De beste leerkracht
Reflectie
Het
goede en het betere
bevechten
elkaar
![]() |
Alain-Fournier, auteur van Le grand Meaulnes, sneuvelde in 1914, maakte zijn studie niet af maar was dus wel een verdienstelijk auteur. Oh ja, hij wilde eindelijk bij de Zeemacht |
Voltaire wist het al: het betere, beste is de
vijand van het goede. Guy Tegenbos meent vandaag in zijn commentaar dat dit
voor leerkrachten in het onderwijs veeleer in omgekeerde zin geldt: leerkrachten
moeten zichzelf altijd verbeteren, kunnen nooit goed genoeg zijn. Maar wat zijn
de criteria en wat betekent dit voor leerkrachten? Of beter, heeft de man wel
inzicht in hoe leerkrachten in de klas
én in het leven staan? Oh ja, op televisie loopt er een reeks, de Leraarskamer…
Leerkrachten oefenen namelijk een intellectueel
beroep uit en zijn tegelijk bezig met mensen, jonge mensen, die echter vooral
doordrongen zijn van het besef dat zij wel weten wat er te koop is en dat
leerkrachten, volgens allerlei rondzoemende opinies eindelijk duffe wezens zijn.
De beeldvorming strekt zich ook uit naar de vakken die leerkrachten geven. Ooit
had ik les godsdienst van een bijzondere man, dat voelde ik wel, maar pas later
werd duidelijk dat zijn passage in het college wel tijdelijk zou zijn. Via
Linkedin vernam ik dat hij nu in Canada zal doceren. Intussen schreef hij
boeken, ondermeer Goden Breken en Auschwitz mon amour. Om de een of andere
reden kon hij meer dan andere leerkrachten – in het algemeen – mijn aandacht
vatten, wellicht vooral omdat hij geen zeemzoet verhaal vertelde, maar omdat
hij probeerde complexe zaken inzichtelijk te maken zonder het complexe weg te
redeneren. Zijn les was een nadenken over onzekerheid. Ook de leerkracht Grieks
wist ons dat bij te brengen, terwijl sommige leerkrachten wiskunde ons vooral
onzeker wilden maken, onzeker over ons kunnen en ons willen nadenken over de
wiskunde.
In Knack las ik dat Hugo de Ridder niet
begrijpt dat sommigen afgeven op hun collegejaren om wat er hen op de mouw was
gespeld over het seksuele leven van den man, want over dat van de vrouw werd
niet gesproken, en nog is dat onevenwicht er, terwijl het voor een man toch
best interessant en boeiend, meeslepend kan zijn meer te weten over het
gemoedsleven van de vrouw, waarin haar lust uiteraard ook van belang is. Want,
zegt de Ridder, men leerde toch iets meer op school dan alleen dwingende
kerkelijke regels over het storten van het zaad op de rotsen. De school
veranderde veel sinds die tijd, toen Hugo de Ridder op de collegebanken zat en
zelfs voor ligt de herinnering veraf, maar toch niet zo veaf, dat mij de
gestalte van sommige leerkrachten niet meer voor de geest zou staan, dat wil
zeggen, hun manier van omgaan met ons, de leerlingen en met de kennis die ze over te dragen hadden. Maar zij
brachten nog iets anders over dat ik nu nog steeds van belang acht, een
bepaalde kijk op het leven. Wanneer, vroeg een klassentitularis me, wordt je
eens een oplettende jongeman? Ik had geen antwoord, want het deerde me niet
echt. Maar hij leerde me Nicolas Beets kennen, De Camera obscura, maar ook Reünie
van Fred Uhlmann, die uitlegde doorheen de belevenissen van een jonge
joodse jongen in Stuttgart wat de invloed van Hitler’s aantreden betekende voor
de schoolgaande jeugd. Later pas leerde ik dat hij in 1933 Duitsland had
verlaten en via Parijs en Spanje naar het UK was gereisd en een leven had
uitgebouwd. Pas later ontdekte ik dus dat de auteur, die in 1901 was geboren in
Stuttgart de invloed van Hitler op het gymnasium niet gekend kon hebben. Maar
het boek beklijfde, eindelijk meer dan andere werken over de Shoa. De reden was
omdat het de schooljongen een herkenbare wereld voor ogen toverde. Maar ook dit
was van belang: de ideologische gedrevenheid van de leraar Geschiedenis kwam in
dat boek scherp aan de orde, omdat plots geschiedenisonderwijs in dienst van de
juiste opvoeding kwam te staan. Ik denk niet dat men vaak over dat facet van
gedachten heeft gewisseld, maar met Sebastian Haffner en Joachim Fest vormde
hij een van die critici van Hitler die mij toen en later interessante inzichten
over het nazisme brachten. Alleen, in het maatschappelijke verkeer, de
salongesprekken brachten maar weinig mensen de moed op die themata aan te
snijden.
Leraren die begeesterden waren vaak, doorgaans
mensen van wie we vernamen, van henzelf en anderen dat ze ook bleven studeren
in hun vakgebied, want de lessen die konden ze na een aantal jaren wel dromen,
maar hun vakgebied bleef ook voor hen
een terrein waar ze actief bleven. De leraar geschiedenis, Herman van Bosstraeten
kon ons, enfin, mij wel begeesteren met zijn zeer complexe verhalen over de
middeleeuwen, neen, in de 6de Latijnse met een onderzoek naar wat Geschiedenis is,
waarom we het bestuderen en hoe? En vervolgens leerde hij ons nadenken over de
oudheid en later over de 16de en 17de eeuw. Maar later
vernam ik dat hij vaak les ging geven in de Nieuwe Wandeling, de gevangenis in
Gent en dat hij nog naar de Universiteitsbibliotheek liep, waar ik, zelf
student, hem wel eens zag.
Ik denk dat de uitspraak van Guy Tegenbos
aanmatigend moet heten, omdat de journalist meent dat hij kan eisen dat
leerkrachten altijd beter horen te worden, maar hij was het ook die de hele
BaMa-structuur aan de universiteit toejuichte en vervolgens vond, na een week
praktijk, dat het goed uitpakte. Maar dat studenten taal- en letterkunde minder
tijd kregen om hun leerstof onder de knie te krijgen, kwam niet aan bod. De
nadruk op de vereisten voor het diploma
laat onverlet dat leerlingen in het ASO, TSO, BSO of KSO inderdaad zelf wel hun
ding doen, met de aangedragen kennis. Zeggen dat men het allemaal onthouden
moet worden en gereproduceerd moet worden bij het examen en verder niets,
terwijl leerlingen er wel meer van meedragen dan wat parate kennis. Of liever,
de kennis die ze opdoen, groeit niet enkel in de vorm van
data, maar ook in het ontwikkelen van een kijk op mens en wereld.
Leerkrachten worden inderdaad niet vanzelf
beter, maar slagen er doorheen hun loopbaan wel vaak in figuren te worden,
gestalten die voor leerlingen inderdaad een prestigemodel kunnen worden. Dat
leerkrachten in de literatuur maar vooral in de brede media vaak uitgekreten
worden voor in stofkiel gehulde schoolfrikken, laat onverlet dat leerlingen
vandaag nog steeds de bijzondere gevallen – in de betere zin - herkennen en weten te waarderen.
Hoe nu worden leerkrachten beter? Bijscholen?
Die mening kan men moeilijk weerleggen, maar Guy Tegenbos meent dat de overheid
voor dat bijleren de trajecten dient te formaliseren, want leerkrachten doen
dat niet vanzelf, toch? Ik vrees dat
hier de journalist in de huid kruipt van
een paternalistische betweter. Leerkrachten hebben buiten de lestijden een
eigen leven, waarmee sommigen wel eens geen blijf weten, maar velen studeren
rustig verder, omdat ze hun werk en hun vak te hoog schatten om niets meer te
doen. Ik herinner mij de lectuur van Oedipous, van Sophocles en hoewel onze
kennis van het Grieks aan het begin ontoereikend was om de tekst maar enigszins
te kunnen smaken, groeide onze waardering voor de les en voor het lezen
doorheen zijn soms warrige uiteenzettingen. Die waren warrig om didactische
redenen, dat wil zeggen, zijn eigen zoveelste herlezen bracht hem soms op
nieuwe ideeën, maar ook was het nodig dat we zouden begrijpen dat het lezen van
tekst meer dan een interpretatie toelaten kon. Het mondeling examen was dan ook
een plezier omdat ik de indruk had dat ik met de tekst bij de hand een aantal
inzichten die ik overgenomen had en onderzocht kon presenteren, met eigen,
bescheiden aanzetten tot een visie.
De overdracht van leerkracht bij het lezen van
Tacitus of Thucydides is complex en hoe minder de leerlingen prepareren, hoe
moeilijk het wordt. Ik denk dat het aan de universiteit voor sommige proffen
historische kritiek een Calvarie was ons
in de tekst te brengen omdat ze wisten dat de meeste studenten er
geen belang in zagen de teksten te lezen. Een enkele student vond het wel
boeiend Galbert te lezen of in de cursus Cultuurgeschiedenis van de
middeleeuwen teksten over de pollutio
nocturna te lezen. In feite, stel ik nu vast, was dat het manco, dat de
studenten wel punten wensten maar de weg naar kennis niet bewandelden willen.
Als de heer Tegenbos nu meent dat alle inspanningen moeten komen van de leerkracht en de leerling rustig met de
handen de zakken mag toekijken, dan ontgaat hem de eigenheid van onderwijs, namelijk dat die
leerling en later student ook een eigen inbreng hebben, zoals het voorbereiden
van lessen en het nadenken over wat er geadstrueerd werd. De status van een vak
speelt mee, want in een les wiskunde boel maken brengt heel veel narigheid, in
de les moraal boel zoeken hoogstens een
moraliserend gesprek over gebrek aan respect… voor de medeleerlingen.
Onderwijs in China en Korea, zeggen we graag verlichte geesten na,
is een zaak van papegaaienwerk en daar zit nu net de clou, de leerling dient te beginnen met
het nalopen alvorens op eigen benen te kunnen staan. De leerkracht doet voor
maar stimuleert leerlingen. De lectuur van een boe? In de klas gebeurt dat vrij
dor, dat is waar, maar mag men dat wel generaliseren? Terre des Hommes? Saai of
net niet. Dat hangt van veel af. Maar toen ik voor een taak, een straftaak denk
ik, Le grand Meaulnes, van Alain-Fournier begon te lezen, was mijn interesse
gauw gewekt en ook Rebecca van Daphne Dumourier kon mij bekoren.
Neen, Guy Tegenbos dwaalt, want leerkrachten
brachten ons veel en hoe meer ze hun
vrije tijd aanwenden om zelf ook verder te studeren, hoe boeiender het was.
Laat duidelijk zijn dat ze dat niet
altijd aan het klokzeel hingen, maar we merkten dat, niet altijd toen we
onze broek op de collegebanken sleten, maar naderhand, soms zomaar, een lichtje
dat ging schijnen of heel helder, als we bijvoorbeeld begrepen dat de
leerkracht wiskunde ons iets had
uitgelegd over de betekenis van Euclides voor de natuurkunde en vervolgens dat
er ook een niet-euclidische wiskunde bestond. En hoe dat
voor de ontwikkeling van nieuwe rekenmodellen van belang kon zijn, dus
voor economie en dergelijke. Onze, mijn kennis schoot toen tekort om het
helemaal te vatten, maar duidelijk was dat er iets verteld werd waar we meer
over zouden horen te weten. Het hoorde tot de leerstof? Ik ben daar niet zeker
van, want de wiskunde werd in de Latijn-Griekse wel niet helemaal meer
uitgewerkt. En toch legden de leraren wiskunde ons meer uit dan stellingen en
bewijzen. Maar ik vernam later dat de man nog regelmatig aan de universiteit
met collegae ging discussiëren over wiskunde en niet enkel over wat hij ons zou adstrueren.
De leerkracht in het secundair, maar ook
schoolmeesters zijn doorgaans, niet altijd mensen die plezier hebben aan studie en aan overdracht. Wat de
heer Tegenbos ons voorstelt is twijfelachtig. Zoals ik schreef, meende Voltaire
dat het betere, of het beste de vijand is van het goede. Maar Tegenbos meent
dat leerkrachten niet te zelfgenoegzaam horen te zijn. Echter, deze mensen, die
volgens het recht volwassen en autonoom zijn, weten doorgaans wel wat hen te
doen staat. Het niveau van het
klasgebeuren en van de kennisoverdracht is net voor goede leerkrachten vaak
frustrerend omdat journalisten en politici vaak niet bij hun leest blijven. Is
het perfect? Geenszins, maar dat kan ook het doel niet zijn, omdat de perfecte
leerling niet bestaat, niet ras opneemt wat haar of hem wordt aangedragen, maar
ook omdat andere dan louter cognitieve aspecten meespelen voor puberende en
adolescente leerlingen. Dan is een
beetje levenswijsheid, lankmoedigheid en
enthousiasme beter dan een perfect pedagogisch model. De leerlingen niet
perfect zijnde verwachten wel eens van leerkrachten de perfectie, maar zelfs
de heer Gregorius, geliefd bij zijn
leerlingen ondanks zijn op het oog saaie leven en manier van aanpakken, verlaat
zijn klas en school in Bern om per nachttrein naar Lissabon te reizen, op zoek naar het leven van een held. Maar dat zal Guy
Tegenbos wellicht niet bedoeld hebben. De leraar ten dienste van de school, van
de samenleving? Natuurlijk, maar de
zogenaamde hoge eisen doen afbreuk, valt te vrezen aan de bereidheid van
leerkrachten met veel geduld weerspannige, mondige leerlingen te overtuigen in
de klas iets meer te doen dan de broek verslijten.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten