Revolutie van het denken
Recensie
Op
zoek naar de ware grond
Wat is de revolutie in
het denken?
Jonathan Israël. Revolutie van het denken. Radicale Verlichting en de wortels van onze democratie. Uitgeverij Vanwijnen. 240 pp. Prijs; 25, -
Gematigde Verlichting?
Voor Jonathan Israël is gematigde verlichting
een contradictio in terminis, want wie niet de machtige instituties van de
godsdienst wil buiten gooien of de koningen niet echt weg wil, wie niet de
gelijkheid wil realiseren en niet de volkomen moraal, volkomen gebaseerd op de
rede wil verwerkelijken, kan niet tot de Verlichting horen. Elk hoofdstuk
eindigt met een variatie op de idee dat de zwakke geesten van Voltaire en co
eindelijk niet bereid waren, in staat waren de ontoereikendheid van hun
inzichten te onderkennen, laat staan dat ze iets konden verwerkelijken.
Heeft de Aufklärung vele gezichten dan komt het
me vreemd voor dat het vruchtbare, soms zeer heftige debat doorheen de
zeventiende en achttiende eeuw alleen verschijnt als een strijd tussen de
gematigde en de radicale Verlichting. Bovendien zijn er ook nog eens
verschillen tussen de Schotse Verlichting, de Franse en de Duitse, maar ook,
valt het me vaak op dat Jonathan Israël naast de filosofische discussie weinig
naar voor brengt, nieuwe wetenschappelijke inzichten, want voor zover we kunnen
zien krijgt een Newton in het debat niet zo heel veel plaats. Bovendien, aan
het einde van de rit, wanneer voor Jonathan Israël de finest hour aanbreekt met
de eed op de Kaatsbaan en de Franse Revolutie, dan blijkt dat een aantal
figuren, zoals Eduard Burke of ook wel Johann Wolfgang van Goethe van de
handelingen van de revolutionairen niet zo heel veel moet weten. En hoewel er
in het boek op Burke heel wat kritiek komt, wat het goede recht is van de
tijdgenoten, blijft het me wel treffen dat de auteur zich hierbij met veel
enthousiasme aansluit.
Het strijdperk
Het blijft wel boeien, de gedachtenoorlog
tussen d’Holbach, Diderot enerzijds en anderzijds Voltaire of Burke, Hume en al
die andere figuren die in dit boek aan bod komen. Het is geen verhaal in dit
boek, want Israël werkt een stramien uit om de kenmerken van de revolutie van
het denken aan te geven waarin thema’s centraal staan, die de verschillen naar
zijn oordeel tussen de gematigden en de radicalen in de Verlichting aangeven.
Dat er ook een derde hond in het kegelspel
lijkt rond te lopen, maakt de duale benadering niet altijd even zinvol, want
het blijft moeilijk om Jean-Jacques Rousseau in het ene of het andere kamp te
plaatsen. Op sommige vlakken is Rousseau ongemeen veel radicaler dan de heren
uit het salon van d’Holbach. In wezen is het zo dat Rousseau hun beroep op de
Rede als enige bron van kennis afwijst – wat mij niet meteen tot een aanhanger
van de eenzame wandelaar maakt – dan is het wel zo dat hij in een radicale vorm
de invloed van de beschaving, van het leven in de samenleving afwijst en meent
dat de mens onmiddellijk en zonder voorbehoud de ballast van de cultuur moet
afwerpen en zich terug tot de natuur dient te wenden. Lastig is dat wel, want
juist de modernisering van de samenleving op technisch gebied, wetenschappelijk
gebied en in het denken, de revolutie van het denken dus, zien we dat de heer
Rousseau wel moet botsen want die heren willen juist vernieuwing, modernisering
en geen terug naar de natuur. Maar mag het opgemerkt worden dat in de Franse
Revolutie, net in de persoon van Maximilien de Robespierre een adept van
Rousseau optreedt? In zekere zin wel, al mag ook aangegeven worden dat het
Comité du Salut public de zaak van de Rede voortvarend zal aanvatten, met een
eredienst van de Rede als kers op de taart.
Het strijdperk tussen gematigden en radicalen
heeft inderdaad te maken, zo valt op te maken uit dit boek en daar heeft
Jonathan Israël behoorlijk wat argumenten voor met de wijze waarop men
inzichten, die men niet onderzocht heeft of die men aanneemt als gereveleerde
waarheid moet terzijde schuiven en aan de hand van de eigen observaties en op
grond van redelijke argumenten tot eigen inzichten moet komen.
De Radicale Verlichting
Het mag duidelijk zijn dat Jonathan Israël de
zaak van de radicale Verlichting tot de zijne heeft gemaakt. Meer nog, hij
meent dat het fout zou wezen de invloed van d’Holbach en Diderot, Mary Wollstonecraft,
een Engelse liberaal en feministe, die zich hevig inzette voor de rechten van
de vrouw. Ook mensen als Priestley en Paine behoorden tot die beweging of
liever, volgden een vergelijkbaar parcours, waardoor men hen inderdaad in een
groep kan zien, maar toch lijkt het me wat kunstmatig de vaststelling achteraf
zomaar te gaan situeren op het moment
waarop deze mensen actief zijn. Dit verdraagt wel enige nuance, want het is wel
duidelijk dat de publicaties vaak antwoorden waren op die van anderen. Er was
dus expliciet een kwestie van dialoog, op hoge toon soms, waaraan zelfs
Frederik de Grote van Pruisen deelneemt. De discussie over oorlog en vrede is
in die zin wel een boeiend hoofdstuk.
Wil men de Verlichting, zoals Jonathan Israël
dat met verve doet, goed begrijpen, dan kan men niet anders dan de vele
bewegingen en groepen, individuen die zich gingen verzetten, van de zeventiende
eeuw af tot zeker de Franse Revolutie, waarna de strijd verder gaat natuurlijk.
De auteur vraagt ook aandacht te
besteden aan de Patriottentijd in de Republiek der Verenigde Provinciën en aan de
Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. Verder krijgen we een beter inzicht in
strekkingen als die van de Soccinianen – die uit de contrareformatie zijn
voortgekomen en in Polen hun bakermat hadden en door de leer van de Trinitas
dei te weigeren vanzelf een theologie ontwikkelden die haaks stond op de
klassieke en ook dicht bij de Verlichting stonden en er een bijdrage aan
leverende. Ook de Unitariërs, de Illuminaten en andere genootschappen, waarin
de nieuwe bourgeoisie van Duitsland zich verbond, zo lijkt het wel komen uit de
verf en verhelderen het beeld. Maar opvallend genoeg speelt in dit verhaal ook
Goethe een rol, maar de hoofdrol krijgt toch Adam Weisshaupt, die een strenge,
radicale visie op de rede ontwikkelt.
Merkwaardig zijn de vele deelnemers aan de
debatten, waarin men inderdaad zeer radicale standpunten verdedigd vindt en
andere, meer gematigde. De auteur stelt vast dat de gematigde Verlichting
tussen 1760 en 1780 er weinig van bakt. Pas wanneer in de revoluties de oude
vormen zijn afgeworpen en de boeien en kluisters der verknechting, kan de
Radicale Verlichting tonen hoezeer het gelijk aan haar kant stond.
Turgot en Adam Smith
Opvallend in de benadering is dat Jonathan
Israël ons mee een pad op leidt dat in filosofische debatten wel eens over het
hoofd gezien wil worden, namelijk de relatie tussen de evolutie in het
wetenschappelijke denken en de filosofie. Hoger zegden we dat Jonathan niet
zoveel aandacht zou besteden aan wetenschappen, c.q. wis- en natuurkunde, dan
moeten we wat de economische wetenschappen betreft wel aangeven dat hij wel er
een grondige analyse van wil maken, alvast van het denken van Turgot en Adam
Smith, die we beter kennen. Jonathan Israël stelt dat Turgot met zijn
benadering en als minister wilde hij de belastingheffing in Frankrijk grondig
hervormen. Nu was Turgot ook wel betrokken bij de redactie van de Encyclopédie
van d’Holbach en Diderot, maar hij zou tot de gematigde Verlichting behoren.
In dit boek valt het verwijt dat Turgot van
zijn hervormingen niets terecht heeft gebracht en dat hij in 1776 diende terug
te treden als minister omdat zijn tegenstanders zijn voorstellen voor
belastingen te heffen bij de Adel – en de kerk? – konden afwijzen. Hij trok
zich terug uit de politiek, maar Louis XV, le bien-aimé had al een en ander
proberen aan te pakken, onder meer de privilegies van de adel. Maar ook het
geldwezen en de mobilisering van de kapitalen. Men denke hier aan het beleid
van Maria-Theresia in de Oostenrijkse Nederlanden en iets verder doorgedreven
door Jozef II, die de adel en de kloosterorden ertoe brachten grotere delen van
hun tegoeden in nijverheid en ondernemingen te steken. Dat lukte behoorlijk en
dankzij de vierde Engels-Nederlandse Zeeoorlog, konden Brugge en Oostende groei
die al op gang gekomen was verder versterken.
De auteur meent echter dat deze maatregelen
niet afdoende waren in de ogen van de radicale Verlichters en daar kan men hem
perfect volgen. Dat Turgot er niet voldoende in slaagde de economie in
Frankrijk meer dynamisch te maken, lag aan vele factoren en het zal toch maar
bekeken moeten worden of dat wel met de feiten strookt. De periode van 1748 tot
1789 was wat oorlogen betreft voor West-Europa mild, want de oorlogen werden
gevoerd in de kolonie of op zee en behalve Pruisen investeerde men niet zo heel
veel in het staande leger. De kwestie blijkt namelijk dat in de
geschiedschrijving, een activiteit post factum, de evolutie in Frankrijk van
1715, toen Louis XV koning werd tot de Franse Revolutie zeer veelzijdig en
minder eenduidig uitpakten dan velen denken en ook Jonathan Israël hier, pour
le besoin de la cause, onder de aandacht brengt.
Turgot mag gefaald hebben, de koning heeft
gebotst met het Parlement van Parijs en beiden hebben een hervormingsbeleid
gevoerd. Het ligt niet voor de hand de evolutie, politiek, economisch,
cultureel en zeker ook intellectueel, filosofisch op een overzichtelijke manier
te brengen. Maar de ontwikkelen die Turgot en Adam Smith aan hebben gedragen
zijn zeker wel van belang. En dat zij de gematigde Verlichting zouden zijn
toegedaan geweest? Hoe zouden zij hebben geweten waar ze stonden. Het debat was
levendig en boeiend genoeg, ook voor de deelnemers.
Morele systemen botsen
De kern van het betoog van Jonathan Israël
betreft de kern van de Europese samenleving op dat ogenblik. Jonathan Israël
schetst het als volgt: De kerk domineert de geesten in Europa en heeft ook
leiding over de vorsten en dus politieke macht. Het gevolg is alles wat afwijkt
van de geordonneerde waarheid niet enkel een zonde is, een inbreuk ten aanzien
van de kerk, maar ook een inbreuk is op de macht van de staat, de vorst en dus
als lèse majesté moet beschouwd worden. Wie heeft er niet allemaal in de
Bastille of Vincennes gezeten, gevangenissen waar politieke gevangen en
oplichters van betere huize werden opgesloten. Sommigen werden gevangen gezet
en ook verbannen, zoals Voltaire. Diderot zat in Vincennes, waar Rousseau hem
kwam opzoeken, voor Rousseau met hem gebrouilleerd raakte. Het is dus niet zo
dat alleen de voorttrekkers van de radicale Verlichting in problemen geraakte.
Voor Jonathan Israël is het verschil tussen
Diderot en Voltaire, tussen de radicale Verlichting en de Gematigde dat de ene
nog een of andere vorm van god accepteerden, voor zichzelf of voor anderen. De
Radicale Verlichting zou elke godsgedachte gewoon afzweren. Diderot en anderen
die de visie van Spinoza volgden, waren de mening toegedaan dat God niet
bestond en alles en iedereen die zich aan die God ondergeschikt maakte moest
wel geneigd zijn alles bij het oude te laten. Tot en met de moraal was alles
verweven met het accepteren van God, dus van de Kerk en van de Koning, van de
orde en stabiliteit, maar ook van obscurantisme.
Spinoza had inderdaad betoogd dat een God die
zou ingrijpen in het aardse leven ongerijmd is. Maar het is wel zo dat God in
de visie van Spinoza samenviel met de natuur, het geheel van de wereld waarin
we leven. Spinoza was het ook die de rol van de religie volledig uit het
bestuur van de staat wilde terugdrijven en die een moraal wilde vestigen op wat
we kennen en kunnen redelijk argumenteren. Hier kan vandaag niemand nog veel
tegenin brengen en het is inderdaad wenselijk dat we dit meer in het debat
brengen, bijvoorbeeld als het over de Arabische lente gaat of over de
integratie van migranten.
Want hoewel we de neiging hebben de vele
aanvallen op de kerk in het verleden te nuanceren op goede gronden, is wel duidelijk
dat er heel wat op aan te merken valt.
Wat zeker bedenkelijk is, zegt men dan, is dat de kerken de staat
instrumentaliseerden om hun heilsstaat vorm te geven. Maar net omdat de kerk –
op grond van valse edicten en zo – wel degelijk wereldlijke macht verworven had
en vaak werkelijk ook tot stut en steunpilaar van de vorst diende kan men
begrijpen dat de volgelingen van Spinoza in Europa en Nieuwe wereld net zochten
naar een manier om die visie, namelijk dat de kerken geen politieke macht mogen
hebben en ook geen bijzondere privilegies mag hebben want anders zouden de
mensen onderworpen en ondergeschikt blijven aan obscure machten.
Echter, mijn kritiek op de visie van Jonathan
Israël betreft twee elementen: 1) het beeld van de kerken in de zeventiende
eeuw en achttiende eeuw als pure vehikels van machtsmisbruik verdoezelt het
feit dat de kritiek op de kerken niet enkel van buiten komt, maar dat binnen
zowel de RKK als in de protestantse kerken wel eens hevig kon zijn. De strijd
tussen Arminianen en Gomaristen leidde tot heftige politieke conflicten en de
terechtstelling van Oldenbarnevelt (1619). Hugo de Groot zou via een list
ontsnappen uit zijn gevangenis, Slot Loevesteijn en in Parijs terecht komen. De
Groot zou dan weer grote sympathie koesteren voor de Socinianen die een veel
minder strakke leer koesteren en zelfs in zekere buiten de kerken stonden. 2)
De machtsontwikkeling van de kerk in de samenleving vanaf de elfde eeuw en de
instrumenten die ze daarvoor had ontwikkeld, zoals universiteiten en ook wel de
betere organisatie van de bisdommen en de opleidingen van priesters had er mee
toe bijgedragen dat de samenleving als geheel beter gevormd was, dat er meer
mensen leerden schrijven en lezen en dat er dus een kritische massa ontstond.
Dat bracht ook mee, vanaf de twaalfde eeuw dat er steeds weer nieuwe groepen en
charismatische leiders opstonden die de dwalingen van Rome onder de aandacht
brachten en dus heterodoxe stellingen ontwikkelden. Dat was in de zestiende
eeuw, toen Luther en Calvijn succesvol waren in het realiseren van hun
hervormingen niet anders. Maar bijvoorbeeld werd om vele redenen in meerdere
landen de orde van de Jesuïeten afgeschaft en verboden. Ook werden stromingen en
groepen als de Illuminaten verboden. Men kan zich dus niet zonder analyse een
beeld vormen van de vele evoluties die naast elkaar en soms elkaar doorkruisend
hadden voorgedaan.
Dat had voor gevolg dat het morele denkkader
waar onder andere Denis Diderot zich zo heftig verzette, veel minder eenduidig
was als uit dit boek naar voor komt. Overigens moet ik wel onderstrepen dat de
benadering van Jonathan Israël ook mij toelaat wat meer helderheid te krijgen
in het verwarrende beeld van de achttiende eeuw. Zo kan men de auteur er alleen
maar dankbaar om zijn dat hij duidelijk maakt hoe die vele groepen en
bewegingen die in de achttiende eeuw zo welig tieren onder de aandacht brengt
en hen in dat spanningsveld positioneert dat de atheïsten en de gematigde
Verlichters vormde, zeker op het vlak van het morele systeem.
Voor vrijheid en vooruitgang.
Het punt dat men goed voor ogen dient te houden
is dat de periode die de auteur voor ogen neemt aanvangt rond 1750 en doorgaat
tot de Franse Revolutie. De aandacht voor Spinoza laat wel toe dat hij wat
ruimer moet gaan dan de protagonisten zelf, wat de mogelijkheid biedt de
Radicale Verlichting zeer centraal te stellen, maar ook valt te vrezen dat het
werkelijke kader en de dynamiek van de periode helemaal buiten beeld blijft.
Een voorbeeld biedt Jonathan Israël als hij
verwijst naar uitspraken van Diderot en anderen over de armoede in Frankrijk…
Uiteraard was er armoede, uiteraard waren er nog regio’s waar vormen van
horigheid gehanteerd werden, maar een eenduidig beeld scheppen van de Franse
samenleving vergt toch meer precisie en zin voor nuance. Nu kan ik de
retorische figuur van Diderot wel begrijpen, maar de auteur van dit boek
vergeet te vermelden dat wie zich een beeld van de samenlevingen in Europa, het
Habsburgse Rijk en de Oostenrijkse Nederlanden, Pruisen en de mengelmoes van
rijken, De Republiek der Nederlanden, maar ook het Italië van Venetië en de
Pauselijke Staten, Engeland en de hele rits kolonies… kortom dat hele zootje,
moet toch wel oog hebben voor meer facetten dan deze schamele opdeling in de
helft armen, een kwart minder armen en een paar procenten aan de top, maar
terwijl een deel van de adel zienderogen verarmde en anderzijds lieden als
Voltaire zich een leven op meer dan adelijke voet kon veroorloven, geld lenend
aan onder andere de vorsten van Wurtenberg, merkt dat het plaatje echt wel
genuanceerder lag. Zelfs binnen de kerken waren er grote verschillen en de
Republiek was in de achttiende niet meer zo dynamisch, maar de explosieve
situatie aan het einde van de achttiende eeuw kwam voort meen ik te begrijpen
van onder anderen E.H. Kossmann uit het onvermogen van oude elites de
vooruitgang die er was te ondersteunen en politiek te accepteren. Het gaat om
het omgaan met macht en het debat hierover is op verschillende niveaus gevoerd.
Maar tegelijk waren er realisaties op het vlak van technologie, zoals de
ijzernijverheid in Charlerloi en het Luikse. De agrarische revolutie in de
Zuidelijke Nederlanden en Engeland… Dan hebben we het nog niet over de
ontwikkelingen aan universiteiten of zogenaamde vrije onderzoekers, die mee het
beeld anders gingen inkleuren.
Misschien voldoet Johann Wolfgang von Goethe
niet aan de criteria die Jonathan Israël aan heeft gelegd van de radicale
verlichting. Hij was, zoals anderen getraumatiseerd door de wreedheid van de
Franse Revolutie, niet in de eerste fase, maar vooral de terreur, de
bannelingen, die men vaak als hoofdzakelijk leden van de hoge aristocratie zag
en ziet, maar zoals menig hoofd dat met de guillotine werd gescheiden van de
burgerlijke romp, eerder dan van adellijke rompen, waren het burgers die
belastingpachters waren geweest of anderszins publieke taken hadden uitgevoerd.
Alleen, men doet er nog weinig inspanning toe de gebeurtenissen zelf te
bekijken. In 1989 woedde een
interessante discussie over de vraag of de Franse Revolutie wel zo belangrijk
geweest was. Voor de voorstanders en vele politici was het duidelijk, maar
anderen meenden dat men dan de Terreur of de revolte van de Chouans ook niet
mocht vergeten. En verder kon en kan men vragen stellen bij de benadering van
de onderscheiden fasen van de Revolutie.
Ook anderen hadden geen uitgesproken positieve
idee van de revolutie en dan hebben we het niet over Edmund Burke. De revolutie
was een geweldig fenomeen en bovendien wist men van de situatie in Amerika. In
Europa was de wereld minder afgesloten dan we zouden denken. Men reisde van
Napels naar Dresden, van Spanje naar de Nederlanden, niet enkel de aristocratie
en bovendien was er vooral vervoer van mensen, want goederen werden veel meer
lokaal gebruikt, al was precies de 18de eeuw de eeuw dat transport
over water – wegenaanleg vorderde wel, bijvoorbeeld in de Oostenrijkse
Nederlanden maar bleef minder gunstig dan goederenvervoer per schip en
binnenschip. Wie zich van deze evolutie geen rekenschap geeft, merkt niet dat
de samenleving inderdaad veranderde maar op een andere manier dan Jonathan
Israël wil aantonen. De radicale Verlichting was er wel, natuurlijk, van het
Verdorven genootschap, zoals Philipp Blom het beschreef ging een enorme invloed
uit. Diderot en d’Holbach, Priestley en al die anderen hebben in de
ideeëngeschiedenis een belangwekkende plaats, maar, denk ik, kan men in de werken
toen geschreven werd vele lijnen vinden. Jonathan Israël geeft met zijn
benadering een vereenvoudiging van het beeld die het begrijpen vergemakkelijkt,
maar toch denk ik dat men niet alle distincties recht doet.
Een boek om te lezen en er een aantal inzichten
aan over te houden. Voor de visie dat er een heftige discussie was tussen de
facties heb ik wel oren, maar het komt me te sterk in de verf gezet voor. Maar
het is aan de andere kant zeer welkom dit boek, om er nog maar eens de rijkdom
van te zien, van de ideeën in de zeventiende en achttiende eeuw.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten