Kritiek als kracht van democratie
Brieven
Gecontesteerde
macht
De kracht van
democratie: kritiek
Es ist noch nicht genug, eine Sache zu
beweisen.
Man muß die Menschen zu ihr auch noch
verführen
Friedrich Wilhelm Nietzsche
L.S.
![]() |
Friedrich Nietzsche als jong genie. Sommige mensen vinden zelfs een aforisme nog niet passend genoeg. De wijsheid leren aandragen ook al lijkt ze te gek voor woorden, het blijft een mooie gedachte. |
In de overtuiging dat we in een democratisch
land leven, denken velen dat ze daarmee het recht mogen claimen
ontegensprekelijk hun gelijk te laten gelden. Men zoekt daarbij vaak naar de
opvallende frasen om via de journalisten ook het volk te verleiden en eventueel,
soms, heel soms, te verheffen. In het stuk dat volgt en dat ik eerder al hadden
willen schrijven, gaat het erom hoe we met macht omspringen en waarom het
wenselijk is dat die gecontesteerd wordt. Het blijft maar de vraag hoe we in
een democratisch bestel, waar twee voorwaarden vervuld zijn, namelijk een brede
groep hooggeschoolden dragen de samenleving en vervolgens is er een vlotte
toegang tot informatie, het debat
organiseren. Een van de knelpunten vormt de positie van de
volksvertegenwoordiger, waarbij er meer dan een vraag aan de orde is. De vraag
zal mij hoe dan ook bij de Vierde macht brengen.
Overtuigd zijn dat we in een democratie leven
is een zaak, een andere is het te weten wat we dan met de macht, de
mogelijkheden die ons uit de beginselen van de democratische politieke opbouw
van de samenleving toevloeien, aan moeten vangen, mogen aanvangen, kunnen aanvangen.
We weten dat het voor velen een dogma is dat het model van de democratie te
vinden is bij de oude Grieken, bij Perikles en eventueel bij Plato, al is dat laatste een vergissing.
Bovendien kan men zonder veel moeite ontdekken dat de democratie in Rome vorm
gekregen heeft via de rechtsstaat en een aantal instellingen, ambten, die
behoorlijk complex oogden. Maar ja, voor velen is Rome Caesar, Augustus, Nero
en Calligula, maar misschien is dat de grote vergissing. Zelfs Caesar was nooit
iets kunnen worden als de macht niet zo duidelijk gestructureerd was geweest.
Dit geldt op twee domeinen, de ambten en de cursus honorum spelen een belangrijke
rol, maar ook de omgang met de tegenstanders is gestructureerd, vooral in de
senaat., De enorme groei van het rijk heeft met zich gebracht dat de ambten
verder ontwikkeld werden en dat een grote homogeniteit tot in de verst
afgelegen gebieden mogelijk werden. De macht, de ambtelijke uitvoering lag voor
de burgers vast. De moorden in en op het Capitool bleken Rome lange tijd niet
te raken als grootmacht. Wellicht is het pas toen de gezagscrisis in de derde
eeuw uitbrak waarbij een eindeloze reeks keizers, soldatenkeizers het gezag in
handen dachten te krijgen, maar aan
iedereen ook even snel weer ontglipte, dat ook de burgers ontdekten hoeveel ze
aan het verliezen waren. Maar toch zal men nalaten op te merken dat de
instellingen van het Romeinse rijk, in het Westen, langer zijn blijven doorleven,
dan men doorgaans voor mogelijk had gehouden.
Maar de grote aanzet tot gedeeld bestuur kwam
er op twee niveaus, met de mythe van de koning in zijn raad van pairs, zoals
Karel de Grote min of meer wist te realiseren en aan de andere kant, naarmate
steden zich vanaf de 10de eeuw begonnen te ontwikkelen in Europa. De
curia regis werd uiteindelijk de basis van zowel de administratie, een bestuur
met een legitimatie van bovenaf, als van de later onafhankelijk besturende
regering, waarbij het koningschap dankzij de genade gods, een hemels mandaat
dus, in theorie niet te contesteren viel, terwijl in de steden een
machtslegitimatie ontstond die vanuit het volk kwam. In de praktijk heeft dat
niet zo paisibel uitgepakt, want de vorsten dienden hun macht te veroveren op
de pairs, zoals de Franse koningen mochten ervaren. Onder andere Lodewijk VI en
Filips IV de Schone hebben de macht van de Franse kroon weten te versterken,
binnen het eigen gebied, door betere administratie. Machtsconflicten ontbreken
niet en elk gezag moet zich in de feiten legitimeren, dus door handelingen. In
een regio als Vlaanderen en Brabant waar de steden gedurende enkele eeuwen min
of meer het gezag van de landheer, de graaf in Vlaanderen en de hertog in
Brabant, konden uitdagen en zelfs overtroeven, werden vormen van vreedzame
co-existentie ontwikkeld. Het blijft daarom zo bizar dat contemporain historici
als Marc Reynebeau de voortdurende worsteling tussen de verschillende krachten
en machten, zoals Hendrik Conscience dat niet geheel ongelukkig heeft
beschreven, als een mythe wegzetten. Men weet eindelijk niet, denk ik dan, of
wil niet vatten hoe de macht vorm werd gegeven doorheen de eeuwen, waardoor men
over de achttiende eeuw spreekt als een tijd van feodaliteit, terwijl de macht
in delen van Europa al veel moderner was georganiseerd.
Want wie nader toekijkt, merkt hoe van de
twaalfde eeuw af lokale besturen tot stand kwamen, waarin machtsverhoudingen
wel heel nauw luisterden. De kwesties die bepalend zijn voor een goed begrip,
betreffen zowel de ontwikkeling van het recht, van het muntwezen en van de
militaire mogelijkheden. De andere kwestie die zich gedurende eeuwen stelt
luidt: van wie is de publieke ruimte? De vorsten bij de genade gods meenden al
of niet terecht dat zij het koninkrijk bezaten, maar die uitspraak kan men als
een mythe beschouwen, want precies de ontwikkeling van het recht, zowel van het
Romeinse recht in de vorm van positief recht als van het feodale recht lieten beide
toe ideeën te ontwikkelen over het gezag van de vorst als een publieke
instantie en te vermijden dat het om
private aangelegenheden van een familie zou gaan. Dat spanningsveld heeft tot
in de moderne tijd de wijze van politiek beoefenen bepaald, meer nog, het
blijft altijd de uitdaging voor de politieke wereld, in onze democratie te
vermijden dat politiek een zaak van enkele families, een paar honderd families zou
worden. Als voorbeeld van hoe het volk bestuur in handen kreeg, kan de
Republiek helden, met Johan de Wit die als burger het hoogste staatsgezag kon
waarnemen, dat wil zeggen, dat hij als Raadspensionaris het dagelijkse reilen
en zeilen van de Staten van Holland en van de Staten-Generaal te regisseren
had. Maar zonder akkoorden van de leden van de staten van Holland en van
Dordrecht en Amsterdam kon hij niet veel bereiken. Relaties en netwerken
speelden daarbij een informele rol, formele voorrangsregels, zoals die van
Dordrecht een andere. Johan de Wit kon die bespelen tot de druk van Willem III
en vooral diens partij te hevig werd. In dit geval contesteerde een
behoudsgezinde partij de macht van de leden van de Staten, die gekant waren
tegen een terugkeer van de Stadhouder.
Maar ook met Johan de Witt gaat het nog om de macht van enkelen, een
oligopolie, die bepalen zouden wat goed is voor het gemeen. In democratieën
lijkt dat gevaar weg gewerkt, maar zeker is het nooit, zeker is dat niet
vermijdbaar, als men de toegang tot politieke ambten goed weet af te schermen.
Dat kan men niet vermijden als de pers en het publieke debat zorgen voor
voldoende openheid en kritische zin. Dan blijkt dat sommigen menen dat de media
vooral die informatie brengen die den volken genegen is of behagen kan. Zeker
is dat niet, omdat de rekrutering van journalisten in wezen in dezelfde optiek
gebeurt als het geval is politiek personeel. Daarom is de kloof zo groot tussen
mensen die vroeg in het politieke zijn gestapt en mensen die er na een loopbaan
in de industrie of de universiteit in stappen, om nog te zwijgen van de luitjes
uit de showbizz.
Maar zij maken het mooie weer niet in de
politiek, maken er wel een mooi plaatje van, al mogen we hier niet
generaliseren. Toch is het van belang te beseffen dat de rekrutering van jong
volk in de politiek, van dossiervreters wel eens tot bedrijfsblindheid kan
leiden, waardoor men, zoals in het dossier van de onderwijshervormingen blijkt,
geen ruimte meer heeft om te gaan discussiëren over wat men nu wel wil bereiken.
Dat mensen niet uitgesloten mogen worden omwille van hun ouders, ligt voor de
hand. Minder voor de hand lijkt de gedachte te liggen dat onderwijs genieten
meer is dan les volgen en dat een
leerling in het middelbaar onderwijs, de humaniora wel degelijk ook een eigen
bijdrage te leveren heeft. Het studeren om in staat zijn dingen te doen, ging
samen met de ontwikkeling van inzichten over ontvoogding en kon bij de
bevolking op steun rekenen, daadwerkelijke ondersteuning ook. Toen dat proces
in grote mate gelukt leek, begon de tegenbeweging, waarbij men vond dat het
behalen van een diploma niet ten koste mocht gaan van het geluk van het kind,
c.q. niet tot onnodig lijden mocht leiden. Het punt is nu dat politici,
ambtenaren en experten van de inrichtende machten de discussie over de doelen
van het onderwijs weigeren te voeren, zeker met zogenaamde buitenstaanders. Nu
vraag ik u, wie zijn hier buitenstaanders?
Het onderwijsdossier biedt de mogelijkheid aan
te tonen dat er veel te zeggen valt voor een open debat over maatschappelijke
kwesties, waarbij niemand, noch de experten noch de politici het monopolie van
grotere inzichten mogen opeisen. Het punt is namelijk dat de politici en
experten die een bepaalde visie voor ogen hebben en daar op theoretische
gronden van overtuigd zijn, niet geneigd of bereid blijken daarover een open
debat te voeren. Het hangt samen met de klacht van Susan Neiman in haar essay Morele Helderheid en met het essay van Richard Sennett over
vakmanschap, ook in het academische gebeuren. In beide gevallen gaat het erom
dat de discussie beperken tot het academische milieu, c.q. het circuit van
experten in een bepaald vakgebied er aanleiding toe kan geven dat weerstand
tegen het voorgestelde inzicht als onbelangrijk af te doen wegens niet
berustend op de juiste kennis. In die
zin kan men bijvoorbeeld opmerken dat arbeidsorganisatie in een Sovjet-model en
in het Amerikaanse kapitalistische model voor de betrokken werknemers of
arbeiders minder verschil uitmaakte dan we van buitenaf kunnen vaststellen. In
beide gevallen werd de mogelijke inbreng van de arbeiders, toch bepaald geen
buitenstaanders, genegeerd wegens niet competent. Van processen die vervreemding
bevorderen gesproken.
Het punt blijkt te zijn dat de discussie over
de doelen, bijvoorbeeld in het onderwijs, niet ter sprake kunnen komen zonder
op grote weerstanden te rekenen. Neem bijvoorbeeld het punt van de
defensie-uitgaven. Jarenlang was het not done daar in positieve zin of
negatieve zin over te spreken, alleen moest het bedrag zo laag mogelijk blijven.
Natuurlijk, na 1989 leefde er de idee dat we een vredesdividend zouden innen en
dacht men dat het geen goed doel dienen zou als men defensie ernstig zou nemen.
De oorlog in Afghanistan en die in Irak waren eerste indicaties, maar vooral de
verschuiving van de aandacht van het Pentagon naar Azië en de vaststelling dat
Europa in haar achtertuin de orde moet bewaken, zoals in Lybië is gebleken,
maar nu ook in Mali, laat zien dat we over defensie opnieuw onze inzichten
zullen moeten herijken. De logische evolutie naar een grote Europese Defensie
Unie blijft vooralsnog een taboe, terwijl de samenwerking met Nederland en
Luxemburg wel op de sporen wordt gezet, maar ook geen voorwerp uitmaakt van een
goed debat.
De zaak is dan dat ons leger niet meer lijkt te
dienen voor het eigen publiek, de eigen politieke entiteit maar het gaat over
een rol die buiten de eigen grenzen ligt en toch eigen welzijn kan bevorderen.
Ook dat is gebleken toen er in Lybië troebelen uitbreken en het toenmalige
regime zomaar mensen op de boot naar Lampedusa zetten. Toch merkt men in de
brede media weinig aanzetten deze inzichten te onderzoeken. Veel liever zal men
zeuren over Europa of over de kost van defensie, eventueel de belasting
ontwijkende miljonairs en miljardairs. Eerlijk is het niet, maar wie beweert
dat niet te zullen doen mocht het geval hem of haar te beurt vallen, hoeft niet
meteen de hand op te steken, want geloofwaardig klinkt het niet. De andere kant
van de medaille is dat die welgestelde lieden het zich ook niet zomaar kunnen
veroorloven te vertellen dat de staat te duur is, zoals mijnheer Roland Duchâtelet
het stelt. Er is sprake van een efficiënciedeficiet, dat klopt, maar de vraag
is nog maar hoe we dat moeten begrijpen. Het gaat er namelijk ook om dat de
hofhouding van een democratisch bestuur vandaag alleen op basis van
kostenefficiëntie wordt beoordeeld en het is mijn indruk dat de hofhoudingen
van partijen niet enkel een kostenpost vormen, maar voor het bestel ook als buffer
kunnen werken tegen kritiek. Men zou kunnen stellen dat het Vlaams Belang er
kwam omdat de partijen niet voldoende hebben geïnvesteerd in een elite die het
beleid kon verdedigen op een geloofwaardige wijze. Niet geloofwaardig voor de
partijen, maar voor het publiek. Net de discussie in Frankrijk over Le Gauche Caviar werd door Luc Vanneste wat Vlaanderen betreft
als een fictie afgedaan, terwijl de critici van rechts overal sporen zagen van
dat chique links, dat de gedachte claimt dat men de belangen van derden mag
verdedigen zonder er zelf naar hoeven te lezen. Men zal begrijpen, zoals Hans
Achterhuis schreef in Zonder vrienden
geen filosofie, dat men niet arm hoeft te zijn om het socialisme te
verdedigen, maar wel meen ik te begrijpen van hem dat je niet zomaar anders kan
handelen dan je anderen voorhoudt dat het zou moeten. Nu, de kritiek aan de
sociaal-democraten daartoe beperken zou wat simpel zijn, maar men mag het ook
niet zomaar van zich afschuiven. Overigens geldt dat ook wel voor liberalen en
christen-democraten, groenen en Vlaams-nationalisten. Heiliger willen zijn dan
de paus is riskant, anderen ethisch gedrag willen bijbrengen neigt niet enkel
naar paternalisme maar kan verkeerd uitpakken. Veel kritiek en zeker nogal wat
populisme mikt namelijk op kleine kantjes van politici, heeft het over
postjespakkerij. Dat valt niet te weerleggen als men inderdaad zelf ook een
discours voert over efficiëntie en de mond vol heeft van een rationele
benadering van de politiek.
Laten we wel wezen, het politieke debat wordt
gevoerd met vele agenda’s in het achterhoofd.. Er zijn weinig politici die
zozeer de gave van de pointe hanteren als Louis Tobback, waarbij hij zich voor
de TGV zou gooien mocht die ooit Leuven aandoen. Of stoppen voor een rood
verkeerslicht in de woestijn… Het klinkt goed, sluit elke verdere discussie uit
en het hoeft niet volkomen ernstig opgevat te worden. Maar Tobback wist dat
Leuven een verplichte passage zou zijn voor de TGV, eens men besloot naar
Keulen te rijden, toch? Toch heeft men dat geografische accent in Tobbacks uitspraak
nooit ernstig genomen. En stoppen voor een rood verkeerslicht in een
godvergeten dorp in Vlaanderen is inderdaad aangeraden, behalve als het licht
niet meer werkt, natuurlijk en men blijft staan, dan gebiedt redelijkheid te
onderzoeken of men toch veilig verder kan.
Het gezag contesteren is overigens net aan
Tobback niet besteedt. Tijdens de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen
afgelopen jaar kon hij zonder veel weerstand zijn tegenstanders met dergelijke
bons mots eronder houden. Het gezag zou geen contestatie behoeven als er niet
al die geheime agenda’s waren die iedereen altijd wel bij de hand heeft. Het
kan zo wijzen op een gebrek aan interesse voor de zaak zelf. Overigens, hoewel
de gedachte van Churchill – de vader van
Winston – dat het de taak is van de oppositie zich te verzetten, kan men niet
om de wijze waarop zich dit manifesteert heen. Het Kunduz-akkoord in Nederland
om toch troepen en ondersteunende politiedienst naar Afghanistan te sturen en
het Lente-akkoord, met dezelfde partijen laat zien dat partijen – met een
interval van toch ongeveer een jaar? - ook kunnen meewerken vanuit de oppositie
om iets gedaan te krijgen. Alleen zijn de partijen niet beloond, behalve de
VVD.
Net daar zijn de media tekort geschoten in hun
analyse. Inderdaad zaten er haken en ogen aan het Lente-akkoord, mocht het
publiek dat ook weten, maar blijft het toch maar de vraag, denk ik, of de
gevolgen van het niet vinden van een begrotingsakkoord – na het afspringen van
het overleg in de regering Rutte – niet veel groter waren geweest. Het ging
erom en gaat er nog steeds om de economische motoren opnieuw aan de praat te
krijgen, maar als men ziet dat zo een ongerijmde samenwerking toch werkt, dan
hadden de journalisten en ghosts, zoals Pauw en Witteman er wel iets meer
waardering voor mogen opbrengen. De kwestie is dat er nu een regering zit, die
ook met een zwaar probleem geconfronteerd is geworden, over de zorgverzekering
en de eigen bijdrage van de patiënten. Maar die patiënten zijn maar patiënten
als ze zorg nodig hebben, anders zijn zij burgers en de burger vond die eigen
bijdrage eindelijk wat te hoog, zeker de tweeverdieners en kaderleden van de
overheid en de bedrijven. Overigens heb ik die eigen bijdrage altijd verbonden
geacht met de nood aan zorg, maar het kan dus blijkbaar ook dat iedereen een
eigen bedrag maandelijks moet betalen aan de eigen zorgverzekering. Maar in dat
geval is er geen sprake meer van verzekering maar een indirecte belasting. Het
blijft een moeilijk dossier, te meer daar in België die kost anders berekend
wordt, vooralsnog en we niet goed weten waar het verzekeringsaspect zit.
Het is dus van belang te begrijpen waar het om
gaat en dat ook in de democratie de partijen aan de macht niet geneigd blijken
dat verhaal te vertellen. Dan is er een stevige oppositie nodig, maar ook een
goed geoutilleerde pers – met radio en televisie – om de vele aspecten van een
dossier te belichten en aan te geven welke balans de regering of het
stadsbestuur voor ogen staat bij een besluit. Het kan perfect dat een regering
vertelt dat men gegeven de omstandigheden, een crisis, offers zal moeten
brengen. Maar dan dient men ook erover te waken dat die billijk verdeeld zijn.
Het feit dat sommigen eraan ontkomen klopt dan niet. Aan de andere kant, wie
naar ons belastingsysteem in België kijkt, maar dat lijkt ook in Nederland het
geval te zijn, zal merken dat wie hard roept de fraude te willen bestrijden zal
merken dat het gebrek aan fiscale stabiliteit voor burgers en ondernemers al
een groot obstakel vormt. Een tweede element is dat men het gelijkheidsbeginsel
niet altijd goed blijkt te interpreteren want als de gelijkheid de sterkste
partijen een voordeel geeft, zoals met het ingewikkelde fiscale bestel, voor
vennootschappen nog meer dan voor natuurlijke personen, dan moet men nagaan hoe
dat terug in evenwicht kan worden gebracht.
Om al die redenen zal men nog wel enige tijd
bezig zijn de macht en het gezag te contesteren. Het zou van een gebrek aan
toewijding aan de publieke zaak getuigen als men er zich van zou onthouden.
Maar tegelijk zou het naïef zijn op elke slak zout te leggen, want dan verliest
men de hoofdlijnen uit het oog en ook eigen voorop gezette ideeën. Toch is er
nog deze vraag: zal men zich bij dat contesteren ook laten verleiden tot
gemakkelijke slogans? Want men moet ook wel weten waar men heen wil en tegelijk
kan men zich best voldoende steun verwerven. Dus kan ik niet anders dan
besluiten met het volledige aforisme van Nietzsche, waarbij we erop wijzen dat
Torheid niet op Dorheid rijmt maar eerder dwaasheid betekent:
Noch nicht genug! — Es ist noch nicht genug, eine Sache zu beweisen, man muss die
Menschen zu ihr auch noch verführen oder zu ihr erheben. Deshalb soll der
Wissende lernen, seine Weisheit zu sagen: und oft so, dass sie wie Torheit klingt!
Vale,
Een waakzaam burger
Reacties
Een reactie posten