordende individu met dat alles aan moet. Welke grond geeft men aan zijn of haar verhouding tot de anderen? Het hoeft inderdaad niet de decaloog te zijn en de boodschap van het evangelie, de 613 precepten of voorschriften  van de Joodse leer en verder zijn er nog tal van andere mogelijkheden. Maar dan nog, men kan obsessioneel bezig zijn te leven volgens bepaalde regels die men uit de Bijbel of de gezindte haalt en dan leeft men inderdaad volgens heterogene regels en aanvaardt men al dan niet slaafs een autoriteit. Men kan ook die autoriteit weigeren, om goede redenen, maar wat zal men dan als eigen leidraad, ook nog eens goed rationeel doordacht aannemen?

Dat de wereld kenbaar is, dat de rede daartoe het geëigende instrument is, kan men niet betwisten en het spreekt voor zich dat we dienen te leren de rede te hanteren want wil men autonoom kunnen denken dan mag de rede niet een abstract iets zijn, maar een goed gevulde gereedschapskist, zoals Jean-Paul van Bendegem weet uit te leggen. De rede impliceert het vermogen tot het onderzoeken van de dingen en kennis van de dingen der natuur en daarin voor zover de actuele kennis toelaat de causaliteit en andere verbanden te onderkennen. Wat de evolutieleer betreft gaat het om de vaststelling dat ontwikkeling van een soort voortkomt uit de diversiteit aan specimina binnen de soort die gekoppeld aan al dan niet wijzigende omgevingsfactoren en seksuele selectie leiden tot al dan niet uitgesproken nieuwe kenmerken. De landbouw was al langer vertrouwd met het uitkiezen van de betere fokdieren en ook wist men dat men te veel vermengen binnen een bepaalde bloedlijn diende te vermijden. De mens, zo bleek ook uit het gedoe binnen vorstenhuizen, vergat dat wel voor zichzelf. Incestueuze relaties, die ook vaak in bepaalde gesloten gemeenschappen of machtsgroepen, plaatshadden, hebben vaak het einde ingeluid van die machtsgroepen. Aan de andere kant voorkwam men dat door op vrouwenjacht te gaan in andere gemeenschappen om vers bloed in de familie, c.q. het dorp te brengen. Pas later werd ook de eigen inbreng van de vrouwen aanvaard, alhoewel dat altijd het moeilijkste element is gebleven in de samenleving. Wie kan vrij kiezen, wie kan vrij een huwelijkspartner kiezen? Vele consideraties zorgen en zorgden ervoor dat dit niet altijd voor de hand lag en zelfbeschikking was een soms duur te verwerven goed.

De rite de passage van jonge knaap of het jonge meisje is nog geen garantie – ook nu nog niet – voor de ontwikkeling van een autonome persoon. Het formalisme ervan doet ons ertoe neigen dat dit zelfs het tegendeel van autonomie impliceert, al zou men kunnen aandragen dat in sommige culturen die inwijding in het volwassen leven, waar de spelen van voorheen plots ernst worden, waar behendigheid niet langer een sport is, maar een noodzakelijke voorwaarde om zelf te overleven en de groep te laten overleven – bij de jagers-verzamelaars -  of om het eigen vermogen veilig te stellen en zo mogelijk uit te breiden in de pre- en protokapitalistische samenlevingen dan kan men in het post-industriële tijdperk de vraag stellen wat jongeren nodig hebben en hoe ze dat kunnen verwerven om later hun leven vorm te geven.

Voor velen geldt vanzelfsprekend dat het geloof hier geen soelaas kan bieden, want het leven is niet meer te ijken aan de hand van dogma’s en doctrines. Maar wat dan wel? Du musst dein Leben ändern? Sloterdijk brengt ons een inleiding tot de Antropotechniek. Pardon? Inderdaad, een techniek om zich als mens te ontplooien, te realiseren. Hier gaat het dus niet om een ideologisch parcours, zoals sommige recensenten de ongeduldige lezer voorhielden. Het gaat er hier om hoe het individu in de voorhanden zijnde wereld – en het is letterlijk de enige – een goed leven kan geven en ook anderen daarin kan ondersteunen. Waarom moeten we ons leven veranderen? Sloterdijk verwijst naar een dwerg, naar een wezen dat erin slaagt met de voeten, tenen, viool te spelen, waarna hij ons leidt naar de vergezichten die Nietzsche, maar ook Ludwig Wittgenstein ons hebben aangereikt. Het gaat deels om het delen van expliciete inzichten, maar ook, aldus Sloterdijk, om het doende leren en leren door de leraar te volgen. Dit is geen verhaal van blindelings achterna hollen. Cruciaal is te begrijpen dat wat de (Zen-)meester doet een betekenis heeft maar dat men die niet kan navolgen zonder zelf een idee te hebben, anders is het blinde na-aperij. De receptie in Vlaanderen van dit boek is bepaald bedroevend, omdat juist in de vragen die Peter Sloterdijk aandraagt een aantal instrumenten zitten die ook voor de initiatie van jongeren interessant kunnen zijn. Dat men leren moet, zeker in een postindustriële samenleving ligt voor de hand. Wat men leren moet is veel minder evident en dat alleen nuttige kennis ons van dienst kan zijn, om de eenvoudige reden dat we het denken van deze tijd, het wetenschappelijk onderzoek en de gevolgen die het heeft voor de condition humaine niet zomaar kunnen doorgronden.

Nuttige kennis? Waartoe en hoe, het zijn vragen die het begrip op zich al heel erg wankel maken. Van de jongere, die een nieuwe wereld met steeds groeiende inzichten in zichzelf, de mens en de wereld vergt het heel wat, die kennis ook nog eens in zinvolle verbanden te gieten. We weten het, ik weet het, “zinvol” is in deze een monstrum, een weinig passend woord. En toch, een van de dingen waar een mens mee behept is, blijft de mogelijkheid zin te geven aan wat men doet, omdat we nu eenmaal een redelijk uitgebreid instrumentarium ter beschikking kunnen hebben, hebben, maar als men de vorming, niet enkel de schoolse opleiding schetst en vorm geeft in termen van het nuttige, dan ontneemt men precies die jongeren de kans de mogelijkheden waarover ze beschikken te ontdekken. Toch blijkt dat in de vorming het goede, het ware en het schone voor ouders en anderen wel een opdracht en vaak genoeg blijkt men er behoorlijk in te slagen, zich richtend op intuïtie en ervaring, dit over te dragen.

Want als de rite de passage iets impliceert, geacht publiek, dan is het natuurlijk niet het feest op zich, wel de voorbereiding, de overdenkingen die men leert kennen en de opdracht zelf ook met iets te komen. In die zin kan men niet gauw genoeg het formalisme van de plechtige communie opbreken. Aan de andere kant, wil men nog iets verwachten van jongeren, dan is een zekere zorg van node en de vraag is of dit paternalisme mag heten. Waarom ziet men het niet als een uitdaging minstens op dat moment de jongere(n) de mogelijke wegen te tonen en levensvervulling in de vele werkvormen aan hen voor te leggen? Dan wordt de rite de passage wellicht wel als zinvol ervaren. En neen, jongeren zullen wel eens zuchten, maar of ze het achteraf verloren moeite vinden is een ander verhaal. Volkomen overbodig kan het een belangwekkende fase in het opgroeien betekenen. En dan passen mooie cadeaus natuurlijk en een leuk feest, met een zatte nonkel toe.

Bart Haers
17 mei 2012     

Reacties

  1. Bij veel van wat u schrijft, knik ik instemmend. Overgangsrituelen zijn zo oud als de mensheid en eigen aan het groepsleven van de homo sapiens sapiens. In het door het christendom vergiftigde Westen is hun oorspronkelijke symboliek eigenlijk alleen nog het best bewaard gebleven bij allerhande geheime en/of besloten genootschappen van alchemisten, vrijmetselaars enz.
    Het inwijdingsritueel waarop u zinspeelt (van kind naar jong-volwassene oftewel puberteitsinitiatie) is op heden niet meer zoals in oorsprong, gescheiden voor jongens en meisjes. In “Forgerons et Achimistes” geeft Mircea Eliade hierover zeer verhelderende inzichten. Het voortbestaan van dit initiatiemotief in het christelijke Europa is verschraald tot sacramenten en het vormsel in het bijzonder. De symboliek van de initiatiedood en de wederopstanding is daarbij bijna volledig teloor gegaan. Ook het initiatiethema in het ceremonieel der gilden in de Middeleeuwen, leerling, gezel, meester is totaal teloor gegaan. Vermeldenswaardig in dit verband is ook nog de Matière de Bretagne . Maar ach, dit alles en zoveel meer is zelfs geen toegelaten leerstof meer op school. Fedeli d’Amore? Geen enkele humaniorastudent zal u hieromtrent iets zinnigs kunnen vertellen. Maar ach die zatte nonkel op het einde van je bijdrage vind ik treffend. Wijze nonkel.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. De vraag is toch hoe je die initiatie in een anonieme samenleving realiseert. Of als familiebanden heel los worden. En toch, initiatie en rite de passage is een vorm van bevestiging van het individu. Bizar dus dat we er nog geen nieuwe vormen voor gevonden hebben. Eliade ken ik wel, maar ik zal dat werk nog eens moeten lezen. En dat we van de hoofse literatuur niet veel meer lezen, komt wellicht omdat we niet goed zien hoe menselijk, ironisch en soms zelfs satirisch die ridderromans wel zijn. Maar ja, u begrijpt dat de lezer eindeloze verwijzingen niet altijd waardeert. Dus dank voor de aanvullingen. En wat zondag llatst betreft, de wijn was goed maar werd met mate genote... net voldoende denk ik.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts