Leven na de oorlog
Recensie
Fijnschilderen
in de avond
De tekenen misleiden
niet
Stefan Hertmans, Oorlog en Terpentijn. Roman.
De Bezige Bij Amsterdam 2013; pp. 333. Prijs: 19,90 €
Stefan Hertmans was in gesprek met Stefan Brijs,
die een boek had geschreven over WO I, vanuit het perspectief van een Britse
soldaat John Patterson, die zijn leven overhoop gegooid zag, toen de oorlog
begon. Hertmans bezoekt ons met een verhaal over een Vlaamse soldaat, Urbain
Martien, die zijn grootvader was en die hij gekend had zoals kleinkinderen hun
grootvader kunnen kennen. Toch weet hij van het verhaal iets te maken dat ons
kan bezig houden.
Oorlogen herdenken, het blijft een vreemde
bedoening. Oorlogen overdenken is een ander paar mouwen en daar komen we minder
vaak toe. Overigens is het stilaan duidelijk dat velen dat overdenken overbodig
achten omdat we er toch al zoveel over weten. De moeilijkheid evenwel is dat we
niet goed weten of we er wel zoveel van weten als we denken. De namen van
bevelvoerende generaals? De politieke discussies? De geschriften en pamfletten,
het lot van de burgers? Duidelijk is dat er veel over te vertellen valt, waar
we niet meteen klaar mee zijn. Tegelijk kan het geen kwaad als auteurs zich van
de zaak kwijten en zeker WO I opnieuw in gedachten belichten.
Urbain Martien leeft en woont in Gent, in de
buurt van de Dampoort en het slachthuis, kortom, niet zo ver van de wereld die
Jean-Pierre Rondas beschrijft als hij de teloorgang van de christelijke zuil
beschrijft. Het gaat er niet goed aan toe bij de familie Martien, maar toch,
het is geen gewoon gezin, want de vader schildert fresco’s in kerken en
kapellen, met een onvoorstelbare inzet en bevlogenheid, waarover we in dit boek
veel vernemen. Hoewel de familie niet kan bogen op enige welstand, krijg je al
lezende de stellige indruk dat de armoede dan wel bestreden moet worden, maar
tegelijk heerst er liefde, heerst er ook een zekere trots te zijn wie men is.
Franciscus was namelijk getrouwd met een meisje uit een betere familie, die
kostschool had gelopen. Maar het gaat erom, leert de auteur begrijpen naarmate
hij de geschriften van zijn grootvader doorkomt, dat hij, Urbain, de zoon een
bijzondere band heeft met zijn vader en moeder. Opvallend genoeg krijgt de jongeman
niet zo heel veel school, maar toch blijkt hij goed te kunnen lezen en
schrijven. De vraag die de auteur niet behandelt is hoe dat kon als het
jongentje zo weinig naar school ging. Misschien, bedenk ik mij, leerde hij het
hoe dan ook, omdat hij er niet zo heel veel voor hoefde te doen.
De schriften van de grootvader krijgt hij,
Stefan, in 1981, als hijzelf 30 is, maar hij kan er dan niets mee. Pas als de
herdenking van het begin van de oorlog zich onontkomenlijk aandient, besluit
hij de schriften te gaan lezen, net als de doeken die zijn grootvader heeft
nagelaten, de bekende en de onbekende. Hertmans wordt of blijft semioloog,
lezer van tekenen. Maar hij lijkt er niet zo betrokken bij, of liever, het
duurt even voor hij voor zichzelf durft te erkennen dat er meer is dan een
gebroken zakhorloge, een paar schriften en een gammel tafeltje: er is een
leven. In tegenstelling tot het bijna onbewogen leven van de grootvader, aan
het strand van Oostende, op de Kouter te Gent of in het museum aan het Citadelpark,
blijkt de grootvader een soort stille vulkaan te zijn die ooit van iets moet
zijn uitgebarsten, maar zich nadien in grote stilte heeft terug getrokken. Dat
er leven was na de oorlog, lijkt ons evident, maar voor de man die in Tervaete
heeft gestreden, blijft het onbegrijpelijk. Zeker als zijn geliefde sterft aan
de Spaanse Griep. Het beeld van de vulkaan? Als Rosamunde klinkt, komen bij de
grootvader de tranen. Stierf Franciscus al te vroeg, Urbain haalt de 90, het
verschil? Astma en andere ademhalingsproblemen.
Het probleem is dat we in de media een aantal
details kregen, maar dat het lezen van het boek het verhaal van het horloge,
van het schilderen en copiëren een betekenis krijgt, die we niet hadden
verwacht. Ben ik dan voortgegaan op het interview in Knack of het artikel in
DS? Wellicht wel, maar toch denk ik dat het boek voor mij een mogelijkheid bood
te zien hoe we de oorlog overdenken. Terwijl ik dit schrijf, bezoeken François Hollande
en Joachim Gauck, president van de Nieuwe Bondsrepubliek Duitsland, Oradour-sur-Glane,
het dorp dat in juni 1944 zonder reden en zonder militair doel werd uitgemoord
door de SS. Oorlog is zinloos, maar eens men in een oorlogslogica zit, zoals in
1914 het geval was, kunnen daden, van verdediging, van persoonlijke opoffering
zin krijgen, maar ik denk dat het gebeuren in Lidice en in Oradour-sur-Glane de
logica van de haat en de verloren eer uitdrukken. Militair waren ze overbodig.
Dresden? Ook. Langemark? Zeer zeker. Hertmans laat zien dat de soldaten beter
dan de officieren dachten, de oorlogslogica begrepen. De emotie van de twee
overlevenden die er nu nog bij zijn, voelt anders dan de emotie van de
journalisten. Over Joachim Gauck kan ik moeilijk spreken, maar wat wreedheid
van het regime is, weet hij beter dan velen die in het Westen leven.
De moeilijkheid voor de auteur het geheugen van
zijn grootvader tot leven te wekken, de schriften, de verhalen die niet alles
zegden, lag erin dat het de zijne niet waren, maar dat hij er bij betrokken
was. Te bedenken valt dat wie ouders, grootouders had die de oorlog hebben
meegemaakt, de verhalen hoorde, vaak
moest denken, wat het allemaal met ons te maken had, maar wel wisten we dat.
Geleidelijk groeit het besef dat het niet het noodlot was, dat hen beheerste,
wel officieren, politici, of, zoals in het verhaal van Stefan Brijs, vrouwen,
meisjes die helden wilden zien. Het verschil tussen beide verhalen is dat
Stefan Brijs een constructie, een geval bedacht heeft, terwijl Hertmans gehoord
heeft, beleefd heeft wie hem die erfenis heeft nagelaten. Is het non-fictie?
Moeilijk om hierover te discussiëren, omdat fictie meestal, zelfs sprookjes
iets met de werkelijkheid, met mensen te maken hebben.
Daarom denk ik dat Stefan Hertmans er goed aan
gedaan heeft de oudere herinneringen, van zijn overgrootvader en grootvader,
Céline, zijn overgrootmoeder zo te vertellen. Hun leven was verre van
eenvoudig, hoe eenvoudig hun levensomstandigheden ook waren, zoals men dat zegt
van kleine luiden. Het werk in de fabriek, het spelen van dienstbode voor een
kleermaker voor heren uit de betere stand, het kan ons moeilijk voor de geest
komen hoe het geweest kan zijn. Het werk in de ijzergieterij, met de vonken die
zijn rug raakten en kraakten, dat speelt op, na lectuur: hoe kan een
bedrijfsleider het personeel zonder beschermende kledij laten werken? De
vakbonden konden nog niet zo veel bereiken.
Na de oorlog werkte de man, Urbain Martien nog
enige tijd voor de spoorwegen, maar met
45 jaar mocht hij met pensioen. Verdiende hij veel? Stefan Hertmans deelt de
sommen door 40,3399… de waarde van de Euro toen die de oude Belgische frank
ging vervangen, maar de koopkracht van 100 frank in 1938 was wat die was in
2000. Meer nog, de opgebouwde rechten hielden meer in dan alleen het geld. Rijk
was hij niet, Urbain, maar armoedig? Het blijft een moeilijk verhaal.
Eigenaardig is ook dat we Gent afgeschilderd
zien als een provinciestad, terwijl Gent toen, voor 1914 zeker niet alleen een
Vlaamse stad was, maar als universiteitsstad, als bedrijvige liberale stad
betekenis had. Het frustrerende bezoek van de jonge Urbain bij Hoste in de
Veldstraat, die een kunstboek inkeek, kan wel aanspreken, maar toch, het zijn
naar mijn toevoegingen, die er niet echt toe doen. Maar het is de visie van de
auteur, die zich niet te beroerd weet zijn eigen visie op de zaken te bekijken.
De foto van de IJzerbedevaart van 1930 stelt de auteur voor de vraag hoe zijn
vader naar het gebeuren kijkt. Was Urbain trouw aan Vorst en Vaderland, of was
hij de strijd van de Vlamingen (hier ons bloed, waar ons Recht?) en kon hij zich niet over de
vernederingen door de Franstalige officieren – met notoire uitzonderingen –
heen zetten? Zou men dat mogen verwachten die trouw zijn dienst uitvoert en
vaak riskante opdrachten uitvoert, omdat zijn mannen niet graag vrijwillig het
gevaar zoeken? Het zijn vragen die in het boek verteld worden, maar de band
tussen het verhaal van de grootvader en de kijk van de zoon op de foto van
Diksmuide, dat spanningsveld krijgt geen oplossing of een poging tot begrijpen.
Toch denk ik dat Stefan Hertmans vrij ver gaat
in het begrijpen van de positie van zijn
grootvader, maar dat politieke, dat in feite gewoon met menselijkheid te maken
heeft, iets wat bij officieren wel ontbrak kan hij niet wegcijferen. Maar hij
wil het niet uitzoeken. De sporen van
het verleden zijn voor de kleinzoon vaak verwarrend, omdat er veel lacunes
zijn, elementen die hij zou moeten zien, maar net niet vindt. Een hoop niet
ingelijste werkjes op de zolder brengen helemaal aan het licht dat Urbain
Martien misschien wel een brave kopiist was geweest, maar dat er in die
kopieerdrift altijd een verschuiving komt naar het persoonlijke, het kan
moeilijk overtuigender. De man die de oorlog meemaakte, vond in dat kopiëren
een mogelijkheid zijn verhaal te
vertellen, niet voor anderen, wel voor zichzelf.
Het blijft dus een uitnodiging voor de lezer
mee te gaan in de zoektocht naar een realiteit waarvan de auteur de contouren
dacht te kennen, maar pas naarmate hij de tekens begon te zien, werd het leven
sterker, werd zijn bewondering, finaal zijn verwondering groter. Maar toch, als
ik terugdenk aan bepaalde scènes over de strijd bij de Zenne, Schiplaken, en
andere plaatsen, waarbij Martien ook de anderen observeert en die observaties
ook noteert, dan valt op, wat men van een bewust wezen mag verwachten, dat hij
weet dat de kans om de sneuvelen soms zeer groot is, maar dat het even wachten
alvorens te handelen, best het eigen vege lijf en dat van anderen kan redden.
Maar soms valt op dat hij zich zijn woede en
haat herinnert, omwille van de smerige oorlog, maar vooral de wijze waarop de
Teutoonse furie een oorlogsvoering met
zich brengt die niets met grootsheid en nobele daden te maken hebben. Winnen is
de zorg en de verdomde Belgen, die pas
wijken als het niet anders kan, met veel
verliezen vertragen de opmars. Maar toch, van een oorlogsroes lijkt geen
sprake. Maar ook Ernst Jünger was een soldaat die wist na te denken en toch op
te gaan in de strijd. Voor onze generatie lijkt dat obsceen, maar misschien is
het dat wel wat Urbain zijn leven met zich draagt: de vele vormen van
obsceniteit die hij in de oorlog zag. Zijn verblijf in Liverpool, het vinden,
voor even van de kapel die zijn vader daar nog geschilderd had, dat wil zeggen
de fresco’s, het heeft iets waar we wel even moeten nadenken. Is het een
normaal handelen? Zijn afkeer van goedkope uitwisseling van levenssappen, de
frontbordelen, daar zou men toch niet over spreken, maar het is misschien
evenzeer een poging de eigen persoon veilig te stellen.
Vroomheid, daar gaat het ook om in deze roman,
maar waar ze soms goedkoop lijkt, blijkt het stilaan een eigen visie uit te
drukken, die meer met hemzelf te maken heeft dan met de Maagd van 7 smarten. De
rituelen in de Heilig Bloedkapel op vrijdag in Brugge, tijdens de zomer, het
heeft iets hiëratisch, waarbij het symbool, het heilig bloed eindelijk ook weer
een teken wordt. Stefan maakt een en ander mee als kind en later als student
neemt hij afstand, maar finaal, als hij het verhaal begint te lezen, kan hij
niet aan die tekenen voorbij, de tekenen dat zijn grootvader een bijzonder mens
was, met een geheim leven. Was het zijn bedoeling? Wellicht wel, maar misschien
bereikt zo datgene wat hij niet echt wilde zien, dat die arme sloebers de
oorlog ingingen en als ze overleefden mensen werden met meer dan een hoek af
was. Maar het trommelvuur heeft hem finaal, inderdaad, tot man gemaakt.
De oorlog had, zegt men, vermeden kunnen worden
als de familie Victoria niet zo verdomd koppig was geweest, maar dan vergeten
we voor het gemak de sfeer in de Donaumonarchie, Duitsland, maar ook Frankrijk,
dat nog eens wraak wilde voor 1871. Bondgenoten zoeken en vinden, zich
voorbereiden… en dan de oorlog, onvermijdelijk. Voor sommigen is dat het
verhaal, maar de suggestie in dit boek is dat men niet goed weet, later, waarom
het zo beestachtig kon worden. Een eenvoudig man vertelt het verhaal en laat
zien dat de officieren vaak onwetend leken of hoorden te zijn.
Neen, de oorlog herdenken, zeker het begin,
maar ook het (voorlopige) einde, het blijft een merkwaardige oefening. Of we
kijken naar legerleiders en schrandere bevelhebbers, zoals Plummer, maar dan
zien we de soldaten niet, de loopgravenstank ontgaat ons. Of we zien de
soldaten die bevelen uitvoeren zonder mogelijk doel en dan denken we dat de
generaals geen hart hebben, wat wel klopte, want die speelden met materiaal,
niet met mensen. Dat overdenken, sober, zoals in Oradour-sur-Glane gisteren het
geval was, lijkt meer aangewezen dan het
oorlogstoerisme voeden. Maar goed, al in 1920 reden er bussen vanuit
Oostende naar de Verwoeste Gewesten om de vernielingen te laten zien. Dan al
leek men vooral de ramp te zien, niet de mensen. En dan zijn er nog steden als
Dinant, Temse, Dendermonde… De man die Hertmans ons presenteert onderging niet
alleen, maar overleefde het omdat hij geluk had, maar ook inzicht ontwikkelde:
de tekenen ontbreken niet en hij zag ze.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten