De redelijke mens wikt en beschikt
Reflectie
Scheppingskracht van een era
De
eeuwen van de verlichting en het nieuwe
![]() |
Rahel Varnhagen, een dame die tussen Verlichting en assimilatie als Joodse stond. Voor ons lijkt dat geen punt, maar zij, maar ook Mozes Mendelsohn hadden het er hunne mee te stellen. |
Hebben we in een eerste aanzet
onze leeservaring van het boek van Jabik Veenbaas gebracht, dan denk ik dat het
onderwerp dat hij aanraakt, meer ter bespreking voorlegt dan we konden
aangeven. Het gaat niet voor of tegen de Rede, maar om het hanteren van het ons
ken- en denkvermogen in functie van wat we met de wereld voorhebben. De
oppositie tegen de katholieke vorsten, maar ook tegen scherpslijpers als Voet,
Voethius in de Republiek, was meer dan een gevecht om macht, want er school een
zoektocht achter naar een doordacht mens- en wereldbeeld. Jabik Veenbaas legt
in zijn werk uit hoe van Descartes over Spinoza en Leibniz anderen dan weer tot
heftige kritieken op hun systemen verleidde, zoals Voltaire en Etienne Bonot de
Condillac, die een “Traité sur les systèmes” schreef. Wat Descartes en zijn
critici in de 18de eeuw verbond? Onvrede met beleid en werkelijkheid
en dat zette goed opgeleide mensen met een klare kop op de schouders tot grote
plannen aan, soms werden het systemen, soms werd het nadenken over processen en
altijd was er de strijd met de censuur.
Hoe begrijpen we de Rede?
Vandaag is men terug gekeerd, aldus Veenbaas, tot een
begrip van de Rede, waarvan zelfs een Diderot vond dat het niet deugen kon,
wegens te strak en definitief, zoals hij bij monde van Jacques le Fataliste
liet verstaan. Er zijn andere lezingen mogelijk wellicht, want teksten zijn
zelden eenduidig, tenzij ze hun gelijk en zekerheid uitschreeuwen, maar dan,
valt telkens weer op, beklijven de teksten niet. Wie, vraag ik me wel eens af,
heeft de “Discours de la méthode” van Descartes nu echt gelezen, behalve enkele
fragmenten in florilegia, excuus, bloemlezingen? Ook andere grote teksten die
we tot het patrimonium van de Verlichting rekenen, werden ooit wel aandachtig
gelezen, maar nu blijven er slechts echo’s van over en daarom is het maar de
vraag of Jabik Veenbaas het publiek ervan zal kunnen overtuigen het boek te
lezen en vooral, de teksten te gaan lezen. D.A.F. de Sade? Waarom niet? Of de
verwerking ervan, waar ook in dit boek over gesproken wordt, zoals in de film van Pasolini, de 120 dagen
van Salo, een film die ik ooit ergens zag, in Brussel denk ik, waar ik wel niet
ongeschonden uit ben gekomen. Maar het was ook een stap in het begrijpen van
het menselijke, dacht ik naderhand. Want het obscene van geweld, van lust tot
macht over andere mensen was iets anders dan het theoretische verhaal van de
wil tot macht. Dat verhaal, denk ik, van Nietzsche past wel degelijk in de
negentiende eeuw, maar vormt een versterking en tegelijk afwijzing van de
rationalistische idee. Maar de auteur lijkt nu net de paradox van het
rationalisme bij Spinoza en Descartes maar ook bij de mensen van de
Encyclopedie te bepalen tot de idee van de rede en dan blijkt dat zij, wij, de
later komenden, echt wel begrijpen dat het aanwenden van de rede ertoe leidt
dat we zeer irrationeel kunnen blijken te knoeien. Omdat we niet alles onder de
knie hebben, maar denken dat we het allemaal weten. De wil tot macht, zo blijkt
op een merkwaardige manier in de discussie tussen Leibniz en Voltaire, dat wil
zeggen, Voltaire vertelt in Candide dat het geloof in de beste der mogelijke
werelden te leven weinig indruk maakt als we zien hoe weinig rationeel mensen
handelen en hoe vaak we knoeien. Maar dat we in ons tuintje best iets kunnen
bereiken - wat toch een aanzet tot
bescheidenheid mag zijn: de wereld functioneert zoals ze functioneert en wij
moeten er proberen het beste van te maken en dat gaat niet zomaar. Nu hield
Voltaire van bouwen en van tuinen aanleggen, in Cirey in de omgeving van Nancy
en later in Ferney bij Genève, waar hij ook nog eens een hele gemeenschap
opbouwde.
Maar als we weten dat we
knoeien, kunstig knoeien, wordt het wel weer interessant, zoals in het bewerken
van het tuintje tot uiting komt. Men kan dat tuintje bewerken volgens allerlei
voorschriften of raadgevingen, die we op via televisie of allerlei bladen
krijgen, via allerlei websites ook, maar we kunnen, eens we denken te weten hoe
we betere vleeskippen kunnen kweken of mooiere rozen het zelf proberen. Maar we
kunnen ook allerlei geleide planten gaan vorm geven, zoals het past in ons idee
van de ideale tuin. Men kan, als men het wil, bij Goethe lezen hoe het werken
aan een park mensen kan inspireren, in de “Natuurlijke Verwantschappen”.
Het komt na lectuur van het
boek van Veenbaas erop aan te begrijpen dat we aan de slag moeten, niet altijd
met als ultiem doel het absolute succes, maar gewoon, de mogelijkheden
bekijken. De moraal van het zoeken en proberen die mensen in de achttiende eeuw
leek te bezoeken en dat zoeken was niet zonder voorkennis, natuurlijk, blijft
vandaag doorgaans achterwege, als we de mantra’s horen over wat de Verlichting
nu echt was: scheiding van kerk en staat/gelijkheid van mannen en vrouwen. Jabik
Veenbaas maakt duidelijk, zoals anderen al deden dat de Aufklärung het ook niet
hoog hadden zitten met die gelijkheid, op een paar uitzonderingen na. In die
zin kan het interessant zijn na te denken over de rol van de dames, in hun
salons, maar ook als zelfstandig opererende wezens. De auteur noemt Mary Wolstonecraft
die de rechten van de vrouw op papier zette, alvast opeiste wat volgens haar de
vrouwen toekwam en het boek werd, ondanks of net omwille van de heftige kritiek
een verkoopssucces. Maar er waren natuurlijk wel meer dames actief, want kennen
we maar enkele dames uit de oudheid zoals Hypathia, of van de Middeleeuwse
traditie, zoals Clara van Assisi, Hadewijch of Hildegard von Bingen, dan wordt
het drukker vanaf de zestiende eeuw, zoals met Anna Bijns het geval was. Maar
in de achttiende eeuw zien we dat er dames opstaan, zoals – inderdaad – Gabrielle
Emilie le Tonnelier de Breteuil marquise de Chatelêt, die een lange relatie
onderhield met Voltaire, waarvan deze zegde dat zij zijn beste vriend was. Zij
gaf de eerste aanzetten over het inzicht dat licht een zaak van golven én van
deeltjes was. Kunnen we dan nog voorbij aan mevrouw Rahel Varnharen? Over
assimilatie en Verlichting horen we eindelijk niet zo vaak zinnige dingen
vertellen.
En de Rede? Zou die echt tot
onontkoombare antwoorden, eeuwige antwoorden leiden? Sommigen nemen aan van
wel, maar misschien is het nuttig erover te denken waar we over denken,
waarvoor we de rede aanwenden. Als het om het nastreven gaat van het menselijke
geluk, dan kan het best zijn dat de rede geen universele antwoorden in de
aanbieding heeft.
In debat met Jonathan Israël
Veel van de discussies over de
Verlichting verzanden, heb ik de indruk, omdat men zich richten wil op grootse
vergezichten en daarom niet inzien kan, hoe datgene wat wij vandaag het
patrimonium noemen van de Aufklärung langzaam en niet zonder tramalant onder
het publiek verspreid is geraakt. Jabik Veenbaas voegt er m.i. nog een
bijkomende reflectie aan toe: het statuut van de rede is eerder voorwerp van
discussie dan een uitgemaakte zaak. In het boek over de Verlichting legt
Veenbaas dan ook uit dat je niet zomaar kunt stellen dat alleen via het denken
volgens strikte regels juiste inzichten verworven kunnen worden, maar dat het
waarnemen, de observatie en het experiment minstens zo belangrijk kunnen zijn.
Geleidelijk, zo blijkt, wordt duidelijk dat de verdienste van Descartes en
Spinoza zeer te waarderen valt, maar dat zij de vermogens van de mens tot
denken verre overschat zouden hebben. Waarom blijft Jonathan Israël, de vaandeldrager
van de gelovigen van de Heilige Rede, blind voor de kritiek van auteurs als Pierre
Bayle, Diderot of Voltaire zelf?
Misschien ligt het eraan dat
Jonathan Israël gepreoccupeerd is geraakt door het belang van de religie in de
hedendaagse samenlevingen, niet enkel in de VSA maar ook in de Arabische wereld
en zeker ook in Europa. De moorden op Pim Fortuyn en Van Gogh stonden nog niet
in de sterren geschreven en het schandelijke verjagen van Ayaan Hirsi Ali zou
nog duidelijk maken hoe men met leugens om bestwil omspringt en toch zag Stephen
Toulmin al dat er een probleem was met de agenda van de moderne tijd. De agenda
is in zoverre verborgen dat men oog dient te hebben voor de wisselwerking van
ideeën in die en in onze tijd, maar ook dat de omstandigheden onze inzichten
meer bepalen dan ons lief lijkt te zijn of dan we voor lief willen nemen. Hij
sprak in 1990 – toen het boek Kosmopolis voor het eerst verscheen – over
Futuribles, of wat mogelijk zou zijn van de toekomst, wat voor hem ook impliceerde
dat we deze 21ste eeuw konden binnengaan, achterwaarts of
voorwaarts, zonder nostalgie maar met verbeeldingskracht. Jonathan Israël, zo
betoogt Veenbaas aan de hand van de discussie over Pierre Bayle, die Spinoza en
het systeem van Spinoza had doorgelicht, dat Pierre Bayle’s visie ten tijde van
Diderot en de Encyclopedie verre van verouderd was, meer nog, men kon die visie
wel volgen. Waarom blijven velen Jonathan Israël volgen, die dan wel met veel
zorg over de Verlichting heeft geschreven, maar daarbij een visie over de Rede
en het denken voorop heeft geschoven die de toets der kritiek niet geheel
doorstaat? Men kan veel van Jonathan
Israël opsteken, maar als men er bij zweert, dan bestaat de mogelijkheid dan
men blind blijft voor de wijze waarop Jonathan Israël te werk is gegaan en
welke facetten van het verhaal dat de Verlichting heet, over het hoofd heeft
gezien. De Rede als voorwerp van studie blijft natuurlijk belangwekkend, maar
erger nog is dat Israël ons bijna verplicht die rede even hoog in te schatten
als Maximilien de Robespierre voor ogen had staan. En toch, Robespierre beriep
zich minstens zozeer op Jean Jacques Rousseau, die de beschaving als oorzaak
van menselijke en culturele decadentie. Dat laatste blijkt een tautologie bij
Rousseau, want cultuur voor hem betekent decadentie, terwijl men dat toch maar
moeilijk kan handhaven.
Maar het gaat natuurlijk
verder, want als er een boek verschijnt over wat Jean Jacques Rousseau heeft
uitgehaald met de authenticiteit, dan toch een van de elementen van het moderne
gedrag, dan geven de brede media niet zo gemakkelijk thuis en nog minder
krijgen we er een behoorlijke recensie van. Terwijl het essay van Maarten
Doorman toch een goede inkijk biedt in het denken van Jean Jacques Rousseau,
waarbij de authenticiteit iets blijkt dat men goed onder controle dient te
houden, want de authenticiteit is doelgericht. Zou het?
Kometen Kijken
In de zeventiende en achttiende
eeuw kwam men met lenzen die toelieten spermatozoïden te zien en dan weer hemellichamen,
afhankelijk van hun gebruik natuurlijk, waarvan we het bestaan of de vorm niet
verwacht hadden. De ringen rond Saturnus, die Christiaan Huygens als eerste kon
vaststellen, spreken boekdelen. Maar het verschijnen van staartsterren, kometen
aan de hemel, een fenomeen dat doorheen de geschiedenis al langer aanleiding
tot angst en beven vormde, want een onheilsbrenger, bracht dankzij
nieuwlichters ertoe het dwaze bijgeloof weg te wuiven. In Nederland was er een
dominee die vond dat men die kometen beter kon bekijken om vervolgens vast te
stellen dat die kometen deel waren van het grote systeem en dat men hun komen
en gaan kon berekenen. De details werden later bijgesteld, maar dat hij vanuit
de bezwering van onwetendheid er ook toe kwam de betoverde wereld wat minder
mysterieus te maken, werd hem ook niet door iedereen in dank afgenomen. Maar
zich verzetten tegen heksenvervolging en tegen hen die overal betovering zagen,
of een geval hekserij veinsden, kan men wel zien als een blijk van goed denken
en moed.
De Verlichting heeft iets
wonderlijks dat we vandaag niet altijd meer zien, namelijk het besef dat de
natuurkunde, de filosofie en de literatuur niet vanzelfsprekend ver uit elkaar
functionerende systemen zijn. De dialoog als middel om bepaalde kennis over te
dragen, waarbij men niet de voorbeelden van het humanisme heen kan; zouden de
picanterieën die in de achttiende eeuw, zoals Pierre Choderlos de Laclos die
met de brievenroman “Les Liaisons dangereuses” alleen maar literair vertier
hebben geboden, of ging het inderdaad om het op scherp zetten van traditionele
denkbeelden, om ze te kunnen slopen. Men kan ook niet heen, denk ik dan, om een
figuur als Giacomo Casanova, die tot afgrijzen van de aanhangers van de heldere
Verlichting minstens zozeer aan die nieuwe benaderingen heeft bijgedragen als
bijvoorbeeld een eeuw vroeger de Nederlandse dominee Bekker: de goedgelovigheid
van mensen mag men niet misbruiken, maar men dient mensen de kans te geven zich
van hun goedgelovigheid te bevrijden.
Ongebaande paden
Nu we de mooiste plekken in de
wereld met ongekend gemak kunnen bereiken, blijkt de gedachte ondenkbaar dat we
nog eens voor verrassingen kunnen staan. Maar de reiziger die vanuit Katmandoe
de bergen intrekt, beseft dat het daar voor hem of haar misschien doenbaar is,
maar wie er leven moet, zal het minder vanzelfsprekend vergaan.
Onze kijk op het denken is
dankzij hersenonderzoek veranderd, waarbij velen hopen dat we ooit eens zeker
zullen kunnen zijn dat wat we denken ook correct is. Het avontuur van de
Verlichting was er een van wandelingen door mooie tuinen, waar gesproken werd
over onbekende onderwerpen, van een vicaris uit de Savoye die een jongeman
inwijdde in de kennis der dingen, althans in de visie van Rousseau. Want
Rousseau kreeg dan weer weerwerk van Voltaire, die zelf ook vond dat we ons
tuintje moeten cultiveren, overzichtelijke grootheden bekijken en niet het
gehele terrein.
Maar telkens ik het beeld voor
mijn geestesoog zie van Voltaire, in zijn koets op weg naar Parijs, een
nachtblauw geschilderde koets met gouden sterren, dan lijkt het wel alsof de
oude man inderdaad zelf op een eigen manier vorm gaf aan de romantiek. Even
vaak kan men zich afvragen waarom men van Kant zo een dor manneke heeft willen
maken? Zijn visie op de Rede, de praktische Rede, de Zuivere Rede en de
Oordeelskracht blijft ook voor Jabik Veenbaas een wonderlijke constructie, maar
wat die categorische imperatief nu eindelijk echt moet betekenen, blijft toch
wel onduidelijk. Dat wil zeggen, er zal altijd een moment komen dat we handelen
moeten zonder dat we weten of het ook een universele wet zou kunnen worden.
Tegelijk legt de auteur de nadruk op het gegeven dat Kant ons een methode
aanreikte en aanreikt om niet in de wereld, waarvan het uitspansel het
imposante symbool is, onderuit of zelfs ten onder te gaan. Het besluit van
Veenbaas:
“Hij formuleert daarmee een indrukwekkend
antwoord op een kernprobleem van de moderne mens: Hoe blijf ik als persoon
overeind in een door wetenschap gedomineerde wereld? Dat antwoord, zijn
gelaagde, ethisch geïnspireerde mensvisie, valt vrijwel op alle punten te
bekritiseren. Maar als constructie is het nog verbluffend actueel.”
(Jabik
Veenbaas, De verlichting als Kraamkamer p. 179)
Geloof in de Vooruitgang
In die zin komt de discussie
over de “Esquisse d’un tableau des progrès de l’esprit humain” van Nicolas de
Condorcet, protagonist van de Franse Revolutie, die tegen de veroordeling van
Louis XVI tot de doodstraf stemde en tegen Robespierre inging, maar zijn moed
met de dood diende te bekopen, best te stade. Ligt de vooruitgang vast? Is elke
stap die we met het denken kunnen maken een stap vooruit? Volgens sommigen
blijkt stilstaan achteruit gaan, maar ik vraag me toch maar hoe of dat met
argumenten gestaafd kan worden. Immers, als men alleen maar vooruit zou gaan,
dan zou dat een blinde, niet eens beredeneerde evolutie zijn, wat zou betekenen
dat de samenleving dus geenszins maakbaar zou zijn. Bovendien, zowel Descartes
als Spinoza zelf droegen door hun gedurfde visie bij aan de gedachte dat mensen
zelf niet zomaar de woorden van de meester dienen te vertrouwen. Sinds
Vesalius, Copernicus en Galilei de oude kennis terzijde hadden geschoven, wist
men dat zelf observeren en onderzoeken van groot belang was. Maar de kritiek op
Descartes en Spinoza, ook vanwege Pierre Bayle laat zien dat ook zij, Descartes
en Spinoza vooral ongebaande paden waren opgegaan en kritiek op hun werk kan
dan ook geenszins betekenen dat het dan ook meteen afgewezen moet worden.
Nicolas de Condorcet, die de Revolutie met hart en ziel toegedaan was, merkte
dat het fout liep en terwijl hij probeerde een verweerschrift op papier te
zetten, wist hij dat het schip van de Revolutie helemaal kapseisde.
Ondergedoken en wel schreef hij dan maar zijn schets van een historisch beeld
van de vooruitgang (meervoud is voor ons moeilijker dan in het Frans:
schreden?) van de menselijke geest, als een testament en als waarborg voor de
toekomst dat Robespierre niet echt blijk gaf van vooruitgang, maar misschien
was zijn handelen wel bij de tijd… Ook hij bewandelde met zijn revolutie
ongebaande wegen. Maar het streven naar vooruitgang werd bij hem wel een
geloof, want anders kon hij zijn handelen en optreden niet verantwoorden: de
vooruitgang, “Le progrès (social)”, daar was het om te doen, waarbij men gemakkelijk
terzijde kan laten hoe individuen dat dan ervaren. Als een dwang? De rede als
dwingeland?
De moderniteit begrijpen
Jabik Veenbaas schreef een
boeiend werk over enkele figuren, maar veel meer nog over hun werken, die de
bibliotheek vormen aan de hand waarvan wij ons een beeld kunnen vormen van de
Aufklärung. Her essay over Adam Smith mogen we daarom niet over het hoofd zien,
want daarin vernemen we hoe de auteur de vele aspecten van het economische
denken, gekoppeld aan een onmiskenbaar ethisch denken, dat onze epoche bepaald
heeft, benadert. Verlichting wordt dan echt een poging licht te werpen op
duistere plaatsen en als er iets duister was voor vorsten en burgers, adel en
kloosters dan was het wel een goed begrip over de rijkdom van naties.
Voor de goede orde kijken we
naar de regio die we enigszins kennen ten tijde van Adam Smith, de Zuidelijke
Nederlanden. Sinds de oorlogen van Louis XIV beëindigd waren, formeel met Vrede
van Utrecht in 1713 begon een tijd van niet eens zo langzame groei op
demografisch vlak, maar ook de welvaart van de burgers nam indrukwekkend toe.
Boeren gaan zich meer op huisnijverheid toeleggen en gaan produceren voor de
markt. Het gaat niet om de middelgrote boeren maar om wat men de Kortzitters
noemt, kleine boeren die minder dan drie hectaren bewerkten. Het invoeren van
de aardappel, het aanleggen van nieuwe wegen, zeker na 1748 zal dit proces nog
versnellen. Nu vond Adam Smith bijvoorbeeld dat het Mercantilisme, waarvan
Frankrijk het onwetende slachtoffer was, voor het economisch handelen niet de
beste kansen bood, omdat men dan vooral autarkie nastreeft en tegelijk probeert
de eigen voorraden edel metaal op peil te houden of te vergroten. We weten dat
Frankrijk, ondanks pogingen van Louis XV tot moderniseringen van het bestuur en
de economie te maken had met een zware belasting, omdat, zoals Fukuyama dat
beschreef, een rentseeking elite die ballast vormde; hij had het over een elite
die voortdurend nieuwe overheidsinkomsten voor zich in wisten te pikken. Voltaire
behoorde via zijn vader ook wel tot die rentezoekende elite, maar kon zelf ook
wel een rol als bankier op zich nemen. Of hij werkelijk deel had aan de
Driehoekshandel (suiker, slaven, snuisterijen) blijkt gebaseerd op een brief
aan een handelaar in Saint-Malo. Historisch bewijs blijkt moeilijker te vinden.
De welvaart van een land lag
in het vrije ondernemen, het wegnemen van hinderpalen, het laisser faire, aldus
Adam Smith. Voegen we hieraan toe dat hij ook nog eens van de blinde hand
sprak, dan is het beeld helder: Adam Smith was de pleitbezorger van een
economie zonder overheidsingrijpen en de markten zullen het allemaal wel
oplossen. Maar Smith was ook een theoloog en schreef een werk over morele
sentimenten, een onderzoek naar hoe we als mens naar behoren kunnen leven en werken.
Men vindt, zo lezen we in het essay van Veenbaas, de blinde hand dan ook niet
als een voorwendsel om het ethische handelen in het economische domein uit te
sluiten. Mensen, staat er te lezen, zijn handelaars, die elkaar nodig hebben en
hoe verder een samenleving evolueert, hoe groter het belang wordt van de
samenwerking en arbeidsdeling. Maar men moet de handelaars niet te veel macht
in de staat geven, of ze doen hetzelfde als de adel, de eigen voordelen
verzekeren. De Amerikaanse revolutie? Juist, maar voor velen vandaag, zoals
voor Joris Note, kan alleen de Franse een voorbeeld zijn.
Het zal u ook wel opvallen,
het markante verschil in deze lezing van Smith met wat mensen als Guy en Dirk
Verhofstadt ervan gemaakt hebben: zij vinden de competitie kenmerkend voor de
mens, maar dan moeten ze niet aandraven met Smith, eerder met de school van Leo
Strauss en Francis Fukuyama, hoewel die sinds 2004, 2005 het neoconservatieve
de rug heeft toegekeerd, omdat het nu eenmaal verkeerd is gelopen.
Toch blijft ook Jabik
Veenbaas, zoals iedereen blijkbaar worstelen met het verhaal van de Blinde Hand.
Niets meer dan de voorzienigheid, noemt onze voorlezer het en hij stelt vast
dat het voor iedereen moeilijk valt, ook voor Smith om zomaar elk spoortje van
religie uit te sluiten of uit het denken te halen. Met religie bedoelt hij in
dit geval dat de blinde hand te rijmen valt met de voorzienigheid. Maar ook de
Grieken kenden zoiets, met name het tragische lot van de mens die zijn of haar
hand overspeelde. De blinde hand die de markten opnieuw in evenwicht brengt,
een systeem dat het gebrek aan ratio bij de actoren zou corrigeren? Moral
Hazard? Als mensen inderdaad handelaren zijn, dan kunnen ze met elkaar whealen
en dealen, daarover moet niemand zeuren. Of je iemand knollen voor citroenen
kunt verkopen? Natuurlijk, maar als de koper die het bedrog ontdekt boos is,
dan zal dat wel begrijpelijk zijn, toch? Welnu, men spreekt vaak over de
nefaste gevolgen van het neoliberale discours, waar we in een aantal opzichten
ook wel oren naar hebben, maar het grote vraagstuk is of het wel zo is dat
alleen de neoliberalen enkele morele facetten van het handelen als ballast over
boord hebben gegooid.
De Aufklärung als vraagbaak
De Verlichting, blijkt Jabik
Veenbaas te melden, kan weinig duidelijke uitspraken opleveren. De rede speelt
bij Spinoza en al eerder bij Descartes een overweldigende rol, maar met Bayle,
Diderot en Voltaire zien we dat zij de overschatting van de rede niet aanvaarden:
Jacques le Fataliste zegt wel dat alles voorgeschreven is, in de aard der
dingen besloten ligt, maar intussen gaat hij rustig, pragmatisch en vooral
opportunistisch zijn eigen gangen, tot heil van zijn meester, die als
voorstander van de Vrije Wil niet in staat blijkt adequaat te redeneren. De
rede, zo merkt men in dit boek is een instrument, maar als het erop aan komt,
moeten we zelf denken, met onvoldoende argumenten soms bij de hand. De
aanhangers van de rede creëren op zijn best een immanente transcendentie, zoals
Lucien Goldman het noemde, die Pascal, Racines en Marx in een grondige analyse
betrok. Maar Antigone of Phèdre komen niet in dit boek voor en toch denk ik dat
ook deze toneeldichter niet los te denken valt van de ontwikkelen die men in
Europa kan ontwaren tijdens de zeventiende en achttiende eeuw, de Verlichting
dus.
Robespierre, overigens zien we,
de Rede op een verhoog zetten en hij laat,
voortbouwend op Rousseau, de absolute
volkswil gelden. Zo brengt hij de knapste koppen van Frankrijk onder de
guillotine, wat hem eerder verlies oplevert en dus niet rationeel kan heten.
Rousseau, aldus Jabik Veenbaas ligt aan de grondslag van de Romantiek.
Safranski ziet in Herder dan weer het begin van die bijzondere Duitse Affaire.
En anderen vinden dan weer dat de Romantiek naar de gaskamers heeft geleid,
terwijl Jabik Veenbaas nu net aangeeft dat Horkheimer en Adorno in de
Verlichting de toegangsweg tot Sobibor, Auschwitz zagen. Zo een contradictie
valt niet weg te wrijven met goede argumenten, met argumenten zonder meer. Het
probleem is immers dat Adorno en Horkheimer het rationalisme schuldig stelden
aan het totalitaire en dan komt men bij de man uit die de Notre-Dame in Parijs
ombouwde tot tempel van de Rede, terwijl de Condorcet stierf onder het vallende
mes… of net voordien, in zijn cel.
Moeten we nog eens de
discussie aanzetten over Burke, volgens Ico Maly toch de grondlegger van de
Antiverlichting. Met de auteur van dit boek kan ik vaststellen dat er niet zo
heel veel auteurs van de zeventiende eeuw tot vandaag geneigd zijn een zo
consistent discours af te steken dat je hem of haar in dit of een ander kamp
kan stoppen. Hier past erop te wijzen dat onze goede vriendin Emilie marquise
de Chatelêt, net als Voltaire de lectuur van de bijbel aanvatte om er de
contradicties van te zien, maar met een fijnzinniger bijbelkritiek voor de dag
is gekomen en vooral met de gedachte dat we god of de voorzienigheid toch ook
wat passie en vuur mogen vragen. In de discours sur le bonheur lezen we onder
meer dit:
Mais, me dira-t-on, les passions ne font-elles
pas plus de malheureux que d'heureux ? Je n'ai pas la balance nécessaire
pour peser en général le bien et le mal qu'elles ont faits aux hommes ;
mais il faut remarquer que les malheureux sont connus parce qu'ils ont besoin
des autres, qu'ils aiment à raconter leurs malheurs, qu'ils y cherchent des
remèdes et du soulagement. Les gens heureux ne cherchent rien, et ne vont point
avertir les autres de leur bonheur ; les malheureux sont intéressants, les
gens heureux sont inconnus. [...]
Een zelf aangelegde tuin van
Eden
Eerder, heeft men de indruk,
waren al die lui goed bezig na te denken, hun deel van de rijke tuin van
menselijke vermogen tot inzicht te bewerken. Visies nabrouwen is eindelijk
gemakkelijk, mijn tuin inrichten zoals de buurman het deed en doet kan ook, maar
misschien moet ik toch om allerlei denkbare redenen toch geen kopie proberen te
maken. Het denken zelf laat ons toe even de boel de boel te laten en te kijken
wat moet, wat kan, wat wenselijk is, waarna we gezwind weer aan de slag gaan.
In die zin, denk ik, biedt de Verlichting een schier onoverzichtelijke
bibliotheek van inzichten, die we graag beproeven te onderzoeken. Waarom zouden
we er dan zoveel van weg gooien, omdat het niet zuiver atheïstisch zou wezen? Of niet volkomen gebaseerd op de rede? Het woord
redelijk laat zich hier niet gebruiken, omdat dit net het tegendeel van een
fanatiek vereren van de Ratio impliceert. Maar redelijkheid laat wel een
menselijke opzicht, een menselijke maat toe.
De bijdrage van Jabik Veenbaas
aan dit debat was dan ook best deze tweede poging tot reflectie waard. Omdat we
er niet zo gauw mee klaar zullen zijn. En wat het nu was, Aufklärung of
Deutsche Romantik? Het Nazisme in Duitsland, het Stalinisme in Rusland,
paranoia in Frankrijk – wat het oppakken van Duitse Joden in 1939 en 1940
aangaat – of de wijze waarop in de VS Jappen werden opgesloten? De rede
mijnheer, mevrouw? Of liever, een bepaalde ratio die geen enkele andere,
redelijke, menselijke oplossing voor mogelijk hield. Het verschil tussen de
Rede en redelijkheid? Het gevoel voor de mogelijkheid distincties te maken die
het handelen bepalen. De Rede berust op observatie en vooral redeneren, logica,
een beperkt aantal uitgangsposities. Dan is er voor begrijpen niet altijd
plaats en verdort de mensentuin.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten