De staat als instrument voor welbevinden


Politiek & samenleving

Een functioneel staatsapparaat
De maat doet ertoe

Financietoren Brussel: Hoe de bouwvolumes de omvang
van de overheidstaken weergeven. Enerzijds representatie,
anderzijds bittere noodzaak, al blijkt men nu
minder gebouwen nodig te hebben... 
Sinds het einde van de jaren 1970 was de vraag hoe de staat afgeslankt kon worden omdat men meende dat een te groot staatsapparaat, te veel ambtenaren dus, zou zorgen voor een rem op de groei. Alles wat de samenleving of segmenten ervan kunnen doen, hoeft de staat niet op zich te nemen. De kreet werd dat niet de economie of de burgers het probleem waren, maar wel de staat. Of dat correct zou zijn, werd eenvoudig afgeleid uit de premisse dat teveel staat zorgt voor teveel regels en teveel regels leidt tot bureaucratie en bureaucratie remt creativiteit en ondernemingszin. Het volstond dus de staat af te bouwen en alles zou goed komen. Maar nu, dertig jaar later zien we dat de staat gedeeltelijk is afgebouwd – de kleine jobkes van bodes en klasseerders verdwenen – maar de regelgeving werd niet afgeslankt en vervolgens konden pc’s de controle van de overheid op de samenleving versterken. Om maar iets te zeggen, de inspecties van Volksgezondheid bij restaurants en frietkoten zijn enorm toegenomen en de gestrengheid evenzeer. Of die aanpak de restaurants ten goede komen of de bezoekers, blijft nog maar de vraag. Maar in de greep van de angstpolitiek als we zijn merken we niet dat op die manier een hoop goede en betaalbare restaurants in de knel komen, zonder dat er een echte aanleiding toe is. Uiteraard moeten die huizen goed werk leveren en besmettingen vermijden, maar dat is nu net iets dat ze zelf wel zullen doen, want slechte recensies krijgen restaurants al gauw genoeg. Goede veel minder…

Het staatsapparaat moet in functie staan van de taken die we het als burgers toekennen. Oorspronkelijk, in de negentiende eeuw was dat vrij beperkt, zegt men, maar vergeleken met het ancien régime was het staatsapparaat, inbegrepen lokale en provinciale besturen al tamelijk uitgebouwd. Maar na 1945 werd het steeds meer en na 1990 werd het steeds intenser, zoals blijkt uit de controledrift op allerlei domeinen. Maar die controledrift is zelf het gevolg van de idee dat we over technische middelen beschikken om de zaken op te volgen. De adviseurs van ministers en de administratie – helaas kunnen we niet anders dan vaststellen dat de administratie soms te ver van de bevoegde minister staat – menen namelijk dat zij de instrumenten kunnen gebruiken omdat ze nu eenmaal bestaan. Maar verwijzen naar de drones kan helpen, in die zin dat we begrijpen dat we geen soldaten meer hoeven in te zetten, doch met robotten onheil aanrichten. Natuurlijk, het doel kan gewenst zijn, zelfs aanvaardbaar zoals de twee oorlogen die George W Busch begonnen was, althans, de oorlogen die aanvaardbaar gemaakt werden, maar toch, de ethische kwaliteit van de overwegingen blijven bedenkelijk. Neen, ik heb niet betoogd tegen de oorlogen, ik vond de pralinetop van Verhofstadt, Schröder en die andere, die nu in Saran verblijft, Jacques Chirac, een charade, want men had kunnen stemmen, via Frankrijk, tegen de oorlog in Irak. En de oorlog in Afghanistan hadden de Britten, met de herinnering aan de oorlog een eeuw geleden moeten afwijzen. Toch ging men erheen en heeft men de oorlog aangevat, zonder dat men Afghanistan kon pacificeren. Er is in het gebied nooit een echte staat geweest en de Britten konden ook geen oplossing vinden die ze wel in India hadden uitgewerkt, ook al zou na WO II blijken dat ze India niet konden houden. Het zijn aspecten van het begrip natieopbouw die we in het oog moeten houden als we het over de omvang van het staatsapparaat hebben.

Slank en flexibel! Zo hoort het, maar wat betekent dat dan? Is het niet gerelateerd aan de opdrachten die de staat heeft uit te voeren ten aanzien van de bevolking? Als het zo is, dan is er geen maat voor het ideale staatsapparaat. Natuurlijk kan men aannemelijk maken dat de moderne technologie zowel in de front office als in de back office minder mensen nodig heeft. De vraag is dan nog wat de front office doet, wat de back office. Neem nu monumentenzorg, waar inventariseren, conserveren en restauratie verschillende opdrachten zijn, die wel met elkaar verbonden zijn. Maar wie komt in contact met de dienst monumenten & Landschappen? Mensen die in een pand wonen dat al beschermd is, gemeentebesturen en kerkfabrieken die hun erfgoed moeten beheren en vervolgens dient er bij beslissing tot restauratie of onderhoudswerken een hele administratieve molen afgehandeld te worden. Openbare onderzoeken,  subsidies, lastenboeken, uitvoeringspraktijk, dat wil zeggen opvolgen of het bedrijf dat de restauratie uitvoert wel de afgesproken werken verricht op de afgesproken wijze.

U merkt, dit is slecht een beperkt deel van het overheidsoptreden en de complexiteit ervan springt onmiddellijk in het oog. Moet de overheid al die kerken bewaren, die oude kastelen en grote stadshotels? Uiteraard wel zegt de een, natuurlijk niet, klinkt het elders. Maar de simpele waarheid is dat monumentenzorg al een eeuw is ingeburgerd in het beleid en dat het mee mogelijk maakt dat onze steden en ook het platteland als toeristische trekpleisters een economische meerwaarde bieden. Dus de boel de boel laten is geen optie.

De vraag naar de omvang van het overheidsapparaat heeft vanzelfsprekend te maken met de zorg die aan de overheid is toevertrouwd over het algemeen welzijn. Hoever men daarin gaan kan of moet, zal altijd wel stof tot discussie leveren. Het komt me voor dat sommigen daarin trancheren op basis van doelen die men zich stelt, zoals de gezondheid en preventie van ziekten. Over het antitabakbeleid hoeven we het niet te hebben, want men zegt dat er een consensus bestaat dat men deze ziekmakende gewoonte moet terugdringen. Niemand minder dan Martha Nussbaum evenwel vindt dat deze benadering op bezwaren stuit. Consequentionalisten nemen aan dat als het doel in orde is, de middelen vanzelfsprekend ook geschikt blijken. Daarom meent Nussbaum dat men met het aanpakken van de sigaret wel erg ver gaat, maar nog verder in andere domeinen, zoals het bestrijden van de obesitas-epidemie. Nog eens, het is goed dat men mensen sensibiliseert, maar het doel kan niet zijn mensen als het ware te verplichten af te vallen. Dan komt men te dicht op wat men neutraal de persoonlijke levenssfeer noemt. Mag men achter de voordeur ingrijpen? Sommigen menen dat dit moet, bijvoorbeeld om te voorkomen dat ongeschikte ouders kinderen krijgen. Het gaat voor haar om de waardigheid van de persoon.

Men zal het met Nussbaum eens zijn dat het doel de middelen niet zomaar heiligt. Maar toch horen we weinig kritiek op die benaderingen. Nu blijkt dat overheden daartoe verleid worden door de informatica en door experten die er hun broodwinning van maken. Men zal hier niet lezen dat de acties van de tabaklobby in de Verenigde Staten, die elke aanval op de sigaret afwijst en bestrijdt met twijfelachtige argumenten. Net omdat er zich twee partijen aftekenen die alle twee bereid zijn alle middelen in te zetten, ontstaat een polarisatie, waarbij de politiek wel moet optreden. Soms zo verregaand als bijvoorbeeld het initiatief om mensen te straffen die thuis roken in de aanwezigheid van kinderen. Dat schiet dan bij veel burgers ook weer in het verkeerde keelgat en er ontstaat een afkeer van een al te bedilzuchtige overheid.

Men zal zich misschien afvragen of de staat, die pakken geld steekt in gezondheidszorg er bij de burgers niet op moet aandringen zich verre van levensbedreigende stoffen te houden. Maar we hadden toch afgesproken, middels de grondwet dat er zoiets bestaat als persoonlijke vrijheid en de staat zich niet zonder goede redenen met de persoon mag moeien, c.q. mag vervolgen. Het goede leven evenwel is een persoonlijke zaak en de overheid kan daar niet zo heel veel tegenin brengen. Wel is het zo dat criminele handelingen vervolgd en bestraft dienen te worden. Maar dat is de taak van de politie en de berechting gebeurt door een onafhankelijke rechtsmacht, waar de overheid niet in mag tussenkomen, al vergeten politici en commentatoren dat wel eens. Men kan in deze voege ook van ambtenaren niet verwachten dat zij politioneel zouden optreden. Toch kan bijvoorbeeld de gezondheidsinspectie in de horeca wel degelijk optreden.

Er is, als we dit voorbeeld nog even aanhouden een probleem ontstaan dat de overheid over vele instrumenten beschikt en zich gezien de wetgeving ook verplicht acht op te treden. Het begrip veiligheid is wel zeer uitgebreid geworden, zo te zien. Er zijn vele domeinen waar de overheid zorgt voor veiligheid, zoveel zelfs dat mensen zich afvragen of dat wel hoeft. De overdreven preventieve berichten toen we een paar dagen erg warm zomerweer zouden krijgen, werkte menigeen op de zenuwen. Natuurlijk zijn er ziekenhuizen, bejaardenhomes die weten wat ze moeten doen. Om daar drie dagen lang een item van te maken… Gisteren kwam dan het bericht binnen dat er in koude winterdagen 2000 mensen meer zijn overleden dan normaal te verwachten valt. Men pleitte in een moeite door voor griepvaccinaties voor die oude mensen, boven de 85 jaar. Men vraagt zich niet af of die mensen nog wel per se door willen gaan? Kan de overheid in dit geval aandringen op vaccinatie? Is het een ethische vraag of een zaak van voorzichtig bestuur? Het uitgangspunt blijkt  te zijn dat niemand mag sterven. Tegelijk heeft men moeite met vragen rond levensbeëindiging. Want dat wil men wel toelaten. Persoonlijk denk ik dat oude mensen zelf moeten kunnen beslissen of ze afzien van die vaccinatie, wetende dat het zo hun laatste winter kan zijn. Eenvoudig is het antwoord niet, maar het moet wel bekeken worden in het licht van de verwachtingen van de betrokkenen. Als zo een oude heer of dame in alle rust en sereniteit die mogelijkheid onder ogen ziet, zal men hem/haar toch niet verplichten tot die vaccinatie.

Ook hier merken we dus dat de overheid met een probleem zit dat ze haar eigen taak in het uitrollen van beleid soms overschat. Niet dat ik vind dat die oude mensen geen vaccinatie mogen hebben. Het ligt er precies aan hoe zijzelf tegen hun leven en levenseinde aankijken. De overheid dient hen het beste door de concrete beslissingen over te laten aan wat uit het gesprek tussen de arts en de betrokkene, eventueel ook de familie naar voor komt. Vaccinatie moet kunnen maar mag niet opgelegd worden.

De overheid zal dus bepaalde grenzen aan haar optreden moeten toekennen.  Het kan dan niet gaan om het al of niet huldigen van principes zoals rechtvaardigheid, gelijkheid of solidariteit, wel om de vraag hoe de staat het best kan bijdragen tot de gewenste toestand en dus beleven van solidariteit, gelijkheid of rechtvaardigheid. Zoals Sloterdijk het al schreef, is het ressentiment om het eigen benadeeld zijn in onze samenleving behoorlijk ontwikkeld en verschillende partijen maken van het exploiteren van dat gevoel hun handelsmerk. Tegelijk verliezen ze vanzelf andere belangrijke inzichten uit het oog.

Met Nussbaum kan ik de gedachte wel beargumenteren dat de overheid moet bijdragen tot het versterken van de capabilities, maar het gaat dan niet om een verplichting van personen een bepaald uitgetekend pad te volgen. De kwestie blijft overduidelijk dat we niet weg kunnen kijken van een tendens dat mensen meer in een harnas gestopt worden en eigen keuzes niet zomaar aanvaard. Dat zorgt ervoor dat er een groter conformisme uitgaat van de omgeving, dat vaak als maakbaarheid wordt vertaald. De overheid gaat meer mee in die tendens omdat het personeel dat mee het beleid uittekent, zowel politiek als administratief in hetzelfde denkkader leeft.

De discussie over het onderwijsbeleid en de volgens sommigen zeer noodzakelijke hervormingen laten zien dat er toch zeer verschillende inzichten rondzoemen en dat de overheid volgens het werkveld en het publiek in een bepaalde logica is gestapt, die niet waar gemaakt kan worden. De afbraak van onderscheiden onderwijsvormen ten behoeve van een grotere gelijkschakeling voldoet wat mij betreft niet aan de verwachte beleidskeuze jongeren de kans te geven hun talenten te ontplooien en de waardigheid in hun levensvervulling te leggen. Dat is de visie van Nussbaum waarmee ze ertoe aanzet het beleid aandacht te besteden aan geschikte onderwijsvormen, want niet iedereen kan zomaar de zwaar belastende onderwijsvormen aan en tegelijk kan men die aan jongeren met een uitgesproken talent tot studeren en verwerken van complexe leerstof niet ontzeggen.

Ik had me voorgenomen niet over deze kwestie te beginnen, maar als men het overheidsapparaat heeft, komt het onderwijs vanzelf voorbij. En het moet gezegd, de spraakverwarring is soms Babylonisch. Aan de andere kant zal het niemand mogen ontgaan dat juist in dat beleidsdomein de complexiteit van het vraagstuk aan de orde komt. Hebben we nog lassers nodig? Sommige mensen menen van niet. Maar hoeveel weten ze van machinebouw, loodgieterij en nog wat domeinen waar het erop aan komen dat lassers ontbreken. Ook in de bouw en de scheepsbouw… enfin, een beetje rondkijken en je merkt dat er wel degelijk goede lassers van node zijn.

We kunnen zo de vele commerciële activiteiten bekijken en vaststellen dat we inderdaad heel wat verschillende onderwijsvormen van node hebben. Tegelijk zien we dat de economie vandaag stil valt, ondermeer omdat we het vertrouwen in de samenleving verloren lijken te hebben. Daarom ook zal men steeds meer deontologische codes ontwikkelen, tot en met codes voor wie zo een deontologische code moet ontwerpen. Het probleem blijkt te zijn dat we, zonder dat we van onszelf zouden verwachten telkens weer foutloos te handelen, niet zomaar het gepaste gedrag aan de dag leggen, anderen wel een foutloos parcours willen zien afleggen. Een deontologische code voor magistraten? Wat voor misstappen kunnen zij begaan? Of mogen zij geen enkele fout begaan? Wie dat verwacht van anderen, of het nu een professioneel falen is of een vorm van maatschappelijk tekort schieten, als er geen gevolgen zijn voor het functioneren als magistraat, of als hoge politiefunctionaris, kan men dat alleen aantonen door een onderzoek. Hoe dan ook blijken onze verwachtingen tegenstrijdig.

Het punt van de ethische codes is dat zij in feite contradictorisch zijn, want als we van iedereen verwachten dat zij aan ethische codes hechten, dan kan men niet volhouden dat ze autonoom zouden handelen. In twee opzichten verrast deze vaststelling, want het komt me voor dat velen graag zo een deontologische code bij de hand hebben om zeker te zijn dat wat men doet correct is. Aan de andere kant is het evengoed zo dat het publiek dan weet wat er gebeuren zal. Het is van belang te beseffen dat we inderdaad nood hebben aan de voorspelbaarheid van de dingen. Als we bij een arts op consult zijn weten we dan dat die arts alles in het werk zal stellen om te zien waar we aan lijden en vervolgens de middelen die hm ter beschikking staan om de kwaal te bestrijden. Maar die verwachting krijgt de arts mee in zijn of haar opleiding en bevestigt die in de eed die men aflegt als men het beroep aanvangt.

Vanuit de vaststelling dat volkomen autonomie wellicht een onmogelijkheid is, omdat we waarden en normen niet eenzijdig formuleren maar die komen tot stand in goed overleg en voorafgaande daaraan in een soort spiegeling door de omgeving, c.q. de ouders en anderen tot stand komen. Zonder een gedeelde kijk op wat goed is en wat te mijden valt, zal men geen goed samenleven realiseren. En dan komen we bij de visie uit die Paul Verhaeghe naar voor schoof, namelijk dat we onze identiteit vorm geven samen met het ontwikkelen van waarden en normen. Dat geldt dus ook voor mensen die met politiek bezig zijn, dat zij een aantal normen en waarden ontwikkelen, een verhaal dat samen gaat met hun ideologie, zodat die waarden ook aan hun identiteit een vorm geven.

De discussie is van fundamenteel belang, omdat wie het heeft over de polis zich moet afvragen in welke mate hij of zij met de medeburgers gelijkaardige inzichten deelt. De ideologische aberraties van de 20ste eeuw, het stalinisme en het Nazisme – om van het maoïsme te zwijgen – laten zien dat leiders heel ver af kunnen staan van het volk. Een opmerkelijke kijk, zal men zeggen, maar men moet begrijpen dat het nazisme gedragen werd door een belangrijk deel van de Duitse burgers, maar tegelijk dat er in de middenklasse wel behoorlijk wat mensen waren die het hebben afgewezen. Het blijft echter moeilijk daar een goed beeld van te krijgen. Men heeft er zo te zien geen belang bij aan te geven dat kinderen van een handelaar en burgemeester zich in München – de stad van Hitler – zich met  “Die Weisse Rose” hebben ingelaten om zich te verzetten tegen het regime. Ook een gymnasiumdirecteur onderging de broodroof door geen lid te worden van de NSDAP. Het boek van Joachim Fest, “Ich Nicht” over het lot van zijn vader, Johannes Fest en zijn familie. Maar vele anderen bleven in stilte zoeken naar eigen wegen. Hoe groot hun aantal was valt moeilijk te zeggen, net zoals vandaag moeilijk te bepalen hoe de bevolking stond tegenover de DDR. Er zijn aanwijzingen genoeg dat die houding niet bepaald positief was, maar toch blijft het verbazen hoe gemakkelijk men over de opstand van 1953 heen stapt en evenzeer hoe weinig men verteld over de massale vlucht uit de DDR tot de muur werd opgetrokken in 1961.

De conflictueuze verhouding tussen de burgers en de overheid in de DDR, Hongarije, Tsjecho-Slowakije en Polen blijft doorgaans weinig belicht, terwijl de discussie over de betekenis van de studentenrevoltes na 1967 ook niet gevoerd kan worden. Voor de een zijn het de die opstanden geweest die onze onwelwillende houding inzake normen en waarden zou hebben voortgebracht, voor anderen waren die revoltes de uitingen van een fundamenteel wantrouwen van de jongere generaties tegenover de autoriteit van de vaders. Dat iemand als Paul Goossens blijft vertellen hoe goed zijn generaties en vooral geestesgenoten het voorhadden met de mensheid en dan vooral Vlaanderen, weten we intussen. Pleidooien voor een sociaal Europa zijn niet van de lucht. Maar hoe dat sociale Europa er dan uit moet zien, blijft al te vaak onbesproken. Het doel, een sociaal Europa, daar kan niemand zich tegen verzetten, maar de uitvoering ervan, blijft altijd een beetje wankel.

Nu, we hebben met het doel niet zo een probleem, allerminst als we kijken naar de houding van tegenstanders als de heer Wilders. Het gaat niet enkel om het wat, het gaat evenzeer om het hoe. De cappabilities benadering zou hier heel wat verduidelijking kunnen brengen. Die benadering zou ook laten zien dat niet alles in handen van de overheid hoeft te liggen en dat beleid, c.q. wetten niet per se alles tot in detail hoeven te regelen. De juridische vorm van de wetgeving blijkt vaker een hinderpaal voor een goede uitvoering van beleid waarover een behoorlijke consensus bestaat. De juridische formulering waarvan de wetgevers zich bedienen, blijkt in zekere zin zelf verantwoordelijk voor het afgrenzen van de mogelijkheden.

Men kan vinden dat mensen in de ziekteverzekering best geactiveerd zouden worden, maar de hele wet- en regelgeving wil tegelijk dat zo iemand juist niet actief inkomsten verwerft – op een legale manier. De wetgeving gaat uit van maatgevend wantrouwen tegenover mensen in de ziekteverzekering. Dat wantrouwen maakt geen afweging mogelijk tussen het aanwenden van mogelijkheden en het niet kunnen voluit gaan. Elke vorm van inkomstenverwerving  is dan een inbreuk, terwijl de huidige wetgeving  en dito controlemechanismen wel degelijk een eerder glijdend systeem mogelijk kan maken, dat voor de persoon in de ziekteverzekering en de uitbetalende instantie de ruimte laat om goed overleg te voeren. De patiënt hoeft immers niet te vrezen voor verlies aan inkomsten en kan proberen weer eigen wegen te gaan.

Hier kan men de administratie dus wel activeren en hen ertoe aanzetten meer flexibele en rechtvaardiger systemen van uitkering en activering te hanteren. Het gaat om het respecteren van die personen en niet om het cultiveren van het wantrouwen voor een profiatariaat  dat misschien alleen in de geesten van kwaadwilligen bestaat. Het zoeken naar een job is namelijk niet altijd een bezigheid die het zelfrespect bevorderd. Dat weet iedereen, nu ook mensen die tot voor kort als CEO door het leven gingen. Voor de overheid is dat een moeilijke oefening, omdat de wetgeving algemene geldingskracht moet hebben en dan is het lastig te spreken van een flexibel systeem. Toch zal in dit domein niet zo gauw flexibiliteit aanwenden, want dat zou de indruk wekken van overdreven lankmoedigheid. Wie de reeks “Yes, minister?” kent, weet dat de ambtenaren graag goede wetgeving aanpassen aan de ambtelijke gewoonten en dus dat men wetgeving zo bijstuurt in de uitvoeringsmodaliteiten dat de balans toch weer komt te liggen bij het gemak van de ambtenaar en het ambtelijk apparaat. Het brengt mee dat er soms overbodig veel overtuigingsstukken dienen overgelegd bij aanvragen aan de overheid, of het nu om een kleine verbouwing gaat dan wel om persoonlijke ondersteuning, bijvoorbeeld voor mensen met een verstandelijke handicap. Misbruiken voorkomen doet men op een voorspelbare manier, waarbij vaak de goede met de kwade bestraft. Het is daarom van belang dat bij de wetgeving en de uitvoering die aan beslist beleid gegeven wordt na te gaan of het beoogde doel ook bereikt wordt.

Zal men over drie, vier jaar inderdaad minder hoge zelfmoordcijfers kennen in Vlaanderen, als het beleid van minister Jo Vandeurzen zal zijn uitgerold. Alle respect voor de minister iets te willen doen aan die trieste situatie, dat zoveel mensen kiezen voor de dood. Maar toch, soms kan men de betrokken personen niet detecteren, gewoon omdat niemand de tekenen aan de want wil zien. Vaak zijn het maar vage schaduwen van een mogelijke wanhoopsdaad en past dat niet bij de betrokkene. Nu, aangezien niets doen geen optie is, zal men met de minister hopen dat het minstens een aantal mensen ervan tegenhoudt daadwerkelijk zelf uit het leven te stappen. Maar tegelijk weet men zeer goed dat er instanties zijn die menen dat zelfdoding of – voor sommige nabestaanden – zelfmoord behoort tot het zelfbeschikkingsrecht. Ouderen die het leven moe zijn en een stille, nauwelijks opvallende hongerstaking inzetten, kan men misschien nog aan het eten krijgen, soms blijkt het niet meer tegen te houden. Kan de overheid daar ingrijpen? Moet het ook?

De kwestie of men een groot staatsapparaat nodig heeft, hangt dus niet enkel af van de taken die de overheid zich stelt of aangewezen krijgt van de samenleving. Maar de uitvoeringsmodaliteiten kunnen bepalend zijn voor de goede en vlotte werking. Ook een tijdige evaluatie van het voorgenomen beleid, zou op tijd en stond het beleid kunnen bijsturen en niet enkel als er een ramp gebeurt. Want veel (falend) beleid leidt niet tot apert onheil, maar zal pas geleidelijk laten blijken dat de uitgangspunten niet werken. Het is in die optiek dat we niet hoeven te pleiten voor een small state of een fat state, wel voor een functionele staat, waarbij ook regelmatig beslist beleid geëvalueerd wordt. Inzake de immigratie heeft men dat wel gedaan, met aan de ene kant de visie dat het beleid tekort is geschoten als het erom gaat de nieuwkomers een waardige plaats te bezorgen – dat wil zeggen dat ze een kans kregen zichzelf te bewijzen – waardoor ineens meer aan de orde is dan het migratiebeleid en aan de andere kant kan men de migratie, bijvoorbeeld de volgmigratie niet tegenhouden, zelfs maar beter ondersteunen, want dat zou de nieuwkomers ten goede komen. Argumenten over en weer, maar het blijft moeilijk de gevolgen van de immigratie goed te evalueren.

De werking van de administratie alleen aflezen aan de hand van efficiëntie en werklast, lijkt logisch, maar de doelmatigheid van een administratie bestaat er ook in dat de opzet van de wetgeving die aan die specifieke administratie ten grondslag ligt wordt ingevuld. Dat soort overwegingen blijft op het oog een complexe zaak, die noch door de ambtenaren noch door de politici onderzocht wordt. De verhoudingen tussen ambtenaren en publiek kan dan ook verbeterd worden. Maar dan moet men wel de administratie zelf de kans geven zichzelf te legitimeren en in de uitwerking van de eigen rol ernstiger na te denken over wat haar specifieke rol is.

Een functionele overheid zal dus niet afgemeten worden aan haar omvang, maar of haar werking de gemenebest ten goede komt. Niets meer en niets minder.

Bart Haers  

Reacties

Populaire posts