De chaos achter de schermen


Recensie

Wat weet een spion meer?
Geheimzinnige manoeuvres rond een vervalsing


 Umberto Eco – De begraafplaats van Praag. Vertaald door Yond Boeke en Patty Krone. Uitgeverij: Prometheus, Amsterdam. pagina’s: 496 
Prijs:  24,95 euro) 
ISBN: 978-90-446-1732-0

Het was ons lang niet duidelijk waarom we steeds weer verstandige mensen horen vertellen over complotten in de wereld, maar we hebben al langer door dat de complexiteit van de dingen te berde brengen niet altijd in goede aarde vallen kan. Begrijpen waarom de dingen uitpakken zoals ze zijn, kan handig zijn, maar soms zijn we vatbaar voor een voorstelling van zaken die de eenvoud van de duidelijkheid of de duidelijkheid van de eenvoud voor hebben op andere. Het zoeken naar macht en hoe macht functioneert kan frustrerend uitvallen, maar met een theorie, waarin we voldoende aspecten van waarneembare uitdrukkingen vinden, kunnen we wel uit te voeten. Doorgaans hoeft dat geen problemen op te leveren, want we weten dat die theorie provisoir is. Enkele theorieën en voorstellingen lijken het lange leven te hebben en hebben wel degelijk het denken van velen bepaald of aangestuurd. De protocollen van de wijzen van Zion hebben, ondanks bewezen valsheid decennialang niet enkel de basis gevormd voor antisemitisme, voor een uitgesproken klimaat van Jodenhaat en hebben de werkelijke verhoudingen nogal verdoezeld: afkeer voor de aanwezigheid van Joden in het openbare leven was niet enkel een zaak van politiek Rechts of burgerlijke conservatieven... 

Wie complotten smeedt moet natuurlijk wel oog hebben voor wat men wil geloven en wie complotten ontmaskeren wil, zal best eens uitkijken hoe of de feiten en de theorie met elkaar corresponderen, maar wat doet iemand die wil aangeven dat complotten altijd wel weer zullen opduiken, ook als we denken dat we voldoende rationeel zijn om er de zwakke plekken van te ontwaren en bloot te leggen? Die schrijft een verhaal waarin men zo een complottheorie in elkaar bokst, zoals Eco doet.  De protocollen van Zion zijn veruit de belangrijkste gebleken, al waren die al ontmaskerd in 1920, maar ze bleven woekeren. En toch, ze bevatten nogal wat tegenspraak. Al met al is het dus een bijna grappig verhaal, al is de uitkomst bitter gebleken. Hoe kan het ook anders, want de auteur wil vooral toeschrijven aan een vermeende tegenstander die ook nog eens macht heeft, alvast wordt toegedicht, dat die veel meer sleutelposities in de samenleving verwerven dan aantal of toegeschreven kwaliteiten laten vermoeden, legitimeren. Opvallend is dat het geloof in zo een complotten en het ontwikkelen van een bizarre tekst om zo een complot bloot te leggen beide in een eeuw tot stand komen die we ook kennen als bijzonder rationeel en positivistisch. 

Umberto Eco, die kon er blijkbaar niet om heen, dat er toen op verschillende manieren met complotten werd gejongleerd, maar dat het begin lijkt te liggen in het overnemen door complotteurs van literaire teksten. Eugène Sue lijkt in deze zin een belangrijke bron voor inspiratie geweest te zijn. Met zijn feuilletons kon hij het verhaal van de miserie van de lage klassen in Parijs vertellen en als socialistisch parlementslid kwam hij in 1851 in botsing met Napoleon III. Het valt op dat hij en anderen die toen de problematiek van de armoede in de samenleving wilden aantonen voor le Petit Napoléon de vijand werden, terwijl de presidentskandidaat net bij de armen steun had gezocht. De machthebbers leken en bleken blind voor de ellende van velen die in Parijs aanspoelden. De machtsgreep van Napoleon III vormde een hinderpaal om een ander beleid te gaan voeren. Velen zijn toen overigens uit Parijs en Frankrijk vertrokken in ballingschap, naar Brussel dus.  

Nadien zouden anderen de verwijten, gericht  aan de Jezuïeten over hun pogingen het bestuur onder controle te krijgen, overdragen op de Joden, maar uiteraard zijn er geen argumenten voorhanden om dat streven naar almacht over de wereld te staven. Deze historische realiteit was velen in de jaren nadien al vlug ontgaan en het gevolg was dat de protocollen van Zion op enig moment voor waar werden aangenomen, al was dat na 1920 toen de vervalsing duidelijk werd en de London Times dat uitbracht. Umberto Eco doet dus iets wat maar weinig literatoren hebben gedaan, de geschiedenis van de vervalsing zelf verwerken, waardoor blijkt hoe de hele geschiedenis nergens op slaat. De roman is dus op dat vlak nergens vergelijkbaar met de vele verhalen die de ronde doen, zoals de verhalen over de tempeliers of andere geheime genootschappen. 

Umberto Eco brengt ons meteen ook in een andere sfeer want we lezen over Cavour, Garibaldi en de hele complexe historie van de eenmaking van Italië in de loop van de 19de eeuw, want die geschiedenis is tekenend voor een Europese cultuur waarin naast rationele argumenten andere motieven meespelen. De rol van de Paus, van de revolutionairen en van allerlei krachten blijft in dit boek op de achtergrond, wat tot de suggestie leidt dat de hele eenmaking in een sfeer van spionage en contraspionage gehuld is. Het publieke discours maskeert dan ook, overigens vaak ten onrechte, spelletjes achter de schermen. We menen dat er in het geval van de Protocollen van Zion veel aan belangen heeft gespeeld die echter niet onmiddellijk konden openbaar worden, zonder weer andere complotten te voeden. Want er was altijd al een zekere mate van animositeit tegenover Joden en soms kwam het in Europa tot pogroms, maar dat was lang voor de tijd die Eco beschrijft. In Rusland daarentegen zou na  bloedige Zondag in 1905 - toen een grote mars in Sint-Petersburg werd gehouden en die door politie werd uiteengeschoten,  een grote progrom op last van de Tsaar beginnen. Maar tegen die tijd stonden er in de Europese legers Joodse soldaten en officieren naast Duitsers, Fransen, Oostenrijkers, al naar gelang. De integratie in Europa was dan ook al aan de gang sinds de 18de eeuw - in Holland zelfs sinds de 17de eeuw - en slaagde met redelijk succes. Namen werden aangepast en sommigen schreven zich in bij Christelijke kerken, bekeerlingen dus. Nog anderen lieten al het geloof achter zich en werden belangrijke vertegenwoordiger van een liberale burgerij. 

Het is dan ook vreemd dat net in Europa de fundamenten voor een verregaande complottheorie werden uitgewerkt, maar anderzijds, hier bestonden tradities die gemakkelijk toepasbaar bleken op elke mogelijke vijand van het volk: jezuïeten, vrijmetselaars en Joden dus. Sommigen maakten er bovendien zelf een ratjetoe van, door pseudo-loges te maken en allerlei graden in het leven te roepen, die zelfs voor een loge wat ongeloofwaardig klinken, want laten we eerlijk zijn wat kan broederschap doen als er 33 graden van meesterschap zouden zijn, zonder van de initiaties een farce te maken?

Waar we uiteindelijk op uitkwamen was dat Eco in dit boek iets doet, wat we echt wel waarderen kunnen, namelijk aantonen dat belezenheid en kennis van zaken van de (oude) letteren toelaten zich niet aan idiote complotten te laten vangen. Er zijn mensen die geloven, menen te mogen aannemen, vandaag dus, dat er ergens een instantie zou zijn die ons met allerlei gassen en stralingen zou willen raken en ziek of gek maken. Dat we onze aarde uitputten en dat we weinig zorgzaam, duurzaam met de aarde omspringen, dat weten we, dat we niet onmiddellijk een oplossing voor vinden, omdat we met vaak scherp conflicterende waarden tegen de zaken aankijken, blijkt hen te ontgaan. De literaire vertolking hiervan, weerspiegeld in de historie van de Italiaanse eenmaking, gebaseerd op complotten, spionage en contraspionage laat Eco toe aan te tonen dat die eenmaking van Italië een eigenaardige komedie moet zijn geweest. Nu, in de sterren stond wel geschreven dat ook Italië zich op enige moment wel vrij zou maken van de verdeeldheid op het schiereiland, dat de orde die Metternich en de mogendheden hadden geschapen in Italië en de Nederlanden niet voor eeuwig was, als het volk er niet bij betrokken was, wat zowel in de Nederlanden, de secessie van België en de inspanningen van Cavour om vanuit Piëmonte de eenmaking voor het huis van Savoye te realiseren, het geval was. Dat in de jaren na Wereldoorlog II een loge als Propagande Due kon ontstaan, lijkt tot de weeffouten in het Italiaanse systeem te behoorden. “Furbo”, het bewust misleiden en belazeren van de kluit, was en blijft een deel van de Italiaanse staatsopvatting te behoren. In deze zin kan men in Eco een scherp criticus van het Italiaanse bestel vinden. 

Gaan we hiermee te ver in de lezing van het boek van Eco? Het is een feit dat slechts weinigen zicht hebben op die eenmakingsgeschiedenis en dat het democratische gehalte van de Italiaanse eenmaking nogal warrig en vaag is gebleven, mag ons ook niet ontgaan. Wat we zeggen over de Belgische secessie van 1830 lijkt dan helemaal van de pot gerukt, maar bij nader toezien was er ook hier sprake van een kleine groep gelijkgezinden die de zaken naar hun hand gezet hebben, terwijl er bijvoorbeeld in Gent heel wat welwillendheid bestond ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden. Wellicht was de koning, Willem I wat te eigenmachtig, maar een secessie was ging hen te ver. Over het gewicht van het Orangisme bij de Franstalige bourgeoisie en de middenklasse kan men wel enige bladzijden vinden, doorgaans is het een van die verhalen waar men vanuit gaat dat er maar enigszins grond voor is. 

Maar zoals gezegd breekt Eco vooral een lans voor een beter begrip van sommige complotten door er de basis van te kennen. Dat hij met zijn boek als het ware een vorm van Wikileaks beschrijft, valt dan onder de ironische facetten van de leeservaring. Geheime diensten zitten vol charlatans die doen alsof zij dingen weten, maar om betrouwbaar te zijn, moeten zij aan komen draven met informatie die de andere al weet. En als de pers vrij is, als de censuur er zich niet mee moeit dan kan men veel van die opgediste verhaaltjes wel tijdig als vals aanvoelen, zonder er zich verder over het hoofd te moeten breken of die geheime diensten met al die participerende lieden zich al dan niet aan ongeoorloofde uitlatingen bezondigen, zodat men in alle openheid de zaak kan onderzoeken en ter discussie stellen. Anderzijds blijft er de geheime studie van het Pentagon over de inmenging van de VSA in de Vietnamese zaken en de  leugens die daarover verteld werden. Daniel Elsberg heeft die via de publicatie van Pentagon-papers bekend gemaakt al is ons dat al lang weer ontschoten. Maar dat lijkt nu niet (meer) zo spectaculair als we vandaag kunnen bevroeden, omdat wij denken aan Nixons Empeachment. Of was het Watergate schandaal nu net een poging de publicatie van de Pentagonpapers te doen vergeten? Ach, heerlijke complotten.

Het verhaal van Eco komt dus ergens uit voort, meer dan om een verhaal te vertellen, maar via het verhaal maakt hij ons duidelijk maken dat het land, Italië, maar bij uitbreiding Europa en zelfs het mondiale welbevinden niet ondergeschikt kan zijn aan de eigen belangen. Concreet laat hij kapitein Simonini losweg poneren dat zijn vervalsingen en bijdragen aan de (contra-)spionage hem tijdig 300.000 Francs moesten opbrengen. Wellicht moeten we dat bedrag lezen als een veilige marge voor een rentenier om zonder zorgen te kunnen leven van de “krozen”, de renten of de renten op de renten. 

We begrijpen dan ook niet waarom de recenten tot nader order het verhaaltje maar iets vinden van de orde van een Dan Brown. Net omdat Umberto Eco hier nog maar eens die andere obsessie, de vrouwenhater, ten tonele voert, want op een of andere manier speelt hij het klaar dat Baudolino, Adso en dus ook onze kapitein vrouwen met een duistere vijandschap bejegenen. Maar Adso ontdekt de tederheid van een lokale schoonheid uit de omgeving, Baudolino ontmoet Hypatia, een geleerde dame, of liever, een volgelinge van een geleerde uit het Alexandrië van het laat-Romeinse rijk, die door christenen zou zijn verscheurd en verbrand. Het is een merkwaardig verhaal, waarover, mochten we er meer over weten, wel meer gezegd kon worden. 

‘wie zich andere werelden voorstelt,
verandert ook deze wereld uiteindelijk.’

Men kan Umberto Eco als zo een typische intellectueel afdoen, in de loop der jaren hebben we in zijn boeken telkens weer pogingen gevonden onze kijk op de wereld te onderzoeken en tussen aannames en werkelijkheid te leren navigeren. In zijn wonderlijke boek “Het eiland van de vorige dag” gaat hij op zoek naar de manier waarop geleerden in de 18de eeuw dachten het probleem van de lengtegraden op te lossen. De aarde is rond en voor de breedtegraden had men met de Mercatorprojectie en het kompas de verdeling van de aarde van Noordpool tot Evenaar en van Evenaar tot de Zuidpool naar bevrediging en met vrucht voor de scheepvaart weten op te lossen. In deze roman, het eiland van de vorige dag laat hij zien dat de instelling van een nul-meridiaan en een verdeling in 360° bruikbaar te maken. De berekening van positie vandaag via GPS is veel eenvoudiger, maar toen kon een schipper kiezen tussen gegist bestek of toepassing van driehoeksmeting om de lentepositie te bepalen.

Kortom, we begrijpen het wel dat het sommigen ergert wanneer Eco in zijn werk nogal obscure wetenschappelijke oefeningen maakt, maar wie de geschiedenis zelf onder ogen neemt, zelfs en vooral waar die doorwerkt in het heden, kan zich wel de bedenking maken dat hij via de kracht van het goede verhaal wel weet te hanteren om ons aan het denken te zetten. De populariteit van “de Naam van de Roos” werd hem niet zonder afgunst aangerekend, terwijl het boek ons opnieuw met onze vormen van redeneringen en argumenteren confronteerde. In die zin was het minder een aanval op het rationalisme dan een voorbehoud bij het hanteren van rationalistische schema’s. 

Kunnen we aan “de begraafplaats van Praag” een betekenis van deze orde toekennen, dan is die te vinden in de idee dat we ons vandaag zo gemakkelijk op sleeptouw laten nemen door lieden en voorstellingen waarvan we menen dat die betekenis hebben, omdat we er zelf iets van menen te weten. Nog eens, Wikileaks is zoiets waarvan wij nog altijd niet de meerwaarde hebben begrepen, terwijl we zelden of nooit de moeite nemen die geruchtenmolens zelf te ontwarren, wat we met enige kennis van de geschiedenis en cultuur wel degelijk kunnen. Of nog, verwijzend naar Mulisch, aan gene zijde van de gouden wand van de macht is het evenzeer een klerezooi als aan deze zijde. Een puur feitelijke benadering is wellicht niet afdoende, een poging samenhangen te ontwaren, zonder ons met complotten in te laten, blijkt evenzeer mogelijk. 

De vorm, waarin kapitein Simonini zich van tijd als een abt verkleed doorheen zijn omgeving beweegt en hierover in een dagboek verslag doet, waarbij nu eens de kapitein en dan weer de abt of zelfs de verteller aan het woord zijn, kan ons wel aanspreken, omdat hij ergens een nostalgische snaar aanraakt, net als met de gravures het geval is. Anderen zullen menen dat Eco hier nog maar eens niet slaagt in wat men van een auteur mag verwachten, een goede roman te schrijven, maar zelf denken we dat, vergeleken met veel andere schrijfsels van deze tijd, weinig in dit werk storend blijkt. Historisch stelt het niet zo heel veel voor, maar als kijk op de geschiedenis kunnen we dit werk wel waarderen, omdat Eco er wel degelijk in slaagt de culturele aspecten van de negentiende eeuw bloot te leggen. In deze zin denken we dat het boek enig ongenoegen opwekken kan, maar is dat niet wat een goed boek nu net vermag?

Ons behagen met de cultuur aan de orde stellen of net ons welbehagen dat we vinden in ons begrip van de letteren, de kunsten in het algemeen en de wereld als zodanig lijkt men dan eerder te moeten zoeken in het tonen van de mens in diens zielige onvermogen het eigen geluk te realiseren. Eco onderzoekt de cultuur en we krijgen er een hele boterham aan. Dat hij zijn culinaire uitstapjes breed uitsmeert? Natuurlijk, de romans van Stendhal en anderen laten vaak de plaats, status van iemand duidelijk zien aan de maaltijden die op tafel komen. Bovendien, in een tijd waar de televisiekoks elkaar verdringen en waar bladen volstaan met “exclusieve” tips voor dit of dat restaurant, waar aan de culinaire magie van de fusion en chemische abracadabra ongemeen veel aandacht besteed wordt, zonder dat we echt overtuigd worden van de kwaliteit ervan, zonder dat we het genoegen ervan anders ondervinden dan in mooie plaatjes en praatjes bij plaatjes, vinden we het koketteren met complexe culinaire hoogstandjes uit die periode echt wel werken. De mayonaise pakt hier dus wel degelijk.

Bart Haers
12 maart 2011




Het is enige tijd geleden dat ik de roman heb gelezen en toch denk ik dat de recensie, dat de bespiegelingen hun redenen van bestaan hebben. De kwestie is dus dat we een boek kunnen lezen, omdat de auteur de werkelijkheid laat functioneren, zoals die is. Maar het is een werkelijkheid die niet direct uit bronnen of feiten af te lezen valt. Vandaar deze laattijdige maar toch wel pertinente recensie.


Reacties

Populaire posts