De school van het leven
Dezer
Dagen
Wat we verleerden
Hoe we
een weg/plaats vinden
![]() |
Le chevalier de Seignalt, aka Gracomo Casanova, die zijn wonderlijke en andere avonturen in Dux, Tsjechië voor ons te boek stelde en zo een schets bood van het vrije leven. |
Rik Torfs schrijft een column
en overvalt ons met een gedachte die velen wat verveeld van zich afschudden,
dat we in onze schooltijd vooral verleren te vertellen wat ons werkelijk
beweegt. Dan wordt men, zoals Antoine Compagnon maar intellectueel, met brille,
dat wel.
Nu de minister hem tegemoet
komt men zijn voornemen de resultaten van scholen publiek te maken, komt de
vraag spontaan bij me op of de minister de bedoelingen van de rector wel
begrepen heeft. Het is niet evident dat een leerling van Sint-Barbara of
Franciscus-Xaverius Antwerpen een opleiding als kapper of kok zullen gaan
volgen, al is dat niet geheel onmogelijk. Het is evenmin de bedoeling dat
iemand die BSO plots filosoof wordt, maar het gebeurt. Maar doorgaans lijkt men
logischer lijnen te trekken in de opleidingen. Maar die opleidingen vertellen
niet het gehele verhaal, suggereert Rik Torfs en hoezeer kan hij hier de nagel
op de kop kloppen.
Het heeft ermee te maken dat
de school inderdaad lange tijd een heel specifiek doel had de ambtenaren en
bedienaren van morgen te vormen, al waren er die naderhand ketter werden of
ketterse inzichten over de natuur en de aard van de mens gingen uitdragen. De
school doceerde nu eenmaal niet het leven, maar een verstolde vorm van leven.
Maar de mens kan er niet altijd mee leven. Het verhaal van onze cultuur ligt in
de school besloten, maar dan niet alleen het officiële programma, of het nu het
dat van het gymnasium is dat Hanno, de laatste telg van de Buddenbrooks mag
genieten dan wel een met alle toeters en bellen opgetuigde moderne onderwijs
is, dat men nu aanbiedt. Die toeters en bellen, dat zijn dus iPads en tablets.
Natuurlijk moet men er mee leren werken, maar de vraag is of het langzaam
schrijven en uitwerken met de hand van teksten niet ook zo enkele voordelen
heeft.
Maar dat is de omgeving, dat
zijn de omstandigheden, het welbevinden van de leerling of leerlinge in het
gebeuren is een particuliere zaak, maar daar wringt het schoentje. Paul Frissen
hield gisteren in het programma boeken een fris en opwekkend betoog voor een
staat die meer los zou kunnen laten. Het zal u niet verrassen dat de school
hier ook een betekenis heeft, want van elke leerling en leerkracht worden
dossiers aangelegd en er worden knipperlichten ingebouwd om te voorkomen dat
het mis zou gaan. Misgaan, dat betekent tekorten op het rapport, in het oude
schoon Vlaams, buizen, zodat men niet zou mogen overgaan. Overgaan is vandaag
de norm en de punten zijn het criterium. Wie niet meekan, mag wel overgaan,
maar zal zich in een nieuwe klasgroep moeten integreren, want zittenblijven is
te traumatiserend. Ach, trauma’s? Natuurlijk zijn er trauma’s die men elkeen
wil besparen, het verlies van (één van de) ouders, een ernstig ongeval of zware
ziekte, zoals leukemie of MS, muco… de lijst van rampen die een kind kan
overkomen is bekend, maar de lijst van zegeningen?
In die zin denk ik dat Rik
Torfs zich toch wel vergist, want er zijn momenten, denk ik, dat je met
kameraden een verhaal kunt doen, soms is dat even lastig, over wat je werkelijk
bezielt en wat je werkelijk wil bereiken. Spreken over het beroep van de vader,
verondersteld die geen gajesklant is, kan best een goede inkijk geven en bij de
jezuïeten was dat dus wel aan de orde. Het was een eerste stap op weg naar een
doordachte beroepskeuze. Dit gebeurde klassikaal en was dus niet zo relevant.
Maar er waren schoolreizen, onder andere naar een bergdorp in Tirol, waar we
dan een tien dagen min of meer uit de band konden springen, maar waar de
meesten al voldoende wijsheid hadden dit niet echt te doen. Met uit de band
springen bedoelen we dan doorgaans zuipen, eens lekker gevaarlijke dingen doen
of domweg een meisje, la belle Hélène trachten te verleiden. Maar net dan, als
we al die zoete dommigheden niet deden, ontstonden de momenten waarop al
wandelend naar het einde van een dal de gedachten kwamen. Ook tijdens
activiteiten van de scouts gebeurde het dat er enige ruimte ontstond om even de
afstand te vergeten die elk van ons comfortabel vond. Het ging over inzichten die plots opwelden,
tijdens een toch in de Ardennen, over een kerncentrale en dat soort dingen. De
schoolse kennis, de vertrouwdheid met bladen en andere media speelden mee, maar
het waren momenten waarop eigen inzichten de verwerking uitdrukten van dat
alles.
De eerste keer dat ik op
aanraden van een leraar “Die Welt von Gestern” las, van Stefan Zweig, kwam het
me voor dat die jongeren zoveel meer leerden dan wij. Maar de pater vertelde
me, toen ik mijn leesverslag bracht, dat ik dat wellicht goed gezien had, men
las in het Wenen van 1900 in de cafés heel wat bladen en niet enkel strips. Nu
had ik drie weken lang dat boekje meegesleurd, ik denk dat het een gele uitgave
van Reclam was, maar zeker ben ik het niet meer omdat ik later nog zeker twee
versies heb gehad en nog eentje in vertaling. Maar ik stelde vast, tijdens mijn
collegetijd en aan de universiteit dat het lezen van literatuur, zeker Zweig,
Schiller, Heine, maar evengoed Stendhal of Vondel – behalve als het moest in
het kader van de opleiding – niet aangewezen was. Natuurlijk, men kan, zoals de
vader van Joachim Fest menen dat het lezen van romans, in het bijzonder “De
Buddenbrooks” niet echt aangewezen is voor opgroeiende jongeren, maar toen ik
een klasgenoot deelgenoot maakte van het lezen van de Uitverkorene, ook van
Thomas Mann – mijn vader had ooit die schitterende reeks van Heideland gekocht
waarin een aantal uitverkoren werken van Nobelprijswinnaars werd opgenomen – of
De Steppenwolf van Hesse, dan ontstond er wel ruimte voor gesprekken. Het
magische theater in dat boek van Hesse en “meer dan twee zielen leven in mijn
borst” waren dan wel boeiende thema’s, niet altijd kwam je ervoor uit dat je de
reis naar het Morgenland zou willen maken.
Nu literatuur in het onderwijs
voor velen terra incognita wordt, terwijl we met vele tinten grijs en nog meer
spannende boeken doodgeslagen worden, zal het gesprek wellicht eerder ook over
Astrid Bryan gaan… denkt men, maar misschien werkt die soma voor jongeren niet.
Soma? Dat pilletje dat de bewoners van de Heerlijke Nieuwe wereld de kans geeft
zich te ontspannen en zichzelf te vergeten… als ze al weten wie ze zijn.
Wat we verleerden, aldus Rik
Torfs is het vermogen met onszelf in overleg te gaan en met anderen te spreken,
tja, zoals Socrates dat voorstond, of in sommige gevallen zoals Diogenes, de
man in de ton. Daar heeft Torfs gelijk, valt te vrezen, want niemand durft het
op zeker ogenblik nog eerlijk te zijn. Ook Ljewin, in Anna Karenina, probeert, voor zijn bruid op de vooravond van het
huwelijk eerlijk te zijn, maar het bekomt hem niet goed. Zij begrijpt niet dat
hij wil vertellen wat zij allang weet… Ook onder vrienden zijn er zaken die men
niet altijd hoeft te zeggen, men weet het. Andere dingen, bijvoorbeeld over het
leven, daar spreekt men over, soms badinerend, soms spottend, maar ook wel eens
in de volle ernst de jeugd eigen en dat lijkt Torfs vergeten te zijn. Het kan
dan gaan over een song van Dylan – u ziet hoe gedateerd mijn geheugen is – of al
eens over een toneelstuk, zelfs een gedicht van Jotie ’t Hooft – maar ook dat
verwijst naar een epoche – terwijl het overdenken van die dingen vaak
moeilijker liggen.
De hoop, de verwachtingen, het
geloof en de liefde, waar ook intellectuelen zelden over spreken, komen
inderdaad zelden aan bod, omdat ze een mens in zijn of haar blootje zetten. Wat
gaat u worden? Iedereen vraagt het de zestienjarige, niet gevraagd wordt waar
hij of zij in gelooft, hoe men wil leven, hoe men bejegend wil worden en
anderen bejegenen. Daar kan ik Torfs volgen, dat gesprek leert men zelfs niet,
zegt men, maar misschien behoort dat tot de subliminale lessen van het betere
onderwijs. Maar het onderwijs dat naderhand vorm kreeg, waarin kennis zo
mogelijk nog instrumenteler werd dan het al was, waar we “Vol de Nuit” van
Saint-Ex zouden lezen, maar in feite nooit begrepen dat de leraar begreep waar
het over ging. Ach, over helden die zich volkomen inzetten voor een zaak, chefs
en medewerkers die niet als meester en slaaf optreden, men kan het lezen op
wikipedia, het baken van de mainstream kennis, maar daarom toch net belangrijk.
Het ging, naast andere boeken over vragen, over verwachtingen, over het grote
doel om voor te leven en de vele wetten, praktische bezwaren en ook nog eens de
weemoed die komt des avonds voor het slapen gaan, die het pad naar het
gedroomde, gewenste leven voeren.
De school, of het nu
beroepsonderwijs, technisch of kunstonderwijs, maar ook uiteraard – ik het ASO
met opzet zo – de humaniora of het
gymnasium wijzen wegen aan, openen deuren die men in de salon thuis, bij de
televisie niet (meer) kan vinden, in de mate dat televisie alleen nog een
pretbuis mag zijn, ook als de overheid een omroep subsidieert om ons te
plezieren. Intellectuelen hebben hierover na te denken. De brille van Antoine
Compagnon kende ik niet, want ik had nog nooit van de man gehoord, of het zou
een keertje in La grande Librairie, over Proust en dat was inderdaad een mooi
gesprek. Maar net dat, spreken over Proust, dat gaat toch niet het onderwijs.
Wat verleerden we dan wel op
school? Of beter, waar we niet aan toe kwamen? Misschien is het anders, want
toen ik, rustig lessen volgend aan de universiteit, the other town, Gent dus,
op mijn kot onder andere met le chevalier de Seignalt bezig was, Casanova en
zijn School van het leven savoureerde, waren de erotische exploten best leuk om
lezen, maar er was zijn kijk op mensen en dingen, die me wel kon bekoren. Maar
behalve een paar anderen, was er weinig interesse voor die oude knar met de
levendige geest, die me vertrouwd maakte met het spel van het leven. Doch,
intellectuelen hebben met de ernst van hun inzet vergeten dat het een spel kan
zijn, zoals Schiller het stelde. Ook de universiteit leed toen al aan de ziekte
van de instrumentaliseerbare kennis, maar het spel van het onderzoek ligt
buiten het bereik van studenten, onderzoeksassistenten en professoren.
Misschien ben ik verloren
gelopen in de Romantiek, zoals men wel eens zegt, maar het blijft me bij dat
die ene keer dat ik een docent hoorde spreken over Johan Huizinga, Homo Ludens,
dan was dat niet in een seminarie of collegezaal, maar aan tafel in een bistro
in de schaduw van de Boekentoren. Velen vonden het maar niets, of zegden het
niets te vinden. De kennis, over de waanzinnige
twintigste eeuw werd ons op college en aan de universiteit met grote ijver
bijgebracht, maar het was een kennis die nergens toe leidde, want zoals het er
nu naar uitziet, lijkt ook de XXIste eeuw best waanzinnig te worden. Daarover,
geachte heer rector, kunnen intellectuelen zinvolle dingen vertellen, als ze
nog eens bij Huizinga, Schiller of Casanova te rade gaan. Maar het ligt niet
enkel aan de school, de humaniora of de universiteit, maar ons zoeken naar een
comfortzone, waar we iets mee kunnen en vervolgens geen risico’s hoeven te
nemen. Durf te leven! – een uitroepteken kan best een interessant diakritisch
teken wezen. Daarover gaat het in het onderwijs niet, daarover gaat het in de media niet, maar ook
niet, doorgaans niet aan de borreltafel. Dan spelen we het engste spel dat we
kunnen spelen, te weten te doen alsof ons leven in orde is en ons volkomen
voldoening schenkt, maar vooral, dat we niet durven te denken over wat we
verwachten, hopen en durven te geloven.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten