Het leven: een spannende hindernissenloop


Recensies

De weg naar ontplooiing
Kwestie van acceptatie en het nemen
Van hindernissen


Michael Foley, Absurde overvloed. Waarom het zo moeilijk is om gelukkig te worden.  Uitgeverij Atlas Contact 2012; pp. 319. Prijs: € 24,95

Vertaald door Judith Dijs, van “The Age of absurdity. Why modern life makes it hard to be happy".

Het valt op dat er de laatste jaren verschillende boeken verschenen waarin over levenskunst gesproken wordt, zoals Michel Foucault – we hebben over de colleges van de filosoof samengebracht in “de moed tot waarheid” -, Joop Dohmen, Alicja Gescinska en ongetwijfeld nog anderen het licht zagen. Deze boeken hebben gemeen dat ze zich op oude filosofen beroepen, maar ook dat ze een eigen parcours beschrijven dat de auteur doorgelopen heeft, maar dat ze dat niet als enige zaligmakende weg beschrijven. Uiteindelijk zal elkeen zelf eigen paden te bewandelen hebben. Maar opvallend is ook dat deze boeken blijkbaar vooral geschreven worden voor mensen die er misschien minder evident nood aan hebben. Het zijn geen zelfhulpboeken, maar het zijn wel boeken die in zekere zin een bevestiging bieden van de Sonderweg die elkeen te gaan heeft. “I did it my way” klinkt prachtig, maar realiseerden we wel wat ons aan het begin voor ogen stond.

Het blijft ook opvallend dat men het niet lijkt te aanvaarden dat men zelf veel kan doen aan het eigen welbevinden. Let wel, Foley zal ook niet beweren dat er geen kinkels zijn die het voor het zeggen hebben en iemand bewust opzij schuiven. Maar voor het overige zijn de omstandigheden de omstandigheden. Het hoeft niet lastig te zijn goed te leven, denken we, maar vele van de denkers over het goede leven, menen dat het wel degelijk van belang is te beseffen dat we niet zomaar door het oog van de naald kunnen kruipen.

De toon is daarmee wel gezet, want de auteur verwijst zonder schroom naar iets wat vandaag met het grootste gemak voor baarlijke onzin gehouden wordt, de bijbel dus. En verder naar wat we opoffering menen te moeten noemen, de idee dat om iets van belang te realiseren ook wel vergt dat we aangename dingen laten. Geluk, zo lezen we, kunnen we nastreven, maar het is vaker dan we denken een onverwacht neveneffect van andere dingen, nastrevenswaardige dingen.

Het valt me niet tegen van de auteur dat hij verwijst naar Jean-Paul Sartre, want hij weet ook aan te tonen waar het volgens hem met Sartre de verkeerde weg op gaat. Zo maakte hij gebruik van Simone de Beauvoir om jonge meisjes te scoren, studentes die zij verleidde en die hij dan ook even aanhield om ze na gedane dienst te dumpen. Zelf vind ik dat er bij Sartre een absolutisme schuil ging, dat het denken moeilijker maakt zonder inzicht te brengen. Maar de inzichten van de existentialistische filosofen over wat er op het spel staat, laat de auteur wel toe aan te tonen dat het denken over die essentiële bedrading van de mens wel van belang zijn. Vervreemding, eenzaamheid, drift, voor Sartre c.s. waren het kernbegrippen en vooral authenticiteit. Geen grotere tegenstelling is dan denkbaar met een begrip dat Foley aanreikt: PC. Niet politieke correctheid, al kan men ook op dat terrein de authenticiteit ver zoeken, maar Professional Cheeriness oftewel Beroepsmatige Vrolijkheid. Wie niet vrolijk is, kan onder ons niet zijn, heet het. “Jong en dynamisch kaderlid”, dat wilden we twintig, vijfentwintig jaar geleden worden. Professioneel en altijd vrolijk. Eigen gedachten of twijfels kunnen niet. Ook in de politiek en de politieke hofhouding geldt dit. Dat men dan ook fluitend gigantische fouten maakt? Ook daar stapt men vrolijk over heen. Want welk gemeentebestuur kan de ramp met het gemeentefonds aan de beheerders, bestuurders overlaten? Toch doet niemand de moeite om daaraan terug te denken en er een verklaring, verantwoording over af te leggen. De vermeende winsten van Dexia waren voldoende als motivatie. Dat men de formules van de financiële producten niet begreep, blijkt nu wel en toch hoort men er weinig over. Een beetje journalist zou hier toch het fijne van willen weten? Veel ruimte is er niet voor vrolijkheid, zegt men mij, en toch, zelfs bestuurders van energiemaatschappijen betrachten met gemak de PC. Authenticiteit is er in dat gedoe niet te vinden.

 Maar goed, belangrijker dan authenticiteit is natuurlijk de idee dat we ons recht moeten laten gelden. Ook studenten die geen klap hebben uitgevoerd en niets hebben begrepen van de studie, zo lijkt het, menen achteraf de examinatoren te mogen aanpakken. Dat die student in de eerste plaats geacht wordt te studeren en dat hij ervan zou mogen uitgaan dat de docent een “honnête homme” is, of dame, lijkt hen te ontgaan. Misschien moeten we over het handhaven van onze rechten niet al te hoog opgeven, want die rechten gelden niet onverkort onder alle omstandigheden. De bewogenheid van de docent om de ijverige student goed te quoteren en de lapzwansen opzij de schuiven, is niet een zaak van rechten en plichten, maar ook een verantwoordelijkheid van de docent voor zijn of haar discipline: vermijden dat lijntrekkers en vergadertijgers het voor het zeggen krijgen. En de student, die kan zich maar beter committeren te studeren, naast het ervaren van de vrijheid natuurlijk. Maar ja, wie spreekt vandaag over het plezier te studeren? Juist, Michael Foley die stelt dat het leveren van inspanningen en het behalen van een bevredigend resultaat wel degelijk het welbevinden bevorderen kan. Studeren is geen must, maar wie zich inschrijft aan de academie, c.q. de universiteit of hogeschool heeft de vrijheid daartoe. Laat men het dan schieten, dan moet men het systeem niet aanvallen.

Liever hebben we het daarom over ons goede recht op geluk en vrolijkheid. Foley heeft het uitgebreid, over de vraag hoe we ons recht doen gelden en zo onszelf voorbij lopen. Want we lezen dat we zo druk doende zijn, privé en professioneel alles mee te pikken wat zich aandient, dat we inderdaad op hennen zijn gaan lijken op het neerhof die voortdurend korreltjes graan oppikken. Het gaat erom dat we volgens Michael Foley gericht zijn op het vinden van geluk maar vergeten dat we geluk niet zomaar in de schoot geworpen krijgen. Er moet, horresco referens, voor gewerkt geworden. Erg huiveren doe ik er overigens niet van. En een recht op geluk claim ik niet; wel moet een mens de mogelijkheid hebben zich een idee te vormen van wat hem of haar tot groter welbevinden kan brengen. Het geluk zelf is iets vloeibaars, zeggen mensen die het kunnen weten. Vandaar dat we met Alicja Gescinska kunnen vermoeden dat luiheid ons weinig welbevinden kan brengen. Maar wat als we gaan trainen en zeker als we gaan oefenen voor iets bijzonders… alleen weet de knaap van 5 of 6 nog niet wat er te verwachten valt van dat leven dat komen kan, laat staan van de inspanningen die nodig zijn om ergens goed in te worden.

Aan de ene kant is het dus zoeken, aan de andere kant en minstens zo belangrijk is het aanbod. Kinderen hoeven niet te weten wat er in de wereld te koop is, zeker niet van waardevolle dingen, want dat moeten ze nu net nog leren. Ouders en opvoeders wel, maar zoals Foley vaststelt hebben ouders het vandaag soms zo verdomde lastig met hun eigen geluk en wat er voor nodig is, dat ze vergeten te kijken… Veralgemenen mag niet en we zullen zien dat Foley erin slaagt aan te geven dat er wel degelijk mensen zijn die zich geheel en al niet door de rat race laten meenemen.

Vele relaties komen volgens de auteur niet tot een zekere rijpheid, maar van rijpere vrouwen, silhouetten houden we volgens de modemakers niet. Ondanks onze zin voor non-conformisme zijn we allemaal geneigd de mening van de meerderheid te volgen. Het ontwikkelen van een eigen inzicht of benadering hoeft niet te leiden tot wereldvreemd gedrag, maar kan wel tot een zekere onthechting leiden, tot het nemen van afstand.

Het verlangen keihard te genieten, lezen we hier, sluit uit dat we ons volledig laten onderdompelen in wat we op het moment zelf aan het beleven zijn. Maar natuurlijk is er ook zoiets als de gespannen verwachting, het grote verlangen naar iets, dat mensen, dat u of mij kan begeesteren. Het is niet in de overvloed van steeds wisselende verlokkingen van de markt dat we onze gading zullen vinden. De koopwoede, maar ook de publiciteit voor schoenen, waarbij het bezit van de juiste schoen voor de juiste aangelegenheid een pro is, maakt duidelijk dat wie zich hierin verliest wellicht leuke momenten zal kennen, maar ook steeds meer zal moeten zoeken naar die speciale schoenen om niet met enige leegheid te maken hebben.

En toch, als we dit boek en andere boeken lezen, die op de een of andere manier over levenskunst spreken, vergeet men dat er voldoende mensen zijn die wel degelijk in min of meerdere mate van het leven iets weten te maken, er soms zelfs een kunstwerk van kunnen maken. Maar altijd, merk ik dan in stilte op, is er een zekere resignatie, onthechting en ook wel een grote inzet voor iets dat op zich wel waarde kan hebben, maar dat vooral het leven een betekenis geeft, voor zichzelf en voor anderen.

Michael Foley laat zien hoezeer onze manier van communiceren in de professionele sfeer en in de private sfeer blijk geeft van een verstoring van een normale verhouding. Het komt erop aan, zo vernemen we, dat mensen, bazen in het bedrijf, partners elkaar bejegenen alsof de andere een nulliteit zou zijn. Terwijl de kennis zeer verspreid is geraakt, doet men alsof die ene het weet en de anderen onwetend zijn. Het gaat om het vorm geven van verhoudingen en daar lijkt het menselijke vaak een moeilijke zaak te zijn. Hij  heeft het over Id en Ad, de Id is het Es van Freud – begin maar uw mensen te slijpen -, terwijl de ad de advertentiestem is, die ons voortdurend verleiden wil, laat weten wat we volgens de algemene overtuiging moeten bezitten, hebben, kennen of kunnen. Het über-ich, zo lezen we hier, is nauwelijks ontwikkeld en dat leidt ertoe dat mensen voor de Ad nauwelijks weerwerk kunnen leveren. Zou deze constructie van Freud iets uit te staan hebben met wat Adam Smith de ‘onpartijdige toeschouwer’ noemde?

Het verhaal dat we lezen over oude mannen als Picasso en anderen die hun schilderen op oude leeftijd tot een nieuwe dimensie weten te voeren waarin de kunde gesublimeerd wordt in een nieuwe beeldentaal en hevigheid, bevalt ons wel, de zaligheid van de “pêche(s) de vieillesse” zeg maar, waarbij vakmanschap en meesterschap slechts op het oog achterwege blijven. Het gaat meer om het loslaten van de strenge discipline. Foley blijkt in deze geen verdediger van het ongeleide en onbepaalde individu dat zichzelf wel vorm denkt te geven en tot iets weet uit te werken dat aan de geldende normen ondanks de schijn van het tegendeel net een belangrijke boodschap  heeft. Het is van belang te beseffen dat we niet zomaar overal overheen kunnen stappen, om ons verlangens te verwerkelijken. De vraag is wel of die verlangens onze verlangens zijn dan wel aangepraat door derden. En toch, zonder die gesprekken met anderen, gaat het niet. Het gaat er dus blijkbaar om dat we niet in een sadomasochistische relatie tot anderen en vooral tot de markt vervallen. Of nog, dankzij het onvoorstelbaar rijke aanbod aan mogelijkheden, goederen en contacten die we dankzij de bestaande markt en technologie tot onze beschikking hebben is niet het probleem, wel de wijze waarop we ermee omgaan. Michael Foley lijkt erop uit ons te doen begrijpen dat we best een zekere soevereiniteit over onze verlangens ontwikkelen. Het is wellicht het cruciale probleem van de laatste decennia. Het aanbod is verbluffend en vaak leidt het tot absurd gedrag. Alleen kunnen we zelf niet meer de inspanningen leveren om van al die mogelijkheden een leefbaar en zelfs aangenaam gegeven te maken.

De discussie die Michael Foley aansnijdt betreft uiteindelijk de kwestie van de authenticiteit en in deze kan men niet om iemand als Dalrymple heen, die juist merkte bij zijn patiënten en bij zijn gevangenen dat ze geen eigen verlangens ontwikkeld hadden. Het opeisen van alles en nog wat als een recht, omdat iedereen die rechten heeft, draagt er blijkbaar niet toe bij dat we ons bewust worden van wat we zelf echt verlangen. Neem de mensen die verschillende relaties achter de rug hebben en volgens de auteur er niet toe komen zich af te vragen of ze zelf ook niet enige bijdrage hebben geleverd tot het mislukken van de relatie. Meer nog, sommigen denken in een volgende relatie wel te slagen want ze weten hoe de andere was en waarom het niet lukte. Terwijl, zo beschrijft hij de liefde zelf iets anders is dan de dagen en weken van blinde verliefdheid. Dat zou maximaal zo een twee jaar duren, daarna komt er niets of iets anders. Ook dat is een investeren en begrijpen. Het onderkennen van de zwakten van de andere, van mogelijke ergernissen die men moet overwinnen, daar gaat het om wil een relatie kans op slagen hebben. Maar ook de mogelijkheid de andere te blijven boeien, mag niet vergeten worden.

Het gaat dus om iets wat we dezer dagen niet willen horen, de acceptatie van zichzelf, de anderen en de wereld. Dat wil niet zeggen dat we buiten de wereld moeten gaan staan. Sommige filosofen, lezen we, waren blijkbaar niet bereid of in staat zich in het gewone leven een plaats te vinden, maar liepen weg van vrouw en kroost of wilden er gewoon geen. Het komt er blijkbaar op aan als men bijzondere dingen wil uitzoeken dat men niet de last van een gezin er nog eens keertje bij kan nemen. Van Boeddha tot Sartre, weten we dat zij van het familieleven en de gewone dingen niet veel moesten weten.

Aan de andere kant schrijft Foley dat het een luxe is in een goede omgeving te leven, met kinderen en een partner, wat naar mijn aanvoelen niet zo contradictorisch is als het lijkt. Men spreekt dezer dagen over een papyrus waarin Jezus over zijn vrouw spreekt. Een papyrus van nauwelijks 8 bij 4 centimeter, terwijl we weten dat een boek als het evangelie van Lucas toch al gauw een behoorlijk volume had. Maar weten we dan niet dat die man veertig dagen in de woestijn heeft doorgebracht, zonder veel ander voedsel dan sprinkhanen? Het komt me voor dat we in die man, net als in andere markante figuren die zich als woestijnvaders hebben gepresenteerd, een manier van leven zochten die niet meer gericht was op het dagelijkse en het immanente.

De vraag die we ons moeten stellen is hoe we het transcenderen dat Foley presenteert via mindfulness verbinden met het immanente. Volgens sommigen is het transcendente onmogelijk, maar iedereen zoekt het wel, ook de dame die dag na dag zoekt naar ideale schoenen en er even van verrukt kan zijn om vervolgens teleurgesteld op zoek te gaan naar nieuwe verrukkingen. Ook de verliefdheid is een vorm van verrukking, soms kan zelfs de ontgoocheling op zich een vorm van transcendentie opleveren.

Het zijn elementen die we vandaag niet zomaar aangereikt krijgen en het kan ook niet de bedoeling van Foley zijn geweest ons ertoe te brengen dat we dit alles zonder meer zouden aanvaarden. Het komt erop aan, zo valt er tussen de regels én in de tekst te lezen dat mensen wel degelijk de mogelijkheid hebben het ego en het es opnieuw te verbinden, een ueber-ich te ontwikkelen, niet om de hysterie van de tijd te baas te blijven, maar om het eigen verlangen beter te stroomlijnen, niet per se naar algemeen geldende normen, maar om een volkomen leven te leiden. Het is dus werken geblazen, al is het dan niet vanzelfsprekend dat men precies daaraan kan werken, wel om eigen doelen na streven waarin precies dat aan het licht kan komen.

Bovendien is er een zekere autoriteit van doen, de eerste tijd althans, want zonder gaat het leven wel op wieltjes, maar wat het oplevert is minder evident. De rol van de vader? Anders dan in de tijd van Freud is de vader geen vader meer of zelfs vaak afwezig. De moeder kan wel liefde geven, maar tegelijk de norm stellen, lijkt niet altijd eenvoudig. Natuurlijk kan men zich dan verbeelden dat de norm stellende vader een woesteling geweest zou zijn die met de rotting of de roede de jonge knapen en meiden eronder zou hebben gehouden. Toen zoals nu is het mogelijk het gezag van de vader uit te oefenen zonder voortdurend met straf te moeten dreigen of die ook uit te voeren.

Het komt er dan wel op aan dat die vader niet enkel met eigen besognes bezig is. Natuurlijk, we hebben bijna allemaal een zwaar professioneel leven en soms belet dat de goede omgang met het thuisfront. Soms kan men dan van de partner verwachten dat die het vele werk van de ander waardeert, maar even vaak tilt die dan weer vooral aan wat er te ontberen valt.

Niemand zegt dat het leven eenvoudig is en al helemaal niet Foley. Zoals anderen stelt hij vast dat de moeilijkheid erin zit dat we voortdurend denken te moeten volgen en nastreven naar wat ons voorgehouden wordt. De werkplek als een plaats waar we onszelf kunnen waarmaken, is ook een plaats van ontzettend veel stress, want ook daar moeten we aan verwachtingen voldoen. Toch zullen werkplekken best niet tot grote groene ruimtes zonder privacy omgeturnd worden. Het rustig kunnen werken, geconcentreerd op iets werken is van belang voor de tevredenheid, maar veel mensen slagen er niet in die rust te vinden, of willen die rust ook niet. In plaats van zich te focussen wil men divertissement en verstrooiing. Lang nablijven op het werk is dan weer goed voor de promotie en tegelijk ziet men sommige mensen op de werkplek misschien liever niet of net wel en zo ontstaat een verwevenheid met de werkplek die het eigenlijke werk niet ten goede komt.

Waar Foley voor pleit en waar de discussie zeker verder over kan gaan is hoe we ons leven, voor onszelf, maar ook voor anderen inrichten zodat er ruimte is voor een eigen domein en voor concentratie op iets. Als je televisiekoks bezig ziet, doorgaans met de snelheid die het koken in werkelijkheid niet toelaat, maar het zou te saai zijn zoiets uit te zenden, dan krijgt niemand de indruk hoe het rustig kuisen van groenten, wassen en snijden naar noodzaak van het te bereiden gerecht, zelf het koken en bereiden van gerechten, van een maaltijd vormt en wat dan weer voor de keukenprins of –prinses een grotere voldoening geeft dan het snel klaarmaken van de potjes, zoals het gebruiken van Knorr-soepen om een soort quiche of ovenschotel te bereiden.

Laten we dus wel wezen, hoewel ik de term mindfulness wel degelijk een mooie benadering vind, denk ik wel dat we onszelf niets moeten wijsmaken: de mate waarin we willen meespelen met het voortdurende gemaal van nieuwe dingen bepaalt ons meer dan ons lief is. Het is aan de andere kant toch niet zo dat iedereen op een blog aan het schelden slaat of op krantenfora iedereen voor onnozel en erger houdt. Dat mensen zich op die manier laten kennen is hun zaak, maar dat er ook andere manieren zijn om een discussie aan te gaan, waarbij het vinden van inzicht wellicht belangrijker is dan het eigen gelijk hard te maken. Wie een boek schrijft heeft natuurlijk wel iets met stelligheid te melden, zoals ook Foley, maar tegelijk blijkt toch dat de auteur ons onderhoudend met zijn geestige kijk op de absurditeit om ons heen weet te boeien. Dat komt me voor een grote te verdienste te zijn, terwijl anderen net op dat vlak aan het zeuren gaan, over wat er allemaal niet mis gaat. Daarom kan ik iedereen de lectuur wel aanbevelen. En nog een paar verrassingen te ontdekken, want dit boek laat zich niet zomaar recenseren.

Bart Haers 

(Een blurp op een boek, het zegt niet zo heel veel en wat en ach, waarom zou ik mij laten leiden door Tom Barman. Bovendien, wie het heeft over het favoriete boek, die maakt zich verdacht te kunnen kiezen en een boek bovenaan te zetten. Dat is niet echt een aanbeveling.)

Reacties

Populaire posts