Magister dixit?

Reflectie

Het schouwspel van
parmantige hanen en hennen
Waarom mensen zich herleid voelen tot
Publiek

De universiteit van Henares de Alcala waar Cervantes
student was, ondanks de suggestie dat dit wel het
geval was. Maar zijn romans laten wel een grote
belezenheid en zelfs merkwaardige bestuurskundige
inzichten zien... 
Ons politieke bestel kreunt onder weeffouten, vooroordelen en veel ongenoegen, lezen we dag na dag, waarna de auteur (m/v) er zich niet te beroerd voor weet zijn of haar publiek nog maar eens te vertellen dat ze het niet begrijpen. Het onderwerpen, de kwestie, de werkelijkheid?

Ik zou er niet nog eens mijn gedachten over laten gaan als ik niet op de merkwaardige samenloop van omstandigheden was gestoten dat hoogleraren boos en verontwaardigd zijn over het feit dat ze een examen Engels moeten afleggen en er nog eens voor kunnen falen ook. Ik heb de test niet gezien maar kan me levendig inbeelden dat men, ambtenaren, ministers, volksvertegenwoordigers het logisch achten dat hoogleraren in de Engelse taalkunde die test hebben ontworpen. Bovendien geldt dan nog eens: gelijke monniken, gelijke kappen. Zou het? Ik kan me wel inbeelden dat mensen die al een paar jaar, of zelfs een aantal decennia regelmatig aan Engelstalige instellingen gast- of andere colleges gegeven hebben en van hun studenten nooit of te nimmer klachten hebben gekregen over hun Franglais of Nederengels, steenkolenengels – alsof studenten dat wel durven en alsof een welopgevoed Angelsaksisch publiek hen dat diets zouden maken, dat wil zeggen, recht in het gezicht – hier het hart van in zijn. Publicatiedruk en daarbovenop ook nog eens een moeilijke taal leren. Want laten we wel wezen, goed de Engelse taal beheersen lijkt eenvoudig, omdat de grammatica op het oog eenvoudig is en het vocabularium ook al wel te behappen valt. Het probleem is dat wie niet het Engelse onderwijs – zoals Judt het formuleerde – heeft ingezogen gekregen, vooral zal botsen op het geheim van de Engelse taal: afstandelijk engagement. Woorden zijn niet wat we denken dat ze zijn, maar zoals Ludo Parmentier altijd zegt, zeggen woorden alles. Had ik enige moeite om mij met de Engelse taal vertrouwd te maken, het waren teksten, boeken en ook wel ontmoetingen die me ervan overtuigden dat je niet zomaar de taal leert. Het papegaaienwerk is nodig, maar dan volgt de noodzakelijke onderdompeling en het verkennen van de mogelijkheden. Helemaal geslaagd ben ik er niet…  een litotes.

Maar als die professoren zo zeker zijn van hun eigen vakkennis, begrijpen zij niet dat een taalkundige hen kan beoordelen op hun Engelse taal, want zij zoeken een   helder, sec taalgebruik te hanteren, want de objectieve wetenschap verdraagt geen toeters en bellen – behalve om resultaten de wereld in te sturen. De omgang met de taal van Alexander Pope of Laurence Sterne kan echter juist tegelijk droog lijken en heel zinnelijk zijn. De moeilijkheid is daarachter te komen. Wie sommige crimi’s van Engelse makelij kent, zoals Morse of Lewis, zal merken dat de taal daar net als de letterkunde zo een belangrijke rol speelt, maar men zal dat wijten aan de setting, Oxford met name. Maar het gaat ook om de werkelijkheid dat in het UK zelfs de taal verkaveld is en dat wie niet de kans kreeg de grammar school in vroegere tijden – voor Maggy Tatcher er gaar tanden in zette - te bezoeken, inderdaad vaak een vooral grof taalinstrument heeft en zelden de verfijning zal aanvaarden. De vaststelling dat vandaag de topuniversiteiten zo duur worden kan men niet ontkennen en dat roept de vrees op dat zelfs de Britse hogere middenklasse er voor terug schrikt haar kinderen daarheen te sturen, wat een verdere verdringing op  gang zal brengen. Onze bereidheid zomaar in het Engels te gaan doceren, omdat dit de lingua Franca is, kan op termijn ook onze hogescholen meeslepen in dat verdringingsproces, waarbij Engelse studenten, zoals in de negentiende eeuw met pensionaten het geval was, naar het continent komen waardoor de plaatsen ook hier duurder worden.

Laten we maar niet doen alsof we de situatie kunnen negeren, laat staan veranderen, dat het Engels in de academische wereld een prominente plaats heeft ingenomen, maar men weet ook, hoop ik toch, dat de universiteit er niet enkel is om ergens op een rangorde hoog te scoren, men scoort hoog als de onderscheiden geledingen en dus ook, vooral het academisch personeel naar behoren functioneren hun ambities en opdrachten vervullen. Het maken van lijstjes, schreef Herman Hesse al, is een begin van banalisering van wat in feite subliem en uniek is. Vergelijkingen van docenten of van de werkzaamheid van professoren en onderzoekers, het blijft heikel. Men kan evenwel vaststellen dat de universiteit zozeer doelgericht is en elkeen de parade van parmantigheid dient mee te doen, dat men zich wel eens kan afvragen of er nog wel oog is voor het gestage, vasthoudende werk van onderzoekers.

Maar, wat me ook opvalt: studenten zijn geen echt lid meer van de universitas, de universitaire gemeenschap maar zij gedragen zich alsof ze er dienstverlening krijgen. Het volgen van een cursus? Een formele aangelegenheid. Natuurlijk kan men via hoorcolleges via cd’s of via streaming veel opsteken, maar hoe groter de fysieke afstand wordt, hoe moeilijker het is voor de student (m/v) om zich ook iets voor te stellen van het grotere geheel. Koesteren we dan een romantisch beeld van de universiteit? In zekere zin wel, maar we zien er geen reden in om ons daarvoor te verontschuldigen. Natuurlijk, voor velen is de universiteit van de middeleeuwen een duf verhaal van scholastici, met in de marge eeuwige studenten die zich met zingen en drinken door het leven slaan. Ook dat hoort erbij. De middeleeuwse universiteit? Voor sommigen staat het voor verouderde inzichten en vasthouden aan de autoriteit, het magister dixit. Laten we wel wezen, de universiteit was vaker een krabbenmand van ambities. Klaas Landsman beschreef hoe Newton met zijn collegae omgingen en hij met hen. Een iet of wat gefrustreerde Schopenhauer spuwde zijn gal over de middelmatigheid die hoogtij vierde tijdens de vroege negentiende eeuw. Nu ja, als Hegel de absolute ster was, kan men die reactie begrijpen.

De moeilijkheid is dat het evalueren van een systeem, de universitaire vorming en het academische onderzoek niet absoluut gemeten kan worden, maar ook functie is van een samenleving en een (gebrek aan) wetenschappelijke cultuur. Het klonk en klinkt goed dat men universitair geschoolden arrogantie verweet terwijl men laatdunkend de kennis van de studenten en de professoren in het belachelijke trok, maar die veralgemeningen houden geen steek. Evengoed merkt men een ideologische stroom van vooroordelen, die vaak door sociologen gevoed wordt, waarbij men vindt dat iedereen toegang moet krijgen, ongeacht de verdienste. Het probleem van de meritocratie stelt zich niet eenduidig, zoals Bart Pattyn of Paul Verhaeghe wel eens hebben overdacht, waarbij ik dus bedoel dat zij de vele facetten ervan wel degelijk onderkenden. Financiële meritocratie komt hen bedenkelijk voor, waarbij elites uitgroeien tot gesloten kasten, die hun bevoorrechte posities als niet meer dan van god gegeven, zelfs al geloven ze geenszins, maar men kan de meritocratie niet bestrijden door de notie van werkelijke verdienste, de student of onderzoeker die er echt alles aan doet om te slagen of zich te onderscheiden helemaal uit te schakelen. Men zal dus nog maar eens een oefening moeten maken, in het onderwijs, maar ook daarbuiten om na te gaan wat verdienste is.

Maar zoals we zegden, de universiteit staat niet buiten de samenleving, dat wil zeggen, dat studenten, professoren, onderzoekers, administratief en technisch personeel ook burgers zijn van de samenleving, maar dus ook hun eigen inbreng hebben. De regelgeving rond academisch onderwijs dezer dagen geeft, zoals in hoofde van wetgevers wel vaker opgemerkt kan worden, van een ontstellend gebrek aan vertrouwen blijk.  Sommige professoren komen dan nog eens zeer vaak in beeld, soms omdat ze met controversiële inzichten te kampen hebben, zoals het vruchtbaarheidsonderzoeken en nieuwe technieken, soms omdat ze over een glazen bol lijken te beschikken als het om het politieke theater gaat, dan wel omdat ze op filosofische kemels jagen.

Natuurlijk, het ego, de eigen identiteit heeft voor elkeen belang en wie geëerd wordt zal dat graag over zich laten komen. Maar tegelijk, vele van die optredens in de media geven zelden blijk van enige andere betrokkenheid en vooral, wat naar ons inzicht dus erger is: men hoedt er zich voor uitspraken te doen die schadelijk kunnen zijn voor de eigen positie. Men kan niet de politici (m/v) voorstellen als hanen op een mesthoop en vervolgens zich navenant gedragen. De issues waarmee politici naar verwachting van ingevoerde burgers bezig horen te zijn, een adequater beleid om de mobiliteit vlotter te laten verlopen zonder het landschap en de open ruimte… men ziet hoeveel elementen in de besluitvorming ter weging voorliggen komen zelden aan bod. NMBS logistics verkopen? Overlaten aan de vrije markt? Niet dat dit per se een probleem hoeft te zijn, maar we weten al bij voorbaat dat morgen het spoor stil komt te liggen maar ook, men heeft gedurende jaren geen grote inspanningen gedaan om de zaak goed te onderzoeken en de nodige maatregelen te nemen. Wie was zolang baas van NMBS Logistics? Maar economen vinden die het allemaal willen duiden? Het doet me met enige ergernis terugdenken aan uitspraken van economen over het geringe economische belang van de volledig vernieuwde haven van Zeebrugge – de toegevoegde waarde van de haven zou beperkt zijn, voorwaar een goed becijferde uitspraak. Ook professoren wagen zich niet gemakkelijk aan parrhesia, uitspraken, gedachten, doordacht optreden die de eigen positie in de waagschaal leggen. Neen, ik heb het niet over mogelijke erotische schandalen of een uitspraak over heikele thema’s van culturele aard.

De zaak was dus dat professoren die een zekere staat van dienst hebben verworven plots geëvalueerd worden op een geheel ander terrein dan het vakgebied. Bovendien lijken we er gemakshalve van uit te gaan dat vaak een taal gebruiken voldoende aanwijzing is dat men de taal ook machtig is. Maar we weten ook dat in het UK zelf de Oxbridge-norm wel is losgelaten, ook voor de BBC-programma’s. En bovendien, niet elke docent Engelse taalkunde weet alles van vaktechnische terminologie.

Wie heeft hier dan een fout begaan, als het al een fout zou zijn? N-VA was en is huiverig voor het toestaan van het gebruik van het Engels in collegezalen van onze universiteiten, maar tegelijk er zich bewust dat dit toestaan wel nodig is voor internationale contacten en ter bevordering van het wetenschappelijk onderzoek. Nu denk ik dat het antwoord, het invoeren van de taalproef inderdaad zeer rigoureus is ingevoerd, terwijl men vooral de kwaliteit van het academisch in de taal van Laurence Sterne of Boswell had kunnen voorop stellen. Tegelijk is het zo, dat men aan de universiteiten talenkennis vaak als verworvenheid beschouwt, behoudens in enkele richtingen en uiteraard in de specifieke taalkunde-faculteit. In opleidingen economie stonden Duits en Engels lang op het curriculum, maar of dat nog zo is? Een deel van de kritiek kan dus domweg politiek zijn: men weigert de bekommernis van de N-VA ernstig te nemen. Maar zal men dan aannemelijk kunnen maken dat juristen, artsen, leraren de taal van het volk niet meer behoorlijk kunnen spreken en in een geaffecteerd volkstaaltje vervallen? Omdat men het Nederlands niet geschikt acht voor wetenschappelijk werk? Juist, dat was de stelling van onder anderen kardinaal Mercier. Maar het Nederlands werd in 1930 de voertaal in de Gentse Rijksuniversiteit en vanaf 1971 werd Leuven in hoofdzaak Nederlands en de UCL in Louvain-la-Neuve. Stellen we dat voor als overwinningen? Als men zegt dat het een verworvenheid is dat onderwijs in de volkstaal kan en moet, dan zal men toch niet het Frans of Engels wel als geschikte talen beschouwen en het Nederlands niet. Vooral niet, me dunkt als men zelf Nederlandstalig is en behoorlijke tot zeer goede opleidingen heeft mogen genieten aan onze Nederlandstalige universiteiten in Vlaanderen.

Opnieuw komen we dan bij die vraag, wie zijn wij? Hebben wij over het gebruik van onze taal aan onze universiteiten iets te zeggen of is dat enkel een zaak van professoren? Nog eens, niet enkel de professoren en de studenten, maar ook alumni behoren tot de communitas universitatis, terwijl de overheid er zich zo ver mogelijk van zou moeten houden? Alleen maar financieren? Jawel, want als men beoordelingscommissies wil instellen om excellentie te meten, dan stelt er zich vanzelf een probleem van competentie? Kunnen peers elkaar eerlijk en integer beoordelen. Neen, het gaat niet om objectief beoordelen, want daarvoor ontberen we geschikte meetinstrumenten. Het is hier niet de plaats om verder op de Cartesiaanse paradox in te gaan, maar wie meent dat men niet op eigen inzichten mag voortgaan, ervaringen met een docent, opvolgen van een leergang en hoe die examineert, maar daarvoor complexe meetinstrumenten – met de nodige administratieve lasten erbovenop – in het leven roept, riskeert vanzelf al een hypotheek op het academische leven te leggen, die men nooit kan aflossen. Kwaliteit van cursussen? Hoe zou men dat objectief meten? Pas na verloop van tijd blijkt of studenten, het zijn jongvolwassenen, echt naar voor komt als bijzonder geschikt voor een vakgebied of gewoon zeer ijverig.

Wie zijn nu de parmantige heren en dames waarover ik het heb in de titel? Misschien vooral die mensen die menen dat de docent aan de universiteit vandaag boven elke twijfel verheven een kei is in zijn of haar vak. Het publiek laat men dat graag geloven, maar dat publiek zelf is, zeker voor mensen die nu veertig zijn en zelfs zestig, is zelf academisch geschoold of heeft enige tijd de broek op de Blandijnberg gesleten of aan een andere faculteit in den lande. Die professoren doen doorgaans hun best en leveren vaak ook puik werk af. Dat valt onder andere hieruit af te leiden dat er aan gerenommeerde buitenlandse instellingen, niet enkel universiteiten van de IVY-League, maar degelijke universiteiten meer landgenoten actief zijn dan we wel vernemen. Dat beeld brengt men niet altijd afdoende, want ergens klopt het niet, dat een provinciale universiteit als die van Gent of Leuven mensen kon zien doorgroeien in Londen University College of Columbia University…  En bovendien, het grootste en meest storende geval van parmantigheid is dat streven naar een excellentie die niet te meten valt. “Ill fares the land” schreef Tony Judt en hij had het over de universiteiten en vooral over het feit dat aan de mensen die er werken immer hogere eisen gesteld worden, terwijl hij zag dat de praktijk tot toenemende middelmatigheid aanleiding gaf. De man is overleden, maar zijn boodschap blijft van kracht. Nu goed, de ene ALS-patiënt is blijkbaar ook de andere niet.

Kortom, onze oefening over gekwetste parmantigheid brengt ons ertoe het debat over de universiteit en de kwaliteit van het geleverde werk aan universiteiten opnieuw te bekijken, waarbij we de parmantigheid van het streven naar het hoogste als een ietwat ijle bedoening moeten kenschetsen. Men kan het bereiken, maar niet door alleen daarnaar te grijpen. Mensen als Marcel Minnaert of Henry Van de Velde waren goed in een vak waarin ze niet van begin af waren opgeleid. Die gedachte, zo blijkt, vindt men vandaag ongehoord. En de universiteiten, worden steeds meer scholen, navenant minder academische centra van onderzoek, reflectie en adstructie, onderwijs met grote meerwaarde. Maar het publiek laat men in de waan… Waarom toch zou de geschoolde middenklasse zich steeds onwenniger voelen?


Bart Haers 

Reacties

Populaire posts