Reflectie
Egalité en excellence?
Waarom
het debat niet gevoerd
mag
worden of waarom uitblinken niet
iets
voor strebers alleen is.
Aan mijn vader, altijd in strijd om de plaats
van primus perpetuus
“Doe
je best!” Hoe vaak heeft men het niet gehoord, als men naar school ging, in
mijn geval de bus van 07:30 aan het gemeentehuis in Waarschoot? Met een beetje
geluk was er een file op de Wiedauwkaai, want dat betekende een tiental minuten
meer om de woordjes of bepaalde vervoegingen te leren, “velle” bijvoorbeeld.
Volo, vis, vilt of volt, volumus, vultis of voltis, volunt…
Duidelijk
mag zijn dat ik Latijnse volgde en vanaf de vijfde, toen plots de tweede ook
nog eens Grieks. De tijd om naar school te reizen, dat kleine uur, werd stilaan
anders ingevuld, want het was leuker te lezen in een goed boek. Maar de weg naar
school was altijd ook een klein gewetensonderzoek: Zal ik er iets van bakken
vandaag? Meestal was dat over als in Sleidinge of Evergem bekenden opstapten en
we de rest van de rit in gemoedelijke kout konden doorbrengen, intussen nog
eens de eerste les of de les met overhoring doornemend. Zo ging dat, want je
mocht niet onvoorbereid ten tonele verschijnen. Als het moest nam ik overigens
een bus vroeger, om zeker op tijd te zijn en het gebeurde al eens dat de bus
weg was… natuurlijk? De bussen waren toen nog niet onder één beheer overigens
en dus had je de groene bussen en de rode bussen, de wereld was toen hopeloos
overzichtelijk.
“Doe
nu eindelijk eens je best!” dat was de smeekbede als ik thuis de voordeur
achter me dicht liet vallen. Op weg naar de bus was er de gedachte aan een
overhoring wiskunde, het zevende uur, waar we het onderste uit de kan moesten
halen en begrijpen hoe tweedegraadsvergelijkingen opgelost dienden te worden. Dat kon je niet
zomaar even op de bus bekijken en toch, als je begon te begrijpen dat de
vierkantsvergelijking niet een louter abstract iets is maar toelaat complexe
realiteiten te beschrijven, dan werd de wiskunde alweer iets om echt mee bezig
te zijn. En je doet er dan wel je best voor. Al kon het puur abstracte ook wel
aanspreken.
Het
punt was en is dat je niet alleen in de klas zat, want een klas veronderstelt
een groep en die kregen in dezelfde omstandigheden les. Evenzeer lag het voor
de hand dat de groep nogal verscheiden was en het gevolg was dat sommigen het
niet altijd konden bolwerken. Toch vormde dat gegeven van een groep ook een
stimulans om te proberen boven de vijven uit te komen en er het beste van te
maken.
Wat
je leerde? In een week van 32 uur had je wel heel wat te verstouwen, van talen
en wiskunde, later biologie en natuurkunde, chemie, kortom een aardig pakket
waar ook geschiedenis en Aardrijkskunde deel uitmaakten. Soms was er ook niet
dat met kunst te maken had, aan het begin muziek, tussendoor wat algemene
noties over de kunst in de lessen geschiedenis en aan het einde nog wat
esthetica. Verder boden de taalvakken ook nog wel toegangen tot de literatuur,
wat geleidelijk aan verminderde.
Het
onderwijs, zo krijg ik vandaag de indruk had inderdaad nog een grotere
spanningsboog, die we als collegejongens niet zagen, die ons aan het einde bij
Shakespeare bracht, via Baudelaire bij Racines en de redevoeringen van De
Gaulle en Spaak, kortom, er werd ons van de taal meer bijgebracht dan nodig om
een brood te kopen in de Rue Saint-Denis
of een pizza aan het strand in Saint-Tropez. Het was een opleiding die de naam
humaniora of gymnasium wel verdiende. Waarom men dit zou opgeven, blijft onbesproken,
maar men wil eindelijk iets anders bereiken, waar de individuele leerling geen
boodschap aan heeft, namelijk de gelijkheid, niet aan het begin, maar zelfs aan
het einde. De persoonlijke ontwikkeling van de leerling? Volkomen ondergeschikt
aan dat ideaal, waarover in de samenleving geen consensus bestaat, de
gelijkheid.
Maar
neem nu specifieke onderwijsvormen, zoals de muziekhumaniora, dan merkt men dat
het specifieke contact tussen de leerling en de leerkracht minstens zo
belangrijk is. Maar dat hoort zo, zoals het
ook in de sporthumaniora niet taboe is uit te blinken. Maar voor het overige,
het uitblinken was een opdracht en lijkt dat nu minder te zijn. Men klaagt over
nivellering en de dictatuur van de middelmaat.
De vraag is natuurlijk, denk ik dan, of men werkelijk een volkomen gelijkheid moet willen, dan wel of men niet moet nagaan of er geen talenten teloorgaan in de maalstroom van het onderwijssysteem en dan zal men toch met andere remedies komen dan een navolging van het Finse model. Immers, in het hele debat over de voorgenomen onderwijshervormingen is er een mantra die telkens weer klinkt: “Gelijke kansen!”. In een moeite door vertelt men dan het onderwijs vandaag een machine is die ongelijkheid creëert, want er zouden mensen uit de lagere klassen niet afdoende kansen krijgen. Chris Vandenbroecke zal het me wel vergeven als hij weer model staat voor wat er voorheen nu net mogelijk was. De intussen overleden historicus en demograaf, politicus ook, was de zoon van een wever uit Waregem, het Texas van Vlaanderen, zegt men. Via het examen voor de meest begaafden, het systeem van “kampstrijden” zoals men dat noemde kon hij een beurs krijgen om op college te gaan en klassieke humaniora te volgen. Vervolgens werd hem de mogelijkheid geboden om te studeren aan de universiteit. De generatie Vandenbroecke kon nog teren, zou men kunnen stellen op de oude gedachte van emancipatie, waar bijvoorbeeld ook August Van Istendael voordeel van heeft gehad, maar het was ook die generatie die om allerlei redenen vond dat al die weldadigheid te veel mensen onder de kerktoren en de hoede van de pastoor hield. Maar die generatie ook realiseerde de democratisering van het (hoger) onderwijs, toch? En zij konden dat omdat excelleren aangemoedigd werd, persoonlijk uitblinken.
Een
filosoof, hier nagenoeg vergeten, met name Ludwig Heyde, was ook zo iemand die
als zoon van een arbeider via het systeem van de examens college kon lopen en
vervolgens wel naar het seminarie ging. Maar toen hij niet in Leuven mocht gaan
studeren is hij blijkbaar naar Nederland gegaan en heeft hij zijn roeping
gevolgd – althans, dat werd mij gezegd, tegen de wil van de bisschop in. Een
artikel als in memoriam in Trouw laat zien dat hij wel degelijk studeerde in Leuven,
dus het verhaal mag genuanceerd… En hoeveel vermeende roepingen zijn er niet
die via die weg zichzelf een leven hebben kunnen maken buiten de eigen kring.
De emancipatie en democratisering werd gerealiseerd, denk ik dan, door een
instelling die geacht werd en wordt de mensen dom te houden. Maar dit systeem
van beurzen betekende overigens niet dat het allemaal plots vanzelf ging en
gratis was, want men diende te presteren en ook nog eens was het zo dat de
ouders zich dubbel plooiden om de studies te betalen en het gemis aan inkomsten
goed te maken.
De
gelijkheid was geen doel, was geen middel maar bleek wel het gevolg te zijn van
een beleid dat mensen nodig had om zichzelf in stand te houden. Het is namelijk
zo dat men de kerkgeschiedenis in Vlaanderen doorgaans blijft zien als een
poging de roomsche domper op het leven te zetten. De werkelijkheid, toonde Jan
Art aan was dat de kerk, vanaf 1834 poogde het – tijdens de achttiende eeuw en
onder het Franse Revolutionaire en keirerlijke bewind - verloren terrein te heroveren en dat daartoe
enkele ingrepen werden gedaan die verregaande gevolgen zouden hebben. Want enerzijds
werd de pastoraal belangrijker dan voorheen, waarbij, zoals Jos Palm in zijn
boek over de ondergang van het Roomsche Nederland betoogt, de hele mens
voorwerp van zorg werd, met dus ook jeugdwerking en verschillende vormen van
pastoraal. In die zin was het werk van Jozef Cardijn heel erg passend in de
visie van de kerk de arbeiders bij de les te houden. Overigens, voor Cardijn
was er het proces van de zelforganisatie van de christene werklieden, met het
ACV, ACW en andere organisaties (CM, DVV, BACOP – nu volkomen ter ziele gegaan)
die deels tegen het paternalistische optreden van Baron Arthur Verhaeghe en
vooral Charles Woeste in gerealiseerd werd. Wat mij betreft is die evolutie
belangrijker dan het werk van Daens, die uiteindelijk ook een man uit de middenklasse
was, want was zijn broer geen drukker? Jan Art toont aan dat de kerk wel beroep
moest doen uit minder gegoede milieus omdat de roepingen uit de hogere kringen,
als die er nog waren, vooral richting klassieke orden gingen of naar de
jezuïeten.
Maar,
deed men dus veel om de legioenen van Rome aan te vullen, vooral dus ten
behoeve van de parochiegeestelijkheid, de zogenaamde seculiere clerus, dan
schiep men nog een veel indrukwekkender legioen, namelijk van een gestudeerde
jeugd. Opmerkelijk hierbij is dat men in de jaren 1920 en 1930 die evolutie wel
zag, want men begon naast het organiseren van de arbeidersjeugd in de Chiro,
ook een andere doelgroep te organiseren, de studerende jeugd, de KSA. Hoe het
ook zij, de doelstelling van een sterke klerikale structuur werd lang
aangehouden omdat men kon geloven dat er voldoende aangroei was van de
seculiere geestelijkheid. De werkelijkheid was dat naarmate meer
collegeleerlingen geteld werden het aandeel roepingen in retorica afnam. De
groei bleef op peil omdat het onderwijs democratiseerde. Evengoed kan men
vaststellen dat velen die geroepen werden te studeren, de eindmeet niet
haalden. Men kan dat verlies aan energie noemen, maar zoals uit het curriculum
van Willem Elsschot blijkt, kan men niet veel anders dan besluiten dat de
mensen die de eindmeet niet haalden, wel degelijk gelijk in het handelswezen of
als bediende hun weg gingen; maatschappelijk was dit een winst, want net deze
mensen vulden perfect de behoefte in aan geschoolde handen, als bedienden,
ambtenaren in het uitvoerende kader en niet zelden zouden zij via
avondonderwijs alsnog een bijkomende opleiding volgen, soms zelfs een diploma
in de rechten of meer praktische opleidingen. En verder was het ook zo dat de
nijverheidsscholen een kanaal vormden waar bekwame jongeren via avondschool hun
eigen wegen leerden te gaan. Tot 14 jaar naar school en dan? Dan het fabriek?
Inderdaad, maar bekijkt men levensbeschrijvingen aandachtiger, dan blijkt er
een groot aanbod geweest te zijn van opleidingen, handelsrekenen, industrieel
tekenen en wat al niet meer opdat de nodige handen geleverd werden voor een
groeiend industrieel weefsel. Dat aanbod was er maar vooral, velen gingen erop
in.
Want
voor we tot de meer fundamentele conclusie komen, moeten we toch maar
vaststellen dat Vlaanderen, dat men graag arm noemt, in de jaren voor
Wereldoorlog I al behoorlijk op gang kwam en dat de scholing van de jongeren
net een bijkomende troef is gebleken. Sinds de dagen van de Grote Roeringhe in
het Kleinseminarie van Roeselare
(1876-1877), waar Albrecht Rodenbach deel aan had, maar waar priester-leraars Gezelle en Verriest de
(onbewuste) aanstokers toe waren geweest, is het bestel van colleges en
voorbereidende opleidingen voor het seminarie een kweekschool geweest voor
universitaire studenten, die aan de vermaarde instituten van Leuven, Gent en
Brussel hun opleidingen volgden, afstudeerden en vervolgens hun bijdrage
leverden aan de ontwikkeling van de Belgische en Vlaamse samenleving.
Een
belangrijke aanvulling op dit beeld dringt zich gelijk op, want men kan ook niet
heen om het belang van de Koninklijke athenea, die de strijd om leerlingen,
toen nog studenten, niet uit de weg konden gaan. Ons valt op dat we in zekere
zin de positieve gevolgen van de soms bittere schoolstrijd niet voldoende
onderkennen, namelijk dat velen – niet zelden goede katholieken – hun kinderen
naar de athenea stuurden en dat notoire vrijzinnigen wel degelijk hun eigen
model opzetten, waarbij “armen” de kans kregen om te studeren. Een andere
belangwekkende aanvulling op het beeld betreft het uitgebreide net van
beroepsgericht onderwijs, onder meer de katholieke kweekscholen voor het
onderwijs. En uiteraard is er dan weer het spiegelbeeld in het rijksonderwijs.
Maar om het concreter te maken, de ouders van Marcel Minnaert waren leraren aan
de Provinciale regentaatopleiding in Brugge, waarna hijzelf vrij snel zijn
doctoraat in de biologie haalt bij Julius McLeod. Zijn misstap in het
activistisch avontuur – dat zich al voor de oorlog aandiende met een reactie op
de open brief van Jules Destrée – bracht hem later in Utrecht, waar hij begon
als manusje van alles begon en als hoogleraar in de zonnefysica het emeritaat
haalde.
En
dat brengt ons dan tot de conclusie die men vaak uit het oog verliest, namelijk
dat gedurende decennia velen de indruk hadden, terdege beseften dat ze
geprivilegieerd waren te mogen studeren en dat ze er dan ook het beste van wensten
te maken. Toen het plicht werd, zou men kunnen stellen, verdween de
aantrekkelijkheid ervan. Maar misschien moeten we het anders bekijken en vaststellen
dat het onderwijs veel van de glans verloren heeft naarmate meer mensen zich
een weg vonden via het onderwijs. En ook daarom vindt men het normaal dat
iemand de eindmeet haalt, een diploma hoger onderwijs. De betekenis voor de
student(e) in kwestie blijft groot, maar de verdienste onderschat men.
Bovendien
heeft men wel oog voor de afleidingen die de studenten ervaren, maar lijkt men
ervan uit te gaan dat de universiteit, de hogeschool dit dan maar moet
oplossen, met meer begeleiding, terwijl men van hogeschoolstudenten toch mag
verwachten dat ze zelf met die verleidingen weten om te gaan en hun leven zo te
organiseren dat het studeren niet te lijden heeft onder het feit dat men graag
uitgaat en het goede leven niet links laat liggen.
Het
komt mij voor dat de roep om meer gelijkheid in het onderwijs moeilijk te
vertalen valt in onderwijsbeleid. Niet zolang geleden kon men horen dat
leerlingen aan het eind van het leerplichtonderwijs dezelfde kansen dienen te
hebben op hoger onderwijs. Dat wil evenwel ook een keertje tot de absurde
situatie leiden dat de verdienste van de leerling in het leerplichtonderwijs –
ook en zeker als die door de omstandigheden niet bevoorrecht zijn – geheel
onbelangrijk wordt. Maar het betekent vooral ook dat excelleren in het
middelbaar onderwijs geen betekenis meer heeft, zodat men zich de vraag kan
stellen hoe men jongeren kan aansporen hun best te doen. Als August van
Istendael een beurs krijgt voor vier jaar en er nagenoeg in slaagt zijn
humaniora af te werken, moet wel even doen alsof hij een roeping heeft om te
kunnen doorgaan. Het pleit voor Gust dat hij dat niet wil veinzen. En misschien
is dat ook niet zomaar een eenduidig verhaal.
Nog
zijn we niet helemaal rond met het verhaal, want wat doen al die mensen die dan
doorstuderen? Men lijkt het onderwijs te vaak los te zien van de latere
beroepsmogelijkheden en de wegen die men inslaat. Juist, Minnaert zal later als
hoogleraar Astronomie een grote bijdrage leveren aan de discussie over de
democratisering van het onderwijs in Nederland. Hoever hij daarbij zou gegaan
zijn en of hij de praktijk die Van
Kemenade en anderen op gang brachten, wel zou gewaardeerd hebben, is mij niet
duidelijk. Maar dat in Nederland nu de discussie over het herstel van een
onderwijs op basis van prestaties en kunnen
- niet enkel leren leren – aan de gang is, mag wel wat meer onder de
aandacht komen. In een artikel in Trouw naar aanleiding van het overlijden van
Ludwig Heyde, valt te lezen hoe deze filosoof, die in Vlaanderen nagenoeg
onbekend is, toch wel een en ander te vertellen heeft, jawel, ook over de mens
als maat der dingen. Verder vonden we op een webside waar dode filosofen
bijgezet werden dat Ad Verbrugge
betiteld wordt als een vermeend onderwijsdeskundige, terwijl deze filosoof zich
gewoon kritische vragen stelde bij het onderwijsbeleid en daar enige actie aan
verbond. Geen vrijblijvende kritiek, wat hem blijkbaar niet in dank wordt
afgenomen.
Want
wat sociologen blijkbaar ontgaat in het proces dat de leerplicht heet te zijn,
het verwerven van afdoende kennis om vervolgens zelfstandig te kunnen studeren,
betreft mijn inziens precies de bereidheid van de leerling, de student om het
aangebodene te zien als een buitenkans om iets op te steken. De vertaling van
teksten uit het Latijn? Met het huidige curriculum lukt dat dus niet meer
zonder veel hulp, terwijl het vertalen naar het Latijn al lang van de agenda
gehaald werd. Maar ook het vertalen van teksten naar andere moderne talen of
het schrijven van een verhandeling in een andere dan de moedertaal lijkt
vandaag niet echt meer tot de vereiste vaardigheden te behoren. De
onderwijssociologie onderzoekt terecht hoe en waarom bepaalde groepen in het
onderwijsmodel presteren, maar men vergeet hoeveel jongeren vijftig jaar
geleden aan de keukentafel hun huiswerk maakten en studeerden. Maar wat, vraagt
men zich vandaag af, betekent dat, studeren? Aardrijkskunde, zegt men dan, dat
was van buiten leren, net als chemie en wiskunde, dat was ook al
papegaaienwerk? Zou het? In feite was het kunnen recapituleren van wat men
geleerd had inderdaad doel op zich, maar de vraagstelling kon wel eens zeer
astucieus peilen naar wat men aan kan
vangen met een vraag die niet direct refereert aan een concreet hoofdstuk.
Aardrijkskunde is aan de ene kant wel degelijk descriptief, maar het heeft
uiteraard ook een verklarend aspect, namelijk hoe een bepaalde regio vol
grotere en kleinere verbindingen een fijnmazig wegennet laat zien. Op enig
moment wordt aardrijkskunde wel degelijk een historisch en een economisch vak,
waarin ook het politieke niet kan ontbreken. Zou men in het onderwijs vandaag
uitleggen waarom er daar een kust een grote haven gegraven en gebouwd werd
zonder behoorlijke verbindingen met het hinterland. Inderdaad, die discussies
zal men niet zo gauw aangaan. Maar eerlijk is eerlijk, in de media is dat ook
niet het geval. Maar als we dan naar het vak geschiedenis kijken, ook dat is
voor velen een blokvak, waar het kunnen nabrouwen meer dan voldoende schijnt.
Het genoegen er iets van te begrijpen, bijvoorbeeld van de naoorlogse
geschiedenis, de Koude Oorlog en hoe de VS op het thuisfront de oorlog in
Indochina verloor, daarover zal men toch eens aan de praat kunnen gaan. Ben ik
het er wel mee eens dat de namen van de soldatenkeizers of van de consuls van
Rome onder Marcus Aurelius er echt niet toe doen, dan is het wel nuttig te zien
hoe complex in het Rome van de eerste eeuwen de samenleving werd en hoe
bijvoorbeeld het burgerschap werd uitgebreid, maar ook hoe de steden als autonome
bestuursniveaus functioneerden en hoe de ridderschap (equites) hierin een
belangwekkende rol speelde.
Ach,
men vindt het allemaal wel op internet? Natuurlijk vindt men veel op internet,
maar ik blijf mij wel verbazen hoe bijvoorbeeld de makers van het lemma op wikipedia over de roman “De Buddenbrooks”
blijft vertellen dat de roman van Mann, geschreven voor 1901, toen Duitsland
volop aan een wirtschaftswunder werkte en de leidende economische natie leek te
worden, voor het UK, handelt over de ondergang van een familie, wat klopt, maar
ook van Duitsland, wat niet klopt. Wel gaat het over het feit dat na drie, vier
generaties de ondernemingsdrang zich verlegt naar andere domeinen. Maar goed,
men kan dat niet zomaar opmaken uit de lectuur van de Buddenbrooks zelf, maar
dient daarvoor inderdaad een referentiekader op te bouwen.
Onderwijs
genieten betekent hoe dan ook da men de eenvoudige waarheden niet meer kan
aanhouden, maar de kans krijgt nieuwe vragen te stellen. Een onderwijs dat die
verbreding van de horizon ondersteunt en leerlingen leert proeven van de
discrete charmes van Giacomo Casanova of Maurice Gilliams. Want gezegd moet
worden, men kan dan wel heftig emmeren over gelijke kansen, men doet er maar
weinig aan jongeren de meer verfijnde literatuur te leren kennen. Hoe kan men
Arnon Grundberg goed begrijpen als men niet bijvoorbeeld gehoord heeft van
Hilsenrath? Het komt er niet alleen op aan iets te vernemen over een canon,
maar teksten ook werkelijk te lezen is van node.
Het
vermogen te excelleren ligt dan ook niet in het papegaaienwerk, maar in het
spel dat ontstaat als de leerling, student de leerstof zelf weet te
recapituleren en er eventueel de leemtes, propter imbecilitatem pedagogiae –
omwille van de beperkingen van de pedagogie en de pedagoog - van kan aanduiden.
Het blijft frappant dat men in de hele discussie over de onderwijshervormingen
weinig vertelt over de eindtermen, zowel de vakeigen eindtermen als de
vakoverschrijdende eindtermen. Met andere woorden, zelfs al zou men overwegen
hervormingen aan te vatten in het onderwijs, dan nog zou men dan minstens
moeten aangeven hoe zich dat vertaald in eindtermen.
Het
onderwijs lijkt steeds meer het domein van experten te worden, die niet bereid
blijken hun overwegingen en benaderingen aan het kritische oog van de
hooggeschoolde samenleving voor te leggen. Het onderwijs is namelijk een zaak
van de gemeenschap en dat is des te meer het geval omdat de pleitbezorgers van
de vernieuwingen een eerbaar doel voor ogen hebben, namelijk de gelijkheid
bevorderen. Maar als men al geen rekening houdt met het parcours dat is
afgelegd, met de feitelijke democratisering van het onderwijs en vragen die
leven bij de geschoolde ouders, dan kan men maar moeilijk tot een debat komen.
Als
men enigszins aandachtiger kijkt naar wat opvallende figuren hebben mogelijk
gemaakt, soms ondanks afgebroken onderwijs of door huisonderwijs… zoals
bijvoorbeeld met Emilie le Tonnelier de Breteuil, maar ook aan Isabelle van
Zuylen… gaat men eenmaal kijken wat mensen van hun leven maakten, zoals ook
Thomas Platter, dan wordt het verhaal over gelijke kansen, dat men vandaag
voortdurend opvoert misschien wel minstens gerelativeerd. Maar dan komen we ook
weer terecht bij wat een auteur vakmanschap noemde, Richard Sennett met name.
Het
is er ons om te doen te laten zien dat het om meer gaat in het onderwijs dan om
gelijke kansen alleen. Het blijft opvallend onbesproken dat het onderwijs inderdaad
genoten kan worden en jongeren ertoe kan brengen op te gaan in hun bezigheden.
Excelleren over de hele lijn? Misschien, maar ook in bijzondere vakken.
Uiteindelijk gaat het toch, mag men vaststellen over het veroveren van de
vrijheid, zoals een Gentse filosofe, Alicia Gescinska het stelt. Maar in dat
licht maakt het beleid van gelijke kansen in het onderwijs het de leerlingen
misschien nog gemakkelijker om in de comfortzone te blijven.
Bart
Haers
19
mei 2012
Petitie Tegen Hervormingsplan S.O.
BeantwoordenVerwijderenOok wij kunnen uit eigen ervaring bevestigen dat we als arbeiderskind alles te danken hebben aan de hoge kwaliteit van het onderwijs in de jaren vijftig-zestig, aan de vele kansen die arbeiderskinderen in die tijd kregen, in een tijd waarin veel klasgenoten van onze wetenschappelijke A thuis nog onder de armoedegrens leefden. 5 medeleerlingen werden burgerlijk ingenieur, 4 industrieel ingenieur, een drietal licentiaat wiskunde of fysica. 3 werden later bedrijfsleider (één ervan bij Barco), twee werden docent hoger onderwijs, één professor sociologie. In 1964-1969 waren er opvallend meer studenten wiskunde, fysica, burgerlijk ingenieur dan op vandaag. Ook ons tso/bso was in de jaren 50 en 60 van een heel hoge kwaliteit. Er wordt al te vaak met veel minachting gsproken over het onderwijs van vroeger. Zo schreef Guy Tegenbos onlangs nog in De Standaard (9 mei) dat ons onderwijs nog veel achterlijke trekken van de jaren vijftig vertoonde.
In Onderwijskrant publiceren we al een kwarteeuw bijdragen over de anti-democratische paradox van de onderwijsnivellering van de voorbije decennia. Precies omdat democratisch onderwijs en talentontwikkeling de centrale Onderwijskrantdoelstellingen zijn, wijzen we al meer dan 25 jaar op de anti-emancipatorische gevolgen van de vele ontscholings- en nivelleringstendensen en van de egalitaire onderwijsideologie van veel Vlaamse beleidsmensen en van onderwijs-sociologen als Nicaise en Jacobs. In januari 2007 richtten we de actiegroep O-ZON (Onderwijs Zonder Ontscholing) op, mede omdat we beseften dat de (comprehensieve) hervormingsplannen voor het secundair onderwijs tot verdere ontscholing en nivellering zouden leiden.
Precies ook omwille van de antidemocratische paradox van een onderwijsnivellering besteedden we in Onderwijskrant de voorbije 3 jaar 6 themanummers (300 pagina’s) aan de bestrijding van de nivellerende en ontwrichtende hervormingsplannen voor het secundair onderwijs (zie www.onderwijskrant.be ).
Omdat de beleidsverantwoordelijken niet willen peilen naar de meing van de praktijkmensen, plaatste Onderwijskrant vorige week de ‘Petitie tegen het hervormingsplan s.o.’ op het Internet. De voorbije week ondertekenden 5700 personen de petitie . Ook op een poll die de voorbije dagen op de website van Knack verscheen wijst 85 % van de respondenten de afschaffing van aso/tso/bso resoluut af.
U kan de petitie vinden en eventueel ondertekenen via onderstaande link http://www.petitietegenhervormingsplanso.be/ of via Google: Petitie Tegen Hervormingsplan S.O. of via: www.onderwijskrant.be
Dat is ook de reden van mijn bijdragen, maar ik moet zeggen dat ik de tegenstrijd tussen de opzet van VIA en het pakt van Vilvoorde, maar ook het denken van André Oosterlinck en deze onderwijsplannen nergens voldoende heb belicht gezien.
BeantwoordenVerwijderenVorige donderdag werden onze petitie en website tegen de hervormingsplannen voor het secundair onderwijs geboycot door hackers, of...? Daarom werden de website en de petitie veiligheidshalve tijdelijk afgesloten. Jammer genoeg is de verantwoordelijke informaticus nog een paar dagen met vakantie. Hopelijk vinden we volgende week een oplossing.
BeantwoordenVerwijderenDe petitie liep als een sneltein: 7000 ondertekenaars op 14 dagen – ook veel gerenommeerde professoren en lerarenopleiders. Het is u wellicht ook opgevallen dat op de Knack-poll van vorige week 83 % van de 1200 respondenten zich uitsprak tegen de afschaffing. Zo’n poll zegt niet alles, maar vertolkt o.i. wel wat er leeft bij de leerkrachten en bij de meeste burgers.
Is het niet merkwaardig en verdacht dat een onschuldige petitie geboycot wordt? We vingen vanaf de start van de petitie ook signalen op dat beleidsmakers en bepaalde onderwijskoepels niet gelukkig waren met dit initiatief. Begeleiders die ondertekenden werden onder druk gezet, enkele vroegen ons om hun naam te schrappen. Ook in Klasse, in publicaties van de koepels e.d. mocht de petitie niet vermeld worden.
We sturen allang aan op een brede peiling bij de praktijkmensen en bij de burgers, maar de beleidsverantwoordelijken willen dit kost wat kost voorkomen. We namen dan maar zelf als (onafhankelijk) Onderwijskrant een eerste initiatief. Schooldirecties zegden ons vaak dat het voor hen te delicaat was om een initiatief te nemen. Weinigen durven openlijk te spreken. In welk land leven we?
Toen we vorig jaar met 4 West-Vlaamse scholengemeenschappen een standpunt publiceerden tegen de hervorming, werd ons vlakaf gezegd dat we dit niet mochten doen, dat we moesten luisteren naar het ‘Moederhuis’. In een debat met de VVKSO-kopstukken (Chris Smits) met de scholen uit de regio Brugge stelden ze op 19 maart vast dat veruit de meeste scholen – én alle tso/bso-scholen – tegenstander waren, maar daar werd geen rekening mee gehouden in de publicatie van 8 mei en was er sprake van een algemene consensus.
Wij vinden dat de Vlaamse parlementsleden eventueel zelf een initiatief moeten nemen om te peilen naar de mening van de praktijkmensen of om er minstens voor te zorgen dat een peiling mogelijk wordt? Volgens de Nederlandse onderzoekscommissie-Dijsselbloem lieten de beleidsmakers zich in het verleden – o.m. bij de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad – misleiden door de instemming van de koepels. De commissie stelde dat de beleidsmakers in de eerste plaats naar de mening moeten vragen van de praktijkmensen en dat hervormingen vooraf uitgetest moeten worden.
Helemaal mee eens en zeker de commissie Dijselbloem mag wel in herinnering gebracht worden. Aan de andere kant, de proeftuintjes van Frank Vandenbroucke, was dat zo gunstig? Voor wie daarover meer wil weten: http://www.o-zon.be/downloads/ok145.pdf
BeantwoordenVerwijderen