Als het politieke vuur vlamt


Kleinbeeld

Wat de politicus vertellen moet
Wil hij of zij verkozen raken.

Cicero zoals we hem kennen. Wist hij het echt,
of was hij, zoals sommige leraren zeiden, een
echte "tjeef"? 
Het blijft toch fascineren, wanneer men elke keer weer media politici in de kijker ziet of hoort zetten. Over die reeks rond de verkiezingen in een grotere Vlaamse stad op televisie zullen we het niet hebben, want daar speelt de drama- en emopolitiek te zeer de hoofdrol. Hebben we het over de rechtsbedeling, dan komen we uit bij het onvermogen van politici om aan het publiek uit te leggen dat mevrouw Martin volgens de regels en wetten die zij, politici, gestemd hebben voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Waren die wetten niet afdoende, dan kan een politicus – die ze mee stemde – altijd afzien van een verder mandaat. Moet hij of zij dan doen geloven dat er nu een nieuwe en betere wet kan komen? Het is maar dat de situatie hier één geval betreft. Als men al die anderen wil laten boeten voor dit geval, zal men dan geen onrust oproepen in de reeds overvolle gevangenissen?

Een tussendoortje kan altijd wel, want we weten toch wel dat politici zichzelf op de voorgrond moeten stellen. Maar zijn zij er zich bewust van, dat wat ze vertellen door de toehoorder alleen maar ernstig genomen kan worden. Men zegt wel eens dat het adress – een communiqué dus - van Lincoln in Gettisburg, kort, sec en toch onvoorstelbaar raak uitpakte, want men kan de grond waar een natie zichzelf bijna vernietigde in een oorlog, een veldslag niet heiligen. Maar belangrijk is dat Lincoln begreep dat de burgeroorlog ging over de grondwet van de USA en het principe van de gelijkheid – dus het einde van de slavernij. Hoe beknopt ook, de rede wil wel alle inzet vragen voor vrijheid en autonomie, voor een bestuur voor het volk, door het volk en van het volk. Autonomie is de kwestie van de bescherming tegen een eventuele koloniale overmacht en ook wel tegen een bestuur dat niet meer de belangen van de burgers voor ogen heeft staan. Uiteraard blijft het wel moeilijk aan te geven wat nu dat algemene belang is en wat voor individuele burgers ertoe doet. Het is dan ook gemakkelijk in uitermate abstracte termen te spreken.

Na zijn veldslag in Borodino dacht de keizer, Napoleon de sleutel te hebben om blijvend in Rusland te kunnen heersen. Uiteindelijk brandde Moskou en verloor de keizer de “Grande armee” en eindigde hij in Sint-Héléna, een rots in de Atlantische oceaan. Het is bekend dat ook Napoleon enkele mooie adressen bij elkaar geschreven heeft, maar toch zijn die minder geloofwaardig dan de Gettisburg adress.

Het probleem voor politici is dat wat zij zeggen in grote én in kleine, zelfs futiele dossiers altijd weer tegen een meetlat gelegd wordt, maar wat voor meetlat het is, valt niet altijd zomaar vast te stellen. Is het een ethische meetlat? Of is het er een van effectiviteit? Van voortvarendheid? Of is het gewoon een zaak van “j’y suis et j’y reste?

En mocht het dan al een ethische lat zijn, welke ethiek hanteert de politicus en wat geldt voor zijn publiek als ethisch. Men kan nobel lijken, bijvoorbeeld door veel geld in ontwikkelingshulp te beloven, maar wat is er nobel aan een doorschuiven van de middelen zonder er zich om te bekreunen dat die ontwikkelingshulp weinig zoden aan de dijk zet. Aan de ene kant heb je een promofilmpje voor OXFAM Novib, dat ons aanzet tot doneren voor programma’s die ertoe doen. Ze sluiten zo te zien aan bij wat Martha Nussbaum en Amartya Sen hebben uitgewerkt, met name in een of andere vorm oog hebben voor de capaciteiten van mensen en een systeem opzetten dat die capabilities versterkt zodat zij een waardig leven kunnen leiden. Aan de andere kant? Een eindeloos lijkende reeks campagnes voor ontwikkelingssamenwerking waarbij een sluimerend gevoel van schuld bij de donateuren wordt aangesproken.

Kijken we naar de verkiezingen in Nederland, landelijke verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en die in ons land, waar nieuwe gemeenteraden gekozen moeten worden, dan wordt duidelijk dat er een zekere ruis zit op de communicatie. We moeten ons afvragen of men nog wel bereid is te accepteren dat de burger niet luistert, laat staan hoeft te luisteren. Ik meen dat de politicus, zoals Cicero het voorop stelde, moet overtuigen. Die politicus kan dan de burger naar de mond praten, vleien, even rudimentair als sommige van die burgers plegen te redeneren, maar dat zal, zoals Cicero aantoonde, dan wel eens tegen het algemeen belang ingaan. De burger, zeker vandaag is in hoge mate geschoold – al geeft niet iedereen daar graag blijk van – en weet dus dat bepaalde politieke ideetjes misschien niet zo goed zullen uitpakken. Een voorbeeld is en blijft de discussie over het middelbaar onderwijs dat de minister en met hem een aantal van de samenleving los gezongen specialiteiten – vergeef mij mijn voorliefde voor de taal van Eduard Douwes Dekker – willen hervormen. Zij menen dat men het BSO, TSO, ASO, KSO en topsportonderwijs niet meer van elkaar mag onderscheiden. Wie een installateur nodig heeft om de centrale verwarming te herstellen, zal wel weten hoe belangrijk een goede installateur is. En vooral, wie voortdurend zegt dat iedereen ASO moet volgen, koestert wel een echt eenzijdig beeld van de samenleving. Tot slot, BSO, TSO en ASO lijken alleen maar op het oog aselect, terwijl het kunstsecondair onderwijs vanzelfsprekend selectief moet zijn, want men kan geen mensen toelaten die van muziek geen kaas gegeten krijgen. Natuurlijk, men kan ook het accent verschuiven naar pop en rock en er een showbizz school van maken. Maar is het dan nog kunstonderwijs. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor beeldende kunsten. En als men dan niet meer hoeft te leren tekenen of schilderen, beelden boetseren of uit steen, hout hakken, is er dan nog wel sprake…. Ik weet het, dit zijn zeer versleten technieken en oubollige dragers van het esthetische, waar een jongmens niets mee aanvangen kan. Die moet videotechnieken leren en vooral leren hoe hij ideeën kan aanbrengen als was hij of zij bezig met het blazen van bellen. Mensen weten dus dat de uitgangspunten niet kloppen. Maar de specialisten menen dat het publiek niet begrijpt waar het om gaat. Zoals de commissie Dijsselbloem het stelde was dat het meest aanstootgevende probleem van de hervormingspolitiek van de afgelopen dertig jaar.

Nu kan men gemakkelijk met mij vaststellen dat er een nog een ander soort ruis op het verhaal zit, namelijk een journalistieke. Er doet zich een probleem voor, iets zo veelomvattends als het omvallen van een bank, dan moeten politici zich reppen om het spaargeld en dus het patrimonium van het land te redden. Daar zijn grenzen aan en bovendien is het maar de vraag of een regering van een overdadig met schulden beladen land al die tegoeden zou kunnen ophoesten. Maar bovendien was het en blijft de vraag of het een goede zaak zou zijn geweest als al die (beperkte) tegoeden waren opgevraagd geworden. De hele discussie in de media ging over dat aspect van de zaak, maar over de wijze waarop bankiers zich als hefboomfondsen gingen gedragen, met alle risico’s van dien, werd  al minder uitvoerig besproken. In meerdere opzichten kwam de rol van het bankwezen in de economie niet aan bod, omdat de betrokken journalisten vooral keken, zoals in de afwikkeling van de zaak Fortis is gebleken naar de rol van de politici. Geen enkele populaire krant heeft geschreven dat een steunpilaar van de troon als Maurice Lippens door het openbaar ministerie tegen het licht gehouden diende te worden. Een eenzame commissaris van de raad van bestuur werd wel vervolgd wegens handel met voorkennis. We hebben het over de heer van Steenkiste, niet over Karel de Gucht. Maar goed, blijkbaar was het niet gepast de algemeen directeur en president van de bank te ondervragen. Als het al tot iets had geleid? Want de vraag is of er echt fouten in de prospectus stonden die de belegger diende aan te sporen in de bank te beleggen teneinde ABN AMRO te kunnen binnenrijven, althans een aantal delen ervan. Alleen de Banco Santander heeft er blijkbaar van kunnen profiteren.

Het is maar een punt waarop we ons wel eens vertwijfeld afvragen wat een journalist onderscheidt van anderen. De beunhazerij? Ach, als het om strafzaken gaat waar het bloed van het scherm druipt, kan men niet fijnzinnig genoeg zijn, maar als het om belangwekkende financiële zaken gaat, blijken noch politici noch journalisten bereid een en ander te onderzoeken. Men gaat met gemak of voor het gemak verder met enkele gemakkelijke termen.

We weten intussen dat we allemaal betrokken waren bij het uit het lood gaan van de financiële sector. Wie had, toen Renault Vilvoorde sloot geen beleggingsportefeuille waar iets van dat bedrijf in zat? Het valt moeilijk te controleren. Wie had geen aandelen in bedrijven die betrokken waren bij de deconfiture van het Ieperse Lernout en Hauspie? Het zijn maar enkele vragen. Bekaert kon gedurende jaren het eigen personeel, vooral de (top-)kaders mooie bonussen geven zonder dat dit het bedrijf in het gedrang zou brengen. De groei leek bijna vanzelf te gaan. Het is deze vaststelling die ons moet bezig houden. De groei van de economie is de som van alle economische handelingen. Maar neem nu een typisch Belgische traditie dat vrienden en familie elkaar hielpen en helpen een huis te bouwen. Delen van het project worden dus niet geld vergoed en aangezien Pier Pol zal helpen en Pol met Jan en Jef bij Pier komen helpen, ontstaat een economie die weliswaar informeel, maar niet zwart mag heten. Die manier van huizen bouwen levert de burgers dus een groot spaarvermogen op, dat men niet zomaar in financiële termen kan vertalen. Het betekent dus ook dat wie zich een beeld wil vormen van onze welvaart, zich over zulke culturele bijzonderheden dient te buigen. Men kan dat ook in een ander domein opmerken, waar het gaat om de opvang van kinderen, naschools en zo. Natuurlijk wonen mensen niet meer om de hoek bij hun ouders, maar verhuist men gemakkelijker naar een andere hoek van de streek of zelfs van Vlaanderen. Het neemt niet weg dat er een vorm van samenwerking blijft bestaan, solidariteit die vooral informeel werkt. Toch zien we dat “men” verkiest dat de solidariteit onpersoonlijk georganiseerd wordt. Niet dat dit negatief zou zijn, want het tegendeel blijkt het geval, alleen kan men zich afvragen of de betrokkenen die bureaucratisch georganiseerde solidariteit nog kunnen of willen snappen. De kwestie is, denk ik, dat we heldere inzichten willen en we vragen van politici wel eens dat ze liever niet “de waarheid vertellen”.

Het adagium “Vulgus vult decipi” lijkt niet enkel handig voor politici, maar ook voor andere actoren, zoals commentatoren, specialiteiten etc. Zij kijken dan ook terecht neer op mensen die ze denken iets op de mouw te kunnen spelden. Maar is dat zo? Precies het onderwijsdebat laat zien dat men niet zomaar iedereen om het even wat op de mouw kan spelden. Is de massa te groot van mensen die niet volgen, dan heeft men een probleem. In de dramademocratie is het niet handig dat men niet voldoende mensen ervan kan overtuigen de weg te volgen. De zaak is en blijft dat er over de betekenis van sommige boodschappen geen duidelijkheid ontstaat. Neem nu de idee dat een minister hervormingen moet doorvoeren. Hervormingen zijn en blijven maar mogelijk als er consensus bestaat over de noodzaak, maar ook over de richting en betekenis van de hervormingen.

Het verhaal zal wel eentonig worden maar men kan toch ook niet zomaar beweren dat de kwestie van het taalgebruik van politici en met hun taalgebruik ook hun kijk op hun eigen rol in en ten aanzien van de samenleving geen voorwerp van onderzoek mag zijn. Want taal en werkelijkheid, het blijft een boeiend terrein en bovendien, als puntje bij paaltje komt, gaat het om wat burgers samen, maar met verschillende invloed op het gebeuren aanvangen met de gegeven omstandigheden. In Nederland is er namelijk heel wat te doen geweest over het taalgebruik van politici. “Over de eigen schaduw heen springen” was er zo eentje, of “een sprekend signaal” afgeven. Welke taal iemand hanteert en hoe hij of zij dat dan nog eens uitspreekt heeft uiteraard te maken met de identificatie van politicus m/v met het publiek. Spreken voor de eigen parochie gaat anders dan spreken voor mensen die de eigen overtuiging niet delen of er wat onverschillig tegenover staan, want dan komt het erop aan te overtuigen. Voor het gemak, zo lijkt het wel, spreken vele politici vooral alsof ze altijd in een kring van gelijkgezinden zitten. Diegene die dat patroon kan overstijgen kan inderdaad een groter gehoor krijgen, maar dat lijkt alleen maar evident.

Over populisme is er uiteraard ook een en ander te doen, vooral als verwijt aan de tegenstander. In Nederland gaat het dan vooral over de Europese crisis die men wil oplossen of gewoon terzijde laten. Nu is Nederland tot spijt van Geert Wilders een lid van de EU maar hij slaagt er wel geregeld in met een goed geplaatst zinnetje het anti-Europese ressentiment aan te boren bij kiezers, die voortdurend horen hoe erg het is dat er bevoegdheden naar Brussel worden overgedragen. Opvallend is dan weer dat hij het is die Europa als strijdpunt op de agenda heeft gekregen. Dat menige Nederlander eerst wel oren had naar de kritiek mag niet  verhelen dat geleidelijk het besef gegroeid is dat er wel nog een en ander aan Europa verbeterd moet worden, het belang van de EU voor  Nederland is er niet minder om. Het blijkt erop uit te draaien dat er over Europa een nieuwe, bescheiden consensus mogelijk wordt. Helemaal iets anders dan Wilders voor ogen had staan.

Zou het inderdaad zo ver zijn dat de Nederlanders begrijpen dat het een moeilijke tijd is en dat ze dus liever hebben dat politici dat zonder meer zeggen, met erbij de gedachte aanreikend dat er licht is aan het einde van de tunnel. We hebben het Wilfried Martens horen zeggen, in de duistere periode van stakende ministers en ander weinig fraai vertier. Maar er was licht en het valt op dat we al vergeten zijn dat na de moeilijke jaren 1979 tot 1985 er inderdaad een felle verbetering is gekomen en de economie weer aantrok. Onder meer door het indrukwekkende beleid van Gaston Geens en diens DIRV-project, de Derde industriële Revolutie in Vlaanderen kon een volkomen nieuwe industriële activiteit ontplooid worden, waarvan IMEC en de biotechnologische bedrijven in het Gentse mooie uitgangsborden vormen.

Opvallend is dat bijvoorbeeld de liberalen dit zelden meenemen in hun discours. Zoals mevrouw Patricia Ceyssens het steevast uitdrukt, naar Nederlands voorbeeld “Kennis, Kunde, Kassa” wil men al te vaak en te zeer een van overheidswege aangestuurde universiteit, tot in de programma’s toe. Het ware beter, zoals naar het mij voorkomt Gaston Geens deed, de middelen, structuren te voorzien en de universiteiten en onderzoekscentra te voorzien van de nodige rust in de tent. Het is aan de onderzoekers, denk ik, om voor de nodige onrust te zorgen. Want dat was wat DIRV en Flanders Technology voor hadden op latere projecten, het was een soort hartenkreet en een wekroep opdat de wetenschappers hun ding zouden doen. In Gent heb ik als student niet zonder fierheid dat bord zien hangen in de Sint-Pietersnieuwstraat van Plant Genetic Systems, opgericht door Marc van Montagu en Jeff Schell. Als historicus vond ik het subliem mee te maken hoe vlak bij de gebouwen waar kritische geesten nadachten over de rechtvaardigheidstheorie of sociolinguistiek een nieuwe technologie tot ontwikkeling kwam en dat die universiteit er de draagmoeder van was. Nu is het bedrijf geïncorporeerd door Bayer, maar Gent kent nog steeds een bloeiende biotechnologische site in Zwijnaarde.

Als gezegd, onze bewondering voor de hele campagne en de dynamiek die uitging van Flanders Technology (international) blijft en heeft invloed op de waardering voor wat later maar moeizaam overgedaan werd. Want het kreeg ook niet meer die uitstraling, omdat naderhand de eenvoud van het project, maar ook de permanente zorg voor de uitrol, beide noodzakelijke voorwaarden voor het succes van de toenmalige beleidskeuze, ontbraken. De vraag is dan ook of Kleurennota’s en andere VIA’s niet te lijden hebben van overkill en een obligate consensus. Veel medestudenten vonden het bizar dat men zoveel energie stak in nieuwe technologie, anderen vonden het net als ik boeiend, het gebruik van computers voor historisch onderzoek, om teksten te analyseren bijvoorbeeld. Maar toch leek de algemene sfeer nogal afwijzend te staan tegenover Flanders Technology International.

Dat verhaal is me altijd bijgebleven, omdat steeds duidelijker wordt dat belangrijke ingrepen in de samenleving niet mogelijk zijn zonder een zweem van enthousiasme bij de burgers. Het mag meer zijn dan een zweem, natuurlijk, maar het is wel nuttig te begrijpen dat de kloof tussen de burger en de politiek, een thema dat nu afgeserveerd lijkt, niet verkleind is, niet verbreed, maar eerder uitgediept. De moeilijkheid voor kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezingen maakt dit onvoorstelbaar duidelijk. Welke projecten zal men voordragen, nu de gemeenten in financieel stormweer dreigen te komen? Hoe zal men sociale voorzieningen blijven aanbieden, schoolgebouwen neerzetten, publieke zwembaden in bedrijf houden en wat al niet meer? Zal men besparen op cultuur? Of op elitaire cultuur?

Het is nu eenmaal zo dat in grote lijnen lokale besturen een redelijk niveau halen en dat de burgers-kiezers behalve wanneer politici-bestuurders echt ontgoocheld hebben, weinig redenen zien om te veranderen van bestuursploeg. De afwerking van de Stadshal in Gent? Wat zal de kiezer ervan vinden, dat is dan de vraag voor de leden van de colleges van burgemeester en schepenen. Maar ook voor de oppositie is het niet eenvoudig, want als ze teveel tegenroer willen geven kan hun eigen verhaal schipbreuk lijden. De kwestie is dat politici menen zichzelf te moeten overschreeuwen, terwijl sommige burgers menen dat als politici niet luid roepen dat ze niets te zeggen hebben. Edoch, vele burgers ergeren zich aan het onverstoorbare optimisme van de politici en hun afgelikte verschijnen, hun eeuwige glimlach op de borden.

Met dat alles kan ik alleen maar besluiten dat we als burgers opnieuw over de procedures van het politieke bestuur moeten nadenken. Dat er regelmatig verkiezingen op ons afkomen, ligt voor de hand, want die verkiezingen niet op gestelde tijdstippen instellen zou leiden tot te langdurige machtsposities. De procedures, regels voor het goed aanduiden van vertegenwoordigers en hun bevoegdheden en hoe de verantwoording zich aandient. Want wellicht is het in de dramademocratie niet meer van node dat politici hun keuzes met argumenten omkleed verantwoorden. Als dit zo is, dan ontstaat er een zwakke plek in het bestel. Maar het is evengoed zo dat burgers aan politici niet kunnen vragen rechtlijnig te zijn behalve voor hun concrete geval. En politici die zich sociaal wensen op te stellen en mensen aan een job helpen of anderen aan een voorkeurbehandeling bij de afwikkeling van een dossier moeten zich ook eens goed in de spiegel kijken. Het gebeurt allemaal minder, omdat politici begrijpen dat als ze Hans of Mieke helpen, Jan en Sophie zich onheus behandeld mogen achten.

Het probleem van de dramademocratie is niet zozeer de steekvlampolitiek, maar het gevoel dat de procedures en regels van het politieke spel eerder hinderlijk zouden zijn voor goed bestuur. Ik denk dat die regels en procedures er net zijn om machtsmisbruik te voorkomen, maar ook denk ik dat de procedures alleen de zaak, de publieke zaak niet maken. Het punt is namelijk dat een bestuur zonder een minimale betrokkenheid weinig handelingsruimte kent. De politicus m/v moet zich inzetten voor de res publica, maar de leden van de res publica dienen ook hun bijdrage te leveren. Niet enkel in de vorm van belastingen, wel ook en vooral als meedenkende en mede betrokken burgers. Het burgerschap is niet een neutrale term, maar integendeel een voorwaarde voor het samenleven. De anonimiteit van de samenleving kan een uitweg bieden uit verstikkende sociale controle en daar hebben we hard aan gewerkt, maar het omgekeerde, het totale ontbreken van wederzijds besef in hetzelfde schuitje te zitten kan de werking van de politiek helemaal blokkeren. Het actuele populisme blijkt overigens vooral uit te gaan van de gedachte dat u, de burger door al die anderen “in het zak” gezet wordt, onheus behandeld wordt. En dat maakt dat de regering of een gemeentebestuur geen goed bestuur meer kan verdedigen. Aan het einde van de dag zal men zoals hoger al aangegeven een soort Leviathan over zich heen krijgen. De regelneverij is er een voorbeeld van.

De hele rel rond “filles de la rue” waarin de jonge migranten in de straten van Brussel verweten wordt dat ze vrouwen onheus behandelen leek iedereen eensgezind te beroeren. Maar hoe zou het komen dat jongeren die wel goed onderwijs kregen min of meer hun hormonen en hun driften onder controle krijgen, terwijl die jonge migranten er op het oog geen weg mee weten? Niet omdat de Islam moeilijk zou doen over seksualiteit, want bij nader toezien blijkt de Islam opener te zijn dan bijvoorbeeld de Zwartekousenkerk of bepaalde groepen in de RKK. Het probleem is precies dat die jongeren niet in een school gesocialiseerd raken en bovendien de kans krijgen en grijpen zich aan de normen en waarden te onttrekken. Heeft Paul Verhaeghe gelijk, dan krijgen ze derhalve geen mogelijkheid zich min of meer met en via die normen en waarden ook meer als burgers van hier door het leven te gaan. Maar goed, als sommige scholen analfabeten afleveren, dan moet men toch het (Franstalige) onderwijs in dit land beter bekijken.

Met dat alles moeten we wel besluiten dat je als politicus niet om het even wat kan vertellen. Wat je zegt moet niet op een apothekersweegschaal afgewogen, wel moet de burger bereid zijn je verhaal, je analyse te volgen en dat kan maar als je die burger niet als vijand ziet of als een storende factor. Het volstaat niet de plannen, gesmeed in ivoren torens te willen uitrollen, wel te kijken waar we staan en waar we over twintig jaar heen willen. Als politicus sta je er niet boven maar ben je ook onderhorig aan de wetten. Het valt daarom op dat een Jean-Luc Dehaene als jongere zeer theoretisch bezig was maar in het  politieke leven vooral een pragmaticus is gebleken. Gaston Geens? Die was evenzeer bevlogen maar kan ook doorgaan voor een praktische bestuurder, met visionaire gaven. Maar hij wist dat hij niet in het laboratorium organismen genetisch zou wijzigen.

Bart Haers

Reacties

Populaire posts