Oorlog en Terpentijn, de oorlog overdenken
Reflectie
De soldaat en de (afwezige) Koning
Verhaal
over staatsmanschap en nog iets
![]() |
Een krantenbericht over het restaureren van het oorlogsmonument in Nieuwpoort verraste me bij de nalectuur van het boek van Stefan Hertmans |
Bij het lezen van “Oorlog en
Terpentijn” kon ik mij er wel in vinden, al had ik wel enig voorbehoud bij het
feit dat Stefan Hertmans Gent een provinciestad noemde. Het is wel zo
makkelijk, omdat het meteen een klimaat zou schetsen. De verwijzingen naar
bezoeken aan de opera, aan het Museum voor Schone Kunsten en uiteraard de
Wereldtentoonstelling van 1913, maken het allemaal iets minder scherp, dat
provinciale. Maar het blijken vaak mensen die in een metropool leven en dan wat
denigrerend gaan doen over die andere stadjes, terwijl de steden in Vlaanderen
toen al vrij dicht bij elkaar lagen/liggen en elk hun ontwikkeling doormaakten,
maar waar het leven welig tierde en dat was niet alleen het geval in de cité,
in de armere buurten.
Markant blijft dat de auteur
ervoor koos de hogere wereld, waarin Urbain Martien hoe dan ook wel eens
terecht komt maar van wiens beslissingen hij toch vooral veel te lijden heeft, volkomen afwezig blijft. De koning? Die is er
niet. De held van de roman begrijpt algauw – zonder het te noemen – hoezeer de
incompetentie van de officieren tot trieste situaties leidt, omdat soldaten
sterven op het veld van eer zonder dat het iets dient, tenzij het ego van de
officier. Maar er zijn officieren die wel degelijk het hart op de rechte plaats
dragen, billijk zijn en de soldaten respecteren. De vervalste medaille voor verdienste spreekt boekdelen.
Maar de figuur die helemaal in
de nevelen verdween en niet aan bod lijkt te komen in het boek is Albert I. Nog
minder lijkt Urbain er zich rekenschap van te geven dat het allemaal veel, zeer
veel erger had kunnen zijn, als men zich had moeten verlaten op Generaal de
Ceuninck en andere politici in Le Havre. Of is dat ook weer een mythe? Het valt
moeilijk uit te maken, want de hagiografieën van Albert I laten niet altijd toe
zijn overwegingen te kennen. Vooral het probleem van de oorlogspanningen blijkt
voor de officiële hagiografie in feite ook het moeilijkste punt te zijn. De
hele veldtocht van het IIe Linie en al die latere eenheden waar onze held
dient, met vooral de bloedige slag bij Schiplaken, waar men de zwakke
noordflank van het Duitse leger trachtte aan te pakken, om het oprukken naar
Sedan tegen te gaan, mislukt op zich maar heeft vooral tot gevolg dat men aan
Duitse zijde besluit dan maar het “Réduit National”, Antwerpen en de
fortengordel erom heen, op te ruimen. Over de menselijke tol, kan men kort
zijn, er werden geen levens gespaard, maar tegelijk blijft het altijd de vraag
of het een operatief initiatief was, dat wil zeggen, of de aanvallen op die
flank van het Duitse leger nuttige doelen bereikten. Achteraf gezien een
oordeel vellen, zonder de kennis van de besluitvormers in kaart te brengen is
wat moeilijk. Mogelijk diende Albert I hier een hoger doel, de bondgenoten –
door het verdrag – steunen. Uit het vervolg weten we dat de troepen aan
Belgische zijde fel uitgedund waren tegen de tijd dat ze aan de overkant van de
IJzer een loopgravenoorlog begonnen.
Ik schreef het al, bij
momenten kijkt, of Hertmans dat nu leuk vond of niet, Ernst Jünger mee over
diens schouder, want bij de beschreven gevechtsscènes ontbreekt het niet aan
gloed. Maar wat die gloed veroorzaakt is niet geheel duidelijk, het gaat om de
roes die erbij komt, maar ook om de haat die oplaait en nog wel enkele dingen
meer. De sergeant-majoor krijgt op zeker moment rapport omdat hij bij het
heroveren van een veldschuur weet heeft van het feit dat al enkele dagen na
elkaar pelotons gewoon zijn neergeschoten. Hij gaat kijken, overziet de
situatie en weet de situatie te beveiligen, waardoor er minder blind geschoten
op de eigen loopgraven kan geschoten worden. Maar de heer Martien heeft zijn
verstand gebruikt, hij heeft de munitie die de andere soldaten daar hadden
achtergelaten – bij hun sneuvelen – verzameld en zo een strategisch en tactisch
plan uitgewerkt om de tegenstander uit te schakelen. Maar de officier klaagt
hem aan omdat hij, de onderofficier, kogels had gebruikt die hem niet van overheidswege verstrekt waren. De
andere groepjes die er gesneuveld waren, hadden de regel gerespecteerd geen
kogels op te rapen, waardoor ze, onderbewapend als ze waren geen kans meer
hadden. Maar waarom legde men dit verbod op? Wellicht, om er zeker van te zijn
dat een soldaat niet eigengereid zou handelen, meer nog, tegen de legerleiding
zouden gaan handelen: gevonden kogels taboe verklaren was meer dan een praktisch
verbod, het was een veiligheidspal. De officier die zijn zaak moest beoordelen,
begreep dat een soldaat in niemandsland met zo een verbod geen kant op kon en
zelfs, in feite een pluim verdiende. Gehoorzaamheid kan een leger duur te staan
komen.
Urbain Martien weet te
vertellen over het bezoek aan de kliniek vanwege hare majesteit koningin
Elisabeth, die hem en de anderen oorlogsgewonden genadiglijk komt groeten. Hij
weet niet wat te zeggen, als ik het wel heb, omdat hij niet goed weet wat er te
vertellen zou zijn, tenzij zeer, zeer veel. Hij komt ook in Liverpool terecht,
vindt er na een plotse ingeving en na veel zoeken de weg naar de kapel die zijn
vader van fresco’s had voorzien voor de oorlog en voor het sterven, uiteraard,
van de frescoschilder, en keert dan terug naar het front. Ook in Dinard komt de
man terecht om van oorlogsverwondingen te herstellen. Hij ziet daar het eiland
Cézembre, waar het Belgisch leger een strafkamp had opgericht. Dichter bij de
hogere besluitvorming komt hij niet. Maar als men hem wil overplaatsen wegens
zijn vermeende insubordinatie, dan zijn het zijn soldaten die in opstand komen,
want hij lijkt, neen, blijkt voor hen de enige te zijn die menselijkheid in
zijn temperament en handelen weet te houden en een onvoorstelbare levensdrift.
Nog eens, ik weet niet of Stefan Hertmans het wel voor lief zou nemen, maar
hier komt hij tegelijk ook dichter bij Ernst Jünger, de man die 103 werd en
tijdens WO I als soldaat aantekeningen maakte en later, a.d 1920, in
Oorlogsroes die ervaring helder heeft beschreven, voor zover het mogelijk is.
Eerlijkheidshalve, ook referenties naar Voyage au bout de la Nuit komen, aan
het licht. Literatuur, weten we toch, laat toe subliminaal verbindingen te
leggen met een traditie en de traditie van de oorlogsliteratuur heeft er zich
niet minder van bediend.
Hertmans weet van de
opstandigheid aan de fronten, zoals Stefan Brijs dat ook al tot leven bracht in
zijn verhaal over John Patterson en diens bloedsbroeder, die, zoals finaal
bleek als deserteur te zijn neergeschoten. Voor ons, achteraf en zonder een
begin van historische ervaring – in dit geval zou sublieme historische ervaring
wellicht misstaan – kan het frontleven weinig empathie oproepen. Hoezo? Ik ben
ervan overtuigd dat elke foto van stinkende loopgraven, waarin mannen wachten
of vrezen, vergeven van de muggen in de zomer en zonder hoop er ooit weer uit
te komen, laat staan levend, ons even weinig zegt als foto’s van zwartjes in
een missiepost bij Kissangani. U zal mij tegenspreken, maar sinds ik het boek
van Sophie de Schaepdrijver heb gelezen, “De Grootte Oorlog” heb ik begrepen
dat het schrille schetsen van de oorlogsgruwel nergens toe leidt, wat het
vormen van het begrip betreft. Het zijn inderdaad werken als In Stahlgewittern. Aus
dem Tagebuch eines Stoßtruppführers, van Jünger dus, die ons de indruk kunnen geven
dichter te komen bij de hel van Valenciennes, of het inferno van Verdun. En nu
dus ook dit “Oorlog en Terpentijn”.
In die zin denk ik dat
Stefan Hertmans de zaak goed getroffen heeft, door te proberen de tekenen te
lezen die zijn grootvader in zijn verhaal en zijn kopieerdrift van de grote
meesters, had nagelaten. Het persoonlijke blijft persoonlijk, maar de sporen krijgen
wel hun betekenis voor ons, de lezers. Maar, zoals gezegd, de grote afwezige in
het verslag van Urbain Martien blijft zijne majesteit en zo te zien komen alle
eerbewijzen en herdenkingen niet aan de orde in zijn herinnering. In feite moet
dit in het universum van vele soldaten ook een realiteit geweest zijn.
Hertmans’ grootvader bleef Cézembre bespaart, maar de afkeer van doldrieste
officieren niet, die, als het een week rustig was geweest aan het front een
paar salvo’s losten om dan veilig terug te keren naar een iets comfortabel
verblijf in de achterste linies. Maar waarom was de koning, die als een held
vereerd werd, zo ver buiten beeld gebleven?
Net de heldenstatus
van de koning, lijkt het mij steeds meer, zorgde voor een vervreemding. We
weten dat de Koning in de Panne verbleef, maar dat was nu niet bepaald binnen
het bereik van de gewone kanonnen en mortieren – wel weten we dat Hotel Océan
beschoten is geworden…. Ook verbleef de vorst wel eens in een kasteel in de
Moeren en had hij de handen vol met allerlei zaken van staat. De koning was de
veldheer, maar in de beeldvorming stelt men hem wel eens voor als een
aanvoerder die voor de troepen uit de vijandige linies bestormde. Welnu, heel
weinig hogere officieren waren bereid het vuurgeweld te doorstaan. Ook bekend
is dat Generaal Haig, toen hij op een avond, tijdens de bloedige en zinloze
slag om Passendale in 1917 bij het front kwam, de modder zag, verzuchtte dat
het erg was dat de omstandigheden zo moeilijk waren geweest. Meer zou hij niet
gezegd hebben. Als ik al respect kan opbrengen voor deze hoge officieren, dan
wel voor de man die in Wijtschate de linies van de vijand, de Duitsers dus,
liet ondermijnen en zo, met een minimaal verlies aan eigen mensen een nuttig
oorlogsdoel realiseerde. Helaas vond Haig een aanval op de goed verdedigde
linie bij Passendale een paar kilometer verder heldhaftiger. Wie liet er het
leven? Haig niet in elk geval. Toch vindt men overal wel ergens een Haiglaan
terwijl Herbert Plumer, 1st Viscount, Plumer vergeten blijft.
Terug naar Albert I en
zijn rol als held. Toen in 1930, volgens de documentatie van Stefan Hertmans
Urbain Martien naar Diksmuide ging om met zijn vrouw Gabriëla en zijn moeder,
het front bezoeken en de pas ingehuldigde oude IJzertoren te bezoeken, waar,
ook volgens die documentatie 250.000 mensen aanwezig waren, maar volgens
Hertmans moet dat getal overdreven zijn. De getallen van bijeenkomsten als deze
zijn altijd voor discussie vatbaar, maar dat Vlaanderen massaal naar Diksmuide
trok, naar de Toren, kan de geschiedschrijver niet negeren. Dat, zoals Stefan
Hertmans in een gesprek in het VPRO-programma Boeken maakt nu net het
verschil tussen Vlaanderen en Nederland. Alleen, dan moet men met Hertmans le
voyage au bout de la nuit doormaken.
Daarom is het ook van
belang, de grote afwezige in het boek tegen het licht te houden, de
koning-ridder, Albert. Nu kan niemand een held bekijken zonder of onder de
indruk te komen of zijn beeltenis aan gruzelementen te slaan. Voor mij is
Albert I, de vriend van wetenschappers en sociologen als Einstein, Waxweiler en
Lodewijk de Raet, ondernemers als Ernest Solvay een mens van vlees en bloed die
in een aantal cruciale momenten posities heeft ingenomen, die we vandaag niet
zo gemakkelijk met elkaar kunnen verbinden: aan de ene kant heeft de koning
keer op keer de aandrang van Parijs en Londen, maar nog veel meer van de
Brocqueville en de Ceuninck, de ene lange tijd regeringsleider, de andere
militair en minister van oorlog, maar ook van diplomaten afgehouden, want hij
wilde zijn troepen niet inzetten tegen de vijand als het resultaat erger was
dan een hecatombe. In tactisch en strategisch opzicht voerde hij daarmee de
ideeën door van Frederik de Grote, maar zonder de bravoure die deze wel eens aan
de dag legde, al moeten we ons afvragen of Albert dat niet wist. De hele
oorlogsvoering van de slag bij de forten van Luik via de Fortengordel van
Antwerpen naar de IJzer, waar weinig natuurlijke mogelijkheden tot verdediging
te vinden waren, blijft vaak een verhaal van opsommingen van Duitse wreedheid,
zelden van de inzet van de troepen, zodat de inzichten ook van kleine eenheden
en personen om gegeven de omstandigheden te handelen, zoals Urbain Martien deed,
te belichten. “Oui, mon commandant!”, schrijft Hertmans, maar al lezende kwam
ik uit bij Jacques le Fataliste: de zaak mag dan al besloten zijn op een hoger
niveau, wij maken er nog iets van.
Voor de koning, die
als staatshoofd niets kon doen zonder overeenstemming met de regering stond de
zorg voor het leger, het standhouden en als het zou kunnen mee optrekken tegen
de vijand, waren er dus veel punten die hij in het oog diende te houden. Allereerst
had hij met de regering en de ambtenaren in le Havre vaak de handen vol, al
werd er vaak gewoon niets besloten. Aan de andere kant kon hij zonder die
ambtenaren en regering ook geen initiatieven nemen om het leger te
moderniseren. Het komt mij voor dat men de paradoxale ontwikkeling van het
Belgisch leger zelden in kaart brengt, maar waar in oktober, november 1914 een
vrijwel uitgeput leger(tje) zich achter het water van de IJzer en van de
inundatie terug trok en even respijt kreeg, kon het Belgische leger in 1918 met
een vrij goed arsenaal wapentuig aan het terugdrijven van de vijand meedoen,
maar ook waren er in 1915 en daarna via Engeland en Frankrijk, niet zelden
vanuit Nederland nieuwe rekruten bijgekomen. Onder meer de ambassade in Den
Haag diende hier blijkbaar dat belang door jongemannen aan te moedigen te gaan
strijden. Nochtans, men zal over dit aspect van het oorlogsverloop niet altijd
veel info vinden. De rol van parlementairen die niet in het land gebleven
waren, komt al helemaal niet aan bod in de geschiedschrijving. Het past niet in
het beeld van de oorlogsinspanningen en nog minder in dat van dat de uitputtingsslag.
Voor velen volstaat het vast te stellen dat het Belgische leger niet werd
geofferd in zinloze offensieven. Zoals gezegd, dat hangt er maar vanaf wanneer
men er naar kijkt. Wel weten we dat hoge officieren zoals Haig lange tijd
uitgingen van een onuitputtelijke voorraad aan menselijk materiaal, zoals ze
ook over eindeloze stromen munitie zouden kunnen beschikken. Het Belgische
leger en zeker de koning wist dat dit niet klopte. Maar dat in het niet bezette
deel van België en in Nederland, maar ook elders Belgen bereid waren om te gaan
vechten, zonder te weten wat het inhield, blijkt ook het geval te zijn geweest.
Voor ons is die
dubbelheid wel moeilijk te verwerken, omdat we gewoon geen beeld hebben van
Europa tussen 1914 en 1918. Bovendien is onze blik een beetje versluierd door
het grote probleem waar ook de vorst geen oplossing voor had: zijn etat-major,
zijn regering en hoge ambtenaren spraken Frans. Een aantal parlementsleden,
zoals Frans van Cauwelaert, maar ook de Franstalige katholiek uit Merkem,
Jean-François Maes, waren er zich wel bewust van, dat de Vlamingen hun deel
zouden opeisen, zo niet tijdens de oorlog, dan toch na de oorlog. Voor de
regering was de zaak van de Vlamingen lange tijd blijkbaar een tuchtkwestie,
maar de koning, die wel expliciet zegde dat hij geen toezeggingen kon doen voor
de oorlog was beëindigd, winnend beëindigd, was de zaak complexer.
De visie van Stefan
Hertmans hierover kennen we niet, omdat we niet goed weten hoe of Urbain
Martien betrokken was bij de gebeurtenissen in 1917-1918, de open brieven aan
Albert I en zelfs, de zogenaamde Sublieme deserteurs, onder wie Karel de
Schaepdrijver, die ergens in 1918 het front overstak en door de Duitsers naar
Gent en Brussel gebracht werden. Evengoed moeten we hier toch ook in rekening
brengen dat oorlogsmoeheid bij de Fransen en de Britten voor de legerleiding
vaak voor dillema’s zorgde, want het strijden was zwaar en de soldaten kon men
niet vooruit jagen met zwepen, laat slaan met kogels. Dat soldaten zich bewust
vastliepen in vijandig vuur of zich, wat opportunistisch en minder desastreus
was, lieten verwonden, mag men ook niet uit beeld houden. Maar de legerleiding
had hier oplossingen voor te voorzien en het valt me te telkens weer op dat er
geen uitgebreide studies komen over hoe het Belgische leger ermee komaf maakte.
Feit is dat de
verschillende legers gingen voorzien in alcohol, in sigaretten en legerbordelen
en dat vormt een sprekend detail in het verhaal van Martien, dat men probeerde
met censuur defaitisme te voorkomen, komt ook aan bod maar de kloof, als ik het
telkens weer tracht te vatten tussen de opperste legerleiding en het
krijgsvolk, maar ook tussen de officieren en het voetvolk was complexer en hoe
dan ook niet gespeend van enige achterdocht en wantrouwen vanwege het voetvolk.
En de koning? Als gezegd, hij was bij zijn troepen en toch ver weg. Het had te
maken met de wijze waarop men oorlog wilde voeren, misschien niet alleen in
termen van een materiaalslag, maar ook industrieel in die zin dat men van
soldaten – toen al – een grote flexibiliteit en inzetbaarheid eiste, zonder
vragen om uitleg, zoals het in de fabrieken eraan toeging. De desastreuze
gevolgen van deze manier van management kennen we van de bloederige slagen bij
Verdun, de Somme en de Vlaanders, maar in werkelijkheid, ontgaat er veel
van aan onze aandacht, onder meer omdat de opperste legerleider als een held
uit de oorlog is gekomen.
Nu verdient hij wel
respect, maar niet onverdeeld, omdat hij het grote probleem van zijn leger, van
zijn land niet kon oplossen. Men spreekt van de staatsgreep van Loppem, waar
een nieuwe regering werd gevormd, maar vooral, de bakens van de naoorlogse
politiek werden uitgetekend: algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen en geen
toegevingen aan de Vlaamse Eisen, omwille van het Activisme. Het Activisme kan
men moeilijk anders zien dan als landverraad kijkend doorheen een
regeringsbril. Maar de eisen van administratieve scheiding involgen, had het
land over de rand van de revolutie getild. Hoewel de koning – en zijn adviseurs
– hier veel te traag hebben gedacht en niet hebben gezien dat, om even Lode
Wills te volgen – de middenklasse én katholiek bleef – maar met een voorbehoud
dat Wills zelden beschrijft -, én koningsgezind kon blijven maar evenzeer met
enig grimmigheid: de oorlog was gewonnen, maar de rechten op onderwijs en
plaatsen in de (hogere) ambtenarij bleven voorbehouden voor een hogere elite én
in se toch Vlaams gezind was, maar het gedoe van Borms en co – de reis naar
Berlijn, de uitroeping van Vlaamse onafhankelijkheid en soms doldrieste
aanvallen op het oude land - maar zeer gedeeltelijk
onderschreef. Voor wie zich geen rekenschap geeft van het revolutionaire
klimaat: in Den Haag riep Troelstra in november 1918 de revolutie uit, maar een
paar dagen later bleek dat hij zijn hand had overspeeld – men noemt dit dan ook
de vergissing van Troelstra. In Duitsland waren er opstanden van Kiel tot
München en daar kwam een rode Radenrepubliek aan de macht gedurende enige tijd.
Het was aan de regering van Ebert, SPD om de betogingen in Berlijn van straat
te vegen, betogers dus die hen, de Socialisten steunden en waarop Ebert beroep
deed op… de gemobiliseerde en ontgoochelde soldaten. De angst voor Revolutie
was ook in Frankrijk niet veraf, al waren de mannen uitgeput en de vrouwen de
oorlog moe. Dulce et decorum pro patria moria! De boodschap kon hun bitterheid
en afkeuring niet verbergen, want de moordpartijen hadden van middenhoog tot
laag een hele samenleving ontwricht, wat overigens ook gold voor het UK, maar
anders dan in Duitsland was de vruchtbaarheid laag gebleven in Frankrijk in de
jaren voor oorlog. Zwijgen als weer eens de vlaggen wapperen, wat kan men beter
doen?
In die omstandigheden,
waarbij we een hoop considerabilia in het oog moeten houden, merken we dat de
positie van Albert I bijzonder moeilijk was omdat hij niemand van zich kon
vervreemden. De Vlaamse eisen werden niet gevolgd en het algemeen stemrecht
kwam er wel. De dynamiek die daarvan uitging had wel repercussies, maar in de
moeilijke jaren na 1919 bleek het niet eenvoudig het beleid echt uit te leggen:
1°) het geheim militair akkoord met Frankrijk (1920); 2°) de aanspraken op
delen van Nederland, Limburg en Noord-Brabant zorgden voor spanningen met de
Noorderburen; 3°) de wederopbouw van de Verwoeste Gewesten; 4°) de heropbouw
van de industrie; 5°) de kwestie van het Activisme; 6°) het heroveren van het
vertrouwen van de burgers…. Die kwesties zijn van groter belang geweest dan we
ons vandaag kunnen voorstellen. In verhalen over de wederopbouw ontbreekt het
geheel hoe men wrochten moest voor het herstel van de veestapel, de paarden,
want letterlijk alles was geroofd. In die zin kan men de haat en afkeer wel
begrijpen. Maar dan vergeet men weer andere aspecten. Hoe een regering daarmee
om kan gaan, blijft nog maar een kwestie waarop in syntheses weinig antwoorden
komen.
Wie vandaag meewarig
doet over het activisme, de frontbeweging, de afwijzing van oorlog, moet zich
maar bedenken dat in vier jaar tijd een hele wereld teloor is gegaan en dat
misschien nog het meest in Vlaanderen, waar mensen mondiger werden. Zoals
Stefan Hertmans ook suggereert, was de kwestie van het gezag voor de soldaten
die het falen hebben gezien van officieren niet op te lossen. Urbain mag dan een
brave soldaat Sveig lijken omdat hij het gezag zomaar volgde, maar misschien
had hij zijn eigen normen gesteld voor wat hoorde. Goed, hij was vroom geweest
en zegde met het grootste gemak “Oui, mon commandant”. Maar of hij daarmee
zomaar het gezag genegen was. Precies zijn innerlijke verhaal laat ruimte voor
twijfel.
Het heeft mij altijd
verbaasd dat men sinds de jaren 1970 in de brede media vooral de nadruk heeft
gelegd op de inspanningen tot herstel van de oude orde na WO I, maar de oude
orde was niet meer te herstellen en het feit dat het algemeen stemrecht daartoe
bij heeft bijgedragen, wordt al helemaal over het hoofd gezien, terwijl dat toch
de maatschappelijke verhoudingen erg heeft beïnvloed en ook de politieke
machtsverhoudingen.
De koning, afwezig in
het boek, was geen held, maar had behoorlijke invloed, waarbij we niet echt
weten of hij oren had naar en ogen voor die samenleving, maar Urbain Martien
had er allicht ook geen belangstelling voor. Vergeten we ook niet hoe heftig
bij momenten de strijd om dat stemrecht was geweest, met straatgevechten in
Gent, waar Urbain Martien niet veel van moet hebben. Het verhaal van die
maatschappelijke verwikkelingen blijft doorgaans onderbelicht. Het herdenken
van de oorlog beperkt zich tot het militaire en enkele politieke aspecten
ervan, het overdenken van de oorlog, zoals ook Stefan Hertmans doet met zijn
levensschets van Urbain Martien en de familie, bestrijkt een veel groter kader,
brengt ons ertoe de samenleving zelf en mensen die we kunnen kennen, nog kunnen
kennen via sporen in archieven, via bibliotheken of enkele nazaten, krijgen
kleur, kraak en smaak. Weinig boeken geven daar dezer dagen interessante
aanzetten toe. Ook al maakt de koning-ridder geen deel uit van het universum
van de roman “Oorlog en Terpentijn”, dan is het precies die afwezigheid die ons
tot verder overdenken brengt.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten