Revolutie van het denken


Recensie

Op zoek naar de ware grond
Wat is de revolutie in het denken?

Jonathan Israël. Revolutie van het denken. Radicale Verlichting en de wortels van onze democratie. Uitgeverij Vanwijnen. 240 pp. Prijs; 25, -

Het boek van Jonathan Israël waarin hij in een korter bestek aangeeft hoe in de achttiende eeuw een revolutie in het denken plaatsvond kan mij wel bekoren, al ben ik het niet met alle elementen en met de basisvisie eens. Zijn kijk op het Holland toen Spinoza aan zijn theorie over de politieke structuur schreef, maar ook zijn visie op vorsten als Louis XV en  Frederik de Groote. Vergeleken met de oorlogen in de XVIde eeuw was de XVIII minder geteisterd door oorlogen. Overigens was Frederik de Grote na de mislukte oorlogen tegen Habsburg… niet meer zo bereidwillig zijn troepen in te zetten. Het zijn geen slordigheden van Jonathan Israël, wel een benadering van de geschiedenis, die zijn benadering van het denken moet schragen. Hij vangt het boek aan met de voorstelling van zaken dat de filosofie meer gelinkt moet worden aan de gang der geschiedenis in het algemeen, wil men ze goed begrijpen. Nu kan men van Jonathan Israël niet menen dat hij die algemene geschiedenis niet afdoende kent, want hij is behoorlijk beslagen in de geschiedenis van de Nederlanden en de 18de eeuw in Europa. Wat is er dan gaande?

Gematigde Verlichting?

Voor Jonathan Israël is gematigde verlichting een contradictio in terminis, want wie niet de machtige instituties van de godsdienst wil buiten gooien of de koningen niet echt weg wil, wie niet de gelijkheid wil realiseren en niet de volkomen moraal, volkomen gebaseerd op de rede wil verwerkelijken, kan niet tot de Verlichting horen. Elk hoofdstuk eindigt met een variatie op de idee dat de zwakke geesten van Voltaire en co eindelijk niet bereid waren, in staat waren de ontoereikendheid van hun inzichten te onderkennen, laat staan dat ze iets konden verwerkelijken.

Heeft de Aufklärung vele gezichten dan komt het me vreemd voor dat het vruchtbare, soms zeer heftige debat doorheen de zeventiende en achttiende eeuw alleen verschijnt als een strijd tussen de gematigde en de radicale Verlichting. Bovendien zijn er ook nog eens verschillen tussen de Schotse Verlichting, de Franse en de Duitse, maar ook, valt het me vaak op dat Jonathan Israël naast de filosofische discussie weinig naar voor brengt, nieuwe wetenschappelijke inzichten, want voor zover we kunnen zien krijgt een Newton in het debat niet zo heel veel plaats. Bovendien, aan het einde van de rit, wanneer voor Jonathan Israël de finest hour aanbreekt met de eed op de Kaatsbaan en de Franse Revolutie, dan blijkt dat een aantal figuren, zoals Eduard Burke of ook wel Johann Wolfgang van Goethe van de handelingen van de revolutionairen niet zo heel veel moet weten. En hoewel er in het boek op Burke heel wat kritiek komt, wat het goede recht is van de tijdgenoten, blijft het me wel treffen dat de auteur zich hierbij met veel enthousiasme aansluit.

Het strijdperk

Het blijft wel boeien, de gedachtenoorlog tussen d’Holbach, Diderot enerzijds en anderzijds Voltaire of Burke, Hume en al die andere figuren die in dit boek aan bod komen. Het is geen verhaal in dit boek, want Israël werkt een stramien uit om de kenmerken van de revolutie van het denken aan te geven waarin thema’s centraal staan, die de verschillen naar zijn oordeel tussen de gematigden en de radicalen in de Verlichting aangeven.

Dat er ook een derde hond in het kegelspel lijkt rond te lopen, maakt de duale benadering niet altijd even zinvol, want het blijft moeilijk om Jean-Jacques Rousseau in het ene of het andere kamp te plaatsen. Op sommige vlakken is Rousseau ongemeen veel radicaler dan de heren uit het salon van d’Holbach. In wezen is het zo dat Rousseau hun beroep op de Rede als enige bron van kennis afwijst – wat mij niet meteen tot een aanhanger van de eenzame wandelaar maakt – dan is het wel zo dat hij in een radicale vorm de invloed van de beschaving, van het leven in de samenleving afwijst en meent dat de mens onmiddellijk en zonder voorbehoud de ballast van de cultuur moet afwerpen en zich terug tot de natuur dient te wenden. Lastig is dat wel, want juist de modernisering van de samenleving op technisch gebied, wetenschappelijk gebied en in het denken, de revolutie van het denken dus, zien we dat de heer Rousseau wel moet botsen want die heren willen juist vernieuwing, modernisering en geen terug naar de natuur. Maar mag het opgemerkt worden dat in de Franse Revolutie, net in de persoon van Maximilien de Robespierre een adept van Rousseau optreedt? In zekere zin wel, al mag ook aangegeven worden dat het Comité du Salut public de zaak van de Rede voortvarend zal aanvatten, met een eredienst van de Rede als kers op de taart.

Het strijdperk tussen gematigden en radicalen heeft inderdaad te maken, zo valt op te maken uit dit boek en daar heeft Jonathan Israël behoorlijk wat argumenten voor met de wijze waarop men inzichten, die men niet onderzocht heeft of die men aanneemt als gereveleerde waarheid moet terzijde schuiven en aan de hand van de eigen observaties en op grond van redelijke argumenten tot eigen inzichten moet komen.

De Radicale Verlichting

Het mag duidelijk zijn dat Jonathan Israël de zaak van de radicale Verlichting tot de zijne heeft gemaakt. Meer nog, hij meent dat het fout zou wezen de invloed van d’Holbach en Diderot, Mary Wollstonecraft, een Engelse liberaal en feministe, die zich hevig inzette voor de rechten van de vrouw. Ook mensen als Priestley en Paine behoorden tot die beweging of liever, volgden een vergelijkbaar parcours, waardoor men hen inderdaad in een groep kan zien, maar toch lijkt het me wat kunstmatig de vaststelling achteraf zomaar te gaan situeren op het  moment waarop deze mensen actief zijn. Dit verdraagt wel enige nuance, want het is wel duidelijk dat de publicaties vaak antwoorden waren op die van anderen. Er was dus expliciet een kwestie van dialoog, op hoge toon soms, waaraan zelfs Frederik de Grote van Pruisen deelneemt. De discussie over oorlog en vrede is in die zin wel een boeiend hoofdstuk.

Wil men de Verlichting, zoals Jonathan Israël dat met verve doet, goed begrijpen, dan kan men niet anders dan de vele bewegingen en groepen, individuen die zich gingen verzetten, van de zeventiende eeuw af tot zeker de Franse Revolutie, waarna de strijd verder gaat natuurlijk.  De auteur vraagt ook aandacht te besteden aan de Patriottentijd in de Republiek der Verenigde Provinciën en aan de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. Verder krijgen we een beter inzicht in strekkingen als die van de Soccinianen – die uit de contrareformatie zijn voortgekomen en in Polen hun bakermat hadden en door de leer van de Trinitas dei te weigeren vanzelf een theologie ontwikkelden die haaks stond op de klassieke en ook dicht bij de Verlichting stonden en er een bijdrage aan leverende. Ook de Unitariërs, de Illuminaten en andere genootschappen, waarin de nieuwe bourgeoisie van Duitsland zich verbond, zo lijkt het wel komen uit de verf en verhelderen het beeld. Maar opvallend genoeg speelt in dit verhaal ook Goethe een rol, maar de hoofdrol krijgt toch Adam Weisshaupt, die een strenge, radicale visie op de rede ontwikkelt.

Merkwaardig zijn de vele deelnemers aan de debatten, waarin men inderdaad zeer radicale standpunten verdedigd vindt en andere, meer gematigde. De auteur stelt vast dat de gematigde Verlichting tussen 1760 en 1780 er weinig van bakt. Pas wanneer in de revoluties de oude vormen zijn afgeworpen en de boeien en kluisters der verknechting, kan de Radicale Verlichting tonen hoezeer het gelijk aan haar kant stond.

Turgot en Adam Smith

Opvallend in de benadering is dat Jonathan Israël ons mee een pad op leidt dat in filosofische debatten wel eens over het hoofd gezien wil worden, namelijk de relatie tussen de evolutie in het wetenschappelijke denken en de filosofie. Hoger zegden we dat Jonathan niet zoveel aandacht zou besteden aan wetenschappen, c.q. wis- en natuurkunde, dan moeten we wat de economische wetenschappen betreft wel aangeven dat hij wel er een grondige analyse van wil maken, alvast van het denken van Turgot en Adam Smith, die we beter kennen. Jonathan Israël stelt dat Turgot met zijn benadering en als minister wilde hij de belastingheffing in Frankrijk grondig hervormen. Nu was Turgot ook wel betrokken bij de redactie van de Encyclopédie van d’Holbach en Diderot, maar hij zou tot de gematigde Verlichting behoren.

In dit boek valt het verwijt dat Turgot van zijn hervormingen niets terecht heeft gebracht en dat hij in 1776 diende terug te treden als minister omdat zijn tegenstanders zijn voorstellen voor belastingen te heffen bij de Adel – en de kerk? – konden afwijzen. Hij trok zich terug uit de politiek, maar Louis XV, le bien-aimé had al een en ander proberen aan te pakken, onder meer de privilegies van de adel. Maar ook het geldwezen en de mobilisering van de kapitalen. Men denke hier aan het beleid van Maria-Theresia in de Oostenrijkse Nederlanden en iets verder doorgedreven door Jozef II, die de adel en de kloosterorden ertoe brachten grotere delen van hun tegoeden in nijverheid en ondernemingen te steken. Dat lukte behoorlijk en dankzij de vierde Engels-Nederlandse Zeeoorlog, konden Brugge en Oostende groei die al op gang gekomen was verder versterken.

De auteur meent echter dat deze maatregelen niet afdoende waren in de ogen van de radicale Verlichters en daar kan men hem perfect volgen. Dat Turgot er niet voldoende in slaagde de economie in Frankrijk meer dynamisch te maken, lag aan vele factoren en het zal toch maar bekeken moeten worden of dat wel met de feiten strookt. De periode van 1748 tot 1789 was wat oorlogen betreft voor West-Europa mild, want de oorlogen werden gevoerd in de kolonie of op zee en behalve Pruisen investeerde men niet zo heel veel in het staande leger. De kwestie blijkt namelijk dat in de geschiedschrijving, een activiteit post factum, de evolutie in Frankrijk van 1715, toen Louis XV koning werd tot de Franse Revolutie zeer veelzijdig en minder eenduidig uitpakten dan velen denken en ook Jonathan Israël hier, pour le besoin de la cause, onder de aandacht brengt.

Turgot mag gefaald hebben, de koning heeft gebotst met het Parlement van Parijs en beiden hebben een hervormingsbeleid gevoerd. Het ligt niet voor de hand de evolutie, politiek, economisch, cultureel en zeker ook intellectueel, filosofisch op een overzichtelijke manier te brengen. Maar de ontwikkelen die Turgot en Adam Smith aan hebben gedragen zijn zeker wel van belang. En dat zij de gematigde Verlichting zouden zijn toegedaan geweest? Hoe zouden zij hebben geweten waar ze stonden. Het debat was levendig en boeiend genoeg, ook voor de deelnemers.

Morele systemen botsen

De kern van het betoog van Jonathan Israël betreft de kern van de Europese samenleving op dat ogenblik. Jonathan Israël schetst het als volgt: De kerk domineert de geesten in Europa en heeft ook leiding over de vorsten en dus politieke macht. Het gevolg is alles wat afwijkt van de geordonneerde waarheid niet enkel een zonde is, een inbreuk ten aanzien van de kerk, maar ook een inbreuk is op de macht van de staat, de vorst en dus als lèse majesté moet beschouwd worden. Wie heeft er niet allemaal in de Bastille of Vincennes gezeten, gevangenissen waar politieke gevangen en oplichters van betere huize werden opgesloten. Sommigen werden gevangen gezet en ook verbannen, zoals Voltaire. Diderot zat in Vincennes, waar Rousseau hem kwam opzoeken, voor Rousseau met hem gebrouilleerd raakte. Het is dus niet zo dat alleen de voorttrekkers van de radicale Verlichting in problemen geraakte.

Voor Jonathan Israël is het verschil tussen Diderot en Voltaire, tussen de radicale Verlichting en de Gematigde dat de ene nog een of andere vorm van god accepteerden, voor zichzelf of voor anderen. De Radicale Verlichting zou elke godsgedachte gewoon afzweren. Diderot en anderen die de visie van Spinoza volgden, waren de mening toegedaan dat God niet bestond en alles en iedereen die zich aan die God ondergeschikt maakte moest wel geneigd zijn alles bij het oude te laten. Tot en met de moraal was alles verweven met het accepteren van God, dus van de Kerk en van de Koning, van de orde en stabiliteit, maar ook van obscurantisme.

Spinoza had inderdaad betoogd dat een God die zou ingrijpen in het aardse leven   ongerijmd is. Maar het is wel zo dat God in de visie van Spinoza samenviel met de natuur, het geheel van de wereld waarin we leven. Spinoza was het ook die de rol van de religie volledig uit het bestuur van de staat wilde terugdrijven en die een moraal wilde vestigen op wat we kennen en kunnen redelijk argumenteren. Hier kan vandaag niemand nog veel tegenin brengen en het is inderdaad wenselijk dat we dit meer in het debat brengen, bijvoorbeeld als het over de Arabische lente gaat of over de integratie van migranten.

Want hoewel we de neiging hebben de vele aanvallen op de kerk in het verleden te nuanceren op goede gronden, is wel duidelijk dat er heel wat  op aan te merken valt. Wat zeker bedenkelijk is, zegt men dan, is dat de kerken de staat instrumentaliseerden om hun heilsstaat vorm te geven. Maar net omdat de kerk – op grond van valse edicten en zo – wel degelijk wereldlijke macht verworven had en vaak werkelijk ook tot stut en steunpilaar van de vorst diende kan men begrijpen dat de volgelingen van Spinoza in Europa en Nieuwe wereld net zochten naar een manier om die visie, namelijk dat de kerken geen politieke macht mogen hebben en ook geen bijzondere privilegies mag hebben want anders zouden de mensen onderworpen en ondergeschikt blijven aan obscure machten.

Echter, mijn kritiek op de visie van Jonathan Israël betreft twee elementen: 1) het beeld van de kerken in de zeventiende eeuw en achttiende eeuw als pure vehikels van machtsmisbruik verdoezelt het feit dat de kritiek op de kerken niet enkel van buiten komt, maar dat binnen zowel de RKK als in de protestantse kerken wel eens hevig kon zijn. De strijd tussen Arminianen en Gomaristen leidde tot heftige politieke conflicten en de terechtstelling van Oldenbarnevelt (1619). Hugo de Groot zou via een list ontsnappen uit zijn gevangenis, Slot Loevesteijn en in Parijs terecht komen. De Groot zou dan weer grote sympathie koesteren voor de Socinianen die een veel minder strakke leer koesteren en zelfs in zekere buiten de kerken stonden. 2) De machtsontwikkeling van de kerk in de samenleving vanaf de elfde eeuw en de instrumenten die ze daarvoor had ontwikkeld, zoals universiteiten en ook wel de betere organisatie van de bisdommen en de opleidingen van priesters had er mee toe bijgedragen dat de samenleving als geheel beter gevormd was, dat er meer mensen leerden schrijven en lezen en dat er dus een kritische massa ontstond. Dat bracht ook mee, vanaf de twaalfde eeuw dat er steeds weer nieuwe groepen en charismatische leiders opstonden die de dwalingen van Rome onder de aandacht brachten en dus heterodoxe stellingen ontwikkelden. Dat was in de zestiende eeuw, toen Luther en Calvijn succesvol waren in het realiseren van hun hervormingen niet anders. Maar bijvoorbeeld werd om vele redenen in meerdere landen de orde van de Jesuïeten afgeschaft en verboden. Ook werden stromingen en groepen als de Illuminaten verboden. Men kan zich dus niet zonder analyse een beeld vormen van de vele evoluties die naast elkaar en soms elkaar doorkruisend hadden voorgedaan.

Dat had voor gevolg dat het morele denkkader waar onder andere Denis Diderot zich zo heftig verzette, veel minder eenduidig was als uit dit boek naar voor komt. Overigens moet ik wel onderstrepen dat de benadering van Jonathan Israël ook mij toelaat wat meer helderheid te krijgen in het verwarrende beeld van de achttiende eeuw. Zo kan men de auteur er alleen maar dankbaar om zijn dat hij duidelijk maakt hoe die vele groepen en bewegingen die in de achttiende eeuw zo welig tieren onder de aandacht brengt en hen in dat spanningsveld positioneert dat de atheïsten en de gematigde Verlichters vormde, zeker op het vlak van het morele systeem.

Voor vrijheid en vooruitgang.

Het punt dat men goed voor ogen dient te houden is dat de periode die de auteur voor ogen neemt aanvangt rond 1750 en doorgaat tot de Franse Revolutie. De aandacht voor Spinoza laat wel toe dat hij wat ruimer moet gaan dan de protagonisten zelf, wat de mogelijkheid biedt de Radicale Verlichting zeer centraal te stellen, maar ook valt te vrezen dat het werkelijke kader en de dynamiek van de periode helemaal buiten beeld blijft.

Een voorbeeld biedt Jonathan Israël als hij verwijst naar uitspraken van Diderot en anderen over de armoede in Frankrijk… Uiteraard was er armoede, uiteraard waren er nog regio’s waar vormen van horigheid gehanteerd werden, maar een eenduidig beeld scheppen van de Franse samenleving vergt toch meer precisie en zin voor nuance. Nu kan ik de retorische figuur van Diderot wel begrijpen, maar de auteur van dit boek vergeet te vermelden dat wie zich een beeld van de samenlevingen in Europa, het Habsburgse Rijk en de Oostenrijkse Nederlanden, Pruisen en de mengelmoes van rijken, De Republiek der Nederlanden, maar ook het Italië van Venetië en de Pauselijke Staten, Engeland en de hele rits kolonies… kortom dat hele zootje, moet toch wel oog hebben voor meer facetten dan deze schamele opdeling in de helft armen, een kwart minder armen en een paar procenten aan de top, maar terwijl een deel van de adel zienderogen verarmde en anderzijds lieden als Voltaire zich een leven op meer dan adelijke voet kon veroorloven, geld lenend aan onder andere de vorsten van Wurtenberg, merkt dat het plaatje echt wel genuanceerder lag. Zelfs binnen de kerken waren er grote verschillen en de Republiek was in de achttiende niet meer zo dynamisch, maar de explosieve situatie aan het einde van de achttiende eeuw kwam voort meen ik te begrijpen van onder anderen E.H. Kossmann uit het onvermogen van oude elites de vooruitgang die er was te ondersteunen en politiek te accepteren. Het gaat om het omgaan met macht en het debat hierover is op verschillende niveaus gevoerd. Maar tegelijk waren er realisaties op het vlak van technologie, zoals de ijzernijverheid in Charlerloi en het Luikse. De agrarische revolutie in de Zuidelijke Nederlanden en Engeland… Dan hebben we het nog niet over de ontwikkelingen aan universiteiten of zogenaamde vrije onderzoekers, die mee het beeld anders gingen inkleuren.

Misschien voldoet Johann Wolfgang von Goethe niet aan de criteria die Jonathan Israël aan heeft gelegd van de radicale verlichting. Hij was, zoals anderen getraumatiseerd door de wreedheid van de Franse Revolutie, niet in de eerste fase, maar vooral de terreur, de bannelingen, die men vaak als hoofdzakelijk leden van de hoge aristocratie zag en ziet, maar zoals menig hoofd dat met de guillotine werd gescheiden van de burgerlijke romp, eerder dan van adellijke rompen, waren het burgers die belastingpachters waren geweest of anderszins publieke taken hadden uitgevoerd. Alleen, men doet er nog weinig inspanning toe de gebeurtenissen zelf te bekijken. In 1989  woedde een interessante discussie over de vraag of de Franse Revolutie wel zo belangrijk geweest was. Voor de voorstanders en vele politici was het duidelijk, maar anderen meenden dat men dan de Terreur of de revolte van de Chouans ook niet mocht vergeten. En verder kon en kan men vragen stellen bij de benadering van de onderscheiden fasen van de Revolutie.

Ook anderen hadden geen uitgesproken positieve idee van de revolutie en dan hebben we het niet over Edmund Burke. De revolutie was een geweldig fenomeen en bovendien wist men van de situatie in Amerika. In Europa was de wereld minder afgesloten dan we zouden denken. Men reisde van Napels naar Dresden, van Spanje naar de Nederlanden, niet enkel de aristocratie en bovendien was er vooral vervoer van mensen, want goederen werden veel meer lokaal gebruikt, al was precies de 18de eeuw de eeuw dat transport over water – wegenaanleg vorderde wel, bijvoorbeeld in de Oostenrijkse Nederlanden maar bleef minder gunstig dan goederenvervoer per schip en binnenschip. Wie zich van deze evolutie geen rekenschap geeft, merkt niet dat de samenleving inderdaad veranderde maar op een andere manier dan Jonathan Israël wil aantonen. De radicale Verlichting was er wel, natuurlijk, van het Verdorven genootschap, zoals Philipp Blom het beschreef ging een enorme invloed uit. Diderot en d’Holbach, Priestley en al die anderen hebben in de ideeëngeschiedenis een belangwekkende plaats, maar, denk ik, kan men in de werken toen geschreven werd vele lijnen vinden. Jonathan Israël geeft met zijn benadering een vereenvoudiging van het beeld die het begrijpen vergemakkelijkt, maar toch denk ik dat men niet alle distincties recht doet.

Een boek om te lezen en er een aantal inzichten aan over te houden. Voor de visie dat er een heftige discussie was tussen de facties heb ik wel oren, maar het komt me te sterk in de verf gezet voor. Maar het is aan de andere kant zeer welkom dit boek, om er nog maar eens de rijkdom van te zien, van de ideeën in de zeventiende en achttiende eeuw.

Bart Haers 

Reacties

Populaire posts