Objectieve criteria en de kwaliteit van de gezondheidszorg
Dezer
Dagen
Mens en arts in de 21ste eeuw
Zoek
de verschillen: vroeger was niet goed of slecht,
enkel een kwestie van andere omstandigheden
enkel een kwestie van andere omstandigheden
Guy Tegenbos roept ons op de
nieuwste evolutie toe te juichen, te weten dat ziekenhuizen nu objectieve
gegevens over hun eigen werking en kwaliteit zullen vrijgeven. Van
artsenverenigingen tot patiëntenverenigingen doen hieraan mee. Dus zal het wel
goed zijn. Dat, om maar iets te zeggen de IKZ, integrale kwaliteitszorg in
ziekenhuizen al goed 20 jaar op ging is en dat daar rond soms wel en daar weer
niet onderzoek verricht wordt, mag niet verhinderen dat deze evolutie een
specifieke uiting van de geest van de 21ste eeuw zou wezen. Ik ben
zo vrij daaraan te twijfelen.
De mens is een constante in de
evolutie der dingen, van de tijd van Marcus Aurelius tot Boris Cyrulnik of
Alicja Gescinska, Ignaas Devisch e.a. maar ook blijven de artsen dezelfde,
alleen neemt de algemene kennis toe en ook de specifieke kennis en vaardigheden
van individuele artsen neemt toe. Op dat vlak kan men maar beter de zegeningen
tellen in deze tijd te leven.
Guy Tegenbos formuleert zijn
bevindelijke visie op deze eeuw, het begin van het nieuwe millennium anders dan
ik geneigd ben te doen, maar goed, dat is een kwestie van smaak, zou men kunnen
zeggen, maar toch is er meer aan de hand. Guy Tegenbos neemt wat graag dat vooruitgang
ten allen tijde wenselijk is. Behalve als het over atoomwapens gaat, over ggo
en nog wat zo dingen. Of liever, dat is wat ons uit vele berichten aangewaaid
komt. Technologie is prachtig, innovatie noodzakelijk en goed bestuur een
voorwaarde voor een gelukkige samenleving.
Daar kan ik me wel in vinden,
maar toch, het blijft weer een zaak van ja of neen, waar ik me zeer onprettig
bij weet, want elke vooruitgang is niet per se een bijdrage aan een aangenamere
samenleving. Aangenaam is wellicht voor sommigen geen kwaliteit van een
samenleving, maar misschien kan men bedenken dat het zowel refereert aan
welbevinden, persoonlijk, als de mogelijkheid goed met anderen op te kunnen
schieten.
Voorjaar 2013 nog schreef
Herman de Dijn een artikel in Streven over de problemen die bedrijfsmanagement
in de zorg en het onderwijs met zich kunnen brengen. Het valt mij op dat in die
context er inderdaad meer aan de orde is dan bouwprojecten en geldzaken, maar
de vraag hoe met de beschikbare middelen in het achterhoofd de best mogelijke
zorg en het best mogelijke onderwijs geboden kunnen worden, waarbij bovendien
de (zakelijke) bedrijfsvoering van patiënten respectievelijk leerlingen of
studenten geen nummers, geen producten maakt, komt in de visie van Tegenbos
niet echt aan bod. In de zorg, vooral de geneeskunde in de ziekenhuizen weten
we dat men inderdaad op de kleintjes dient te letten. Men weet ook dat artsen
meer dan hun best doen om hun patiënten gezond en wel, in de mate de
aandoeningen dat toelaten naar huis te laten terugkeren. Of, als het einde
onafwendbaar blijkt een goede en genadig levenseinde te bezorgen.
In die zin stelt de 21ste
eeuw uiteraard wel bijzondere eisen van ons allen, van krantencommentatoren,
artsen, ziekenhuis- en ziekenfondsbestuurders, van verpleegkundigen, patiënten
en hun nabestaanden. Spreken over objectieve kwaliteitszorg is belangrijk, daar
wil ik niet op afdingen, maar ik denk toch dat men de menselijke factor, de
persoon van elk van die participanten in dat complexe netwerk dat zorg, dat
geneeskundige zorg vorm geeft, veel vergt. Soms eist men gewoon perfectie,
zelfs van de patiënt wat toch wel bedenkingen oproept, want het gaat om mensen
die natuurlijk niet perfect zijn, want we weten niet, kunnen niet weten wat nu
de perfecte mens zou zijn. Maar ook is er de paradox dat met de vorderingen in
de geneeskunde nieuwe ziektebeelden een kans krijgen, behandeld te worden.
Hoe we het ook draaien of
keren, de heer Tegenbos laat ons geloven dat we het beste ziekenhuis kunnen
onderscheiden van de andere. Maar wat vooral vragen oproept is dat mensen
alleen tevreden hoeven, mogen zijn met de allerbeste zorgen. Vermits een goede
geneeskunde altijd gepaard gaat aan grote zorgen aan de individuele patiënt,
casuïstisch is van aard, zal men met objectieve benaderingen alleen medianen en
gemiddelden kunnen bereiken. Bovendien is het de vraag of de verwachtingen van
een jonge patiënte met een eetstoornis dezelfde zijn als die van veertiger met
een acuut hartprobleem. Niet dus. Bovendien, wat kan het resultaat van een
behandeling wezen? Absolute gezondheid bestaat natuurlijk niet, maar zou men
niet verheugd de zegeningen tellen als men door het oog van de naald gekropen
is?
En wat dat betekent voor
artsen? Soms denk ik dat commentatoren als Guy Tegenbos zich weinig bekommeren
over de beroepsfierheid van andere beroepsmensen. Beroepsernst, maar ook, meen
ik, beroepstrots en vreugde vinden in het werk dat men mag en kan verrichten.
Iemand met ernstige gehoorproblemen die alsnog geholpen worden om nog een
beetje van muziek te kunnen genieten of van de zoetgevooisde stemmen zijner of
harer naasten, zonder dat de problemen helemaal verholpen kunnen worden, zou
die tevreden moeten zijn of alleen het allerbeste goed genoeg vinden?
Topprestaties, lezen we haast
dag na dag, worden van iedereen geëist, ook als er geen objectieve maatstaven
voorhanden blijken. Ik denk in dit soort discussies graag terug aan het verhaal
van Dr. Kris Bernard, die als eerste arts een harttransplantatie uitvoerde; hij
was voor ons, in de jaren 1970 een voorbeeld van durf, van moed en van medische
topprestaties. Later kwam er kritiek op zijn aanpak, omdat men dacht dat hij te
zeer aan zijn ego werkte en minder aan zijn patiënten dacht. Ach, de kritiek op
artsen kwam toen goed los en men vond hen te paternalistisch, te zelfgenoegzaam
en te weinig tot communicatie in staat met de patiënt.
Die kritiek was in zekere mate
van enig gewicht, maar deze week stelde onder meer Patrick Van Krunkelsven een
website voor waar mensen aan zelfanamnese kunnen doen om een diagnose te kunnen
meenemen naar de arts. Natuurlijk is het wenselijk dat info op het web van
enige kwaliteit is en dus kan men dit initiatief zeer zeker waarderen. Maar het
wijst ook, alweer, op een diep geworteld wantrouwen tussen arts en patiënt.
Zelf heb ik de neiging vertrouwen te stellen in huisartsen en specialisten waar
ik of naasten mee te maken krijgen. Zij hebben minstens negen jaar en enige praktijkervaring
achter de rug toch?
Neen, ik denk die vergelijking
van ziekenhuizen, op grond van objectieve kwaliteitscriteria een aantal nieuwe
problemen oproepen, die vooral voor patiënten verwarrend kunnen uitpakken. Mag
men dan niet weten dat het ene ziekenhuis zo zo zou presteren en het andere top
is. Alsof artsen van het ene hospitaal tweedekeus zouden zijn?
Daar zit wellicht de crux van
het probleem: men wil alleen de top, zonder goed te weten wat het voorstelt.
Maar heeft Guy Tegenbos er weet van, vraag ik mij, hoe de loopbaan van een arts
er, gemeten vanaf het begin van eerste kan tot het einde van de soms jarenlange
opleiding tot specialist eruit ziet? Je kan het alleen maar volgen bij mensen
die men kent en dan ziet men, dat zowel huisartsen als specialisten er een best
zwaar parcours op hebben zitten en dat lange jaren de verdiensten mager zijn.
Maar ook lijkt men te vergeten dat sommige specialismen, kindergeneeskunde
bijvoorbeeld soms zeer belangrijk zijn voor de kwaliteit van leven van jonge
patiëntjes en dan, denk ik, zou dat specialisme best betere honoraria
verdienen. Toch zien we Guy Tegenbos daar niet over spreken. Psychiatrie? Er
zijn er weinig en bovendien wil men ook nog eens terecht een evenknie voor het
Pieter Baanobservatorium om de forensische psychiatrie op een hoger niveau te
tillen. Laten we wel wezen, de eisen zijn talrijk en de invulling niet zomaar
waar te maken.
In de zorg, gezondheidszorgen in
eerste orde, zien we dat er vele partijen bij betrokken zijn, dat het
financiële plaatje voor de regering en de ziekteverzekering voor veel
hoofdbrekens zorgt, maar tegelijk zien we dat men de farmaceutische sector
achter de veren zit. Sommigen menen dat men de farma moet aansturen door
aanbestedingen voor bepaalde geneesmiddelen uit te schrijven, maar klopt dat
beeld wel. Hier komt de academie toch maar tussen, de wetenschappelijke
instituten en die doen toch maar onderzoek… in functie van wetenschappelijke
inzichten of gedreven door de vraag of men niet een bepaald middel kan bedenken
dat beter op een bepaalde aandoening inwerkt, overigens duikt het prachtige
beeld op dat men geneesmiddelen zou kunnen maken op maat van de patiënt. Men
mag ook de toenemende aandacht van gezondheidseconomen niet uit het oog
verliezen, die ongetwijfeld zinvol zijn, maar niet altijd maakt men duidelijk
waar men zich op richt, op de beheersing van de kosten, wat wenselijk is, of
het stimuleren van bepaalde praktijken inzake diagnostische en therapeutische
mogelijkheden. Komt de mens centraal te staan of is men bezig met de
economische werking van het complexe systeem van gezondheidszorg? Maar vele
partijen geven aan dat de patiënt dan over meer dan een spaarboekje zal moeten
beschikken, wil men nog op goede zorg aanspraak kunnen maken. Een kwestie van
angst zaaien? Maar door wie?
Hier begint de vraag naar
gelijke behandeling van patiënten, want ook dat is een zorg die we algemeen
delen, zegt men. Geheel terecht, maar ook weer niet altijd objectief te meten,
hoezeer men dat ook wil bereiken. De kwestie is denk ik of iedereen ten allen
tijde tot de best beschikbare middelen toegang zal hebben, maar dat artsen,
ziekenhuisdirecties en verzekeringen, mutualiteiten hun zeg in zullen moeten
hebben. Nog eens, soms leidt geneeskunde ertoe dat een patiënt niet geheel
bevrijd van zorgen het ziekenhuis mag verlaten, maar toch een hogere
levenskwaliteit kan genieten dan zonder die zorg het geval was geweest.
Daarom vergt het debat over
moderne geneeskunde en de zorg in de 21ste eeuw meer dan een
discussie over de objectieve kwaliteitsbepaling. Of men het nu prettig vindt of
niet, maar finaal komt het erop aan dat men opnieuw de menselijke maat durft te
hanteren. Bovendien blijft het de vraag of het individuele en persoonlijke het
objectieve benaderen echt zou schaden. Veeleer mag men bedenken dat het
individuele niet uit het oog mag verliezen, in zaken van zorg, onderwijs en
rechtspraak, mits men begrijpt dat die bekommernis niet geheel vanuit het
subjectieve ervaren benaderd kan worden. Hoe het dan wel werkt? Kan men ervan
uitgaan dat er altijd een moment komt dat men voor een dilemma staat, omdat
elke oplossing in verschillende opzichten nu net tekort kan schieten. Bert
Keizer beschrijft in Filosofie Magazine (nummer van december 2013) hoe hij zijn
angst voor de dood maar node overwonnen heeft en tegelijk beseft dat we er in
geslaagd zijn de biologische grens van 42 jaar ver te overschrijden.
Dat we op enig ogenblik die
eindigheid onder ogen moeten zien, betekent niet dat we het leven zelf niet ten
volle zouden leven. Kristin Vanschouwbroek stelt vast dat in de discussie over
euthanasie, het goede gesprek over wat mensen alsnog verwachten als alle hoop
verzwonden lijkt, de mogelijkheid van een genadige dood niet uitsluitend voor
patiënten een mogelijkheid biedt om alsnog door te gaan. Men kan hierbij
aansluitend de vraag stellen of men de vereiste van autonome besluitvorming
over de eigen dood een mens niet hopeloos kan isoleren. Ik denk dat het net dan
in humaan opzicht van belang is toch even onze broeders hoeder te worden, toch?
Van Ronald Commers leerde ik dat de mens als maat van alle dingen best een
problematische uitspraak is, maar Ludwig Heyde vond dan weer dat we er vooral
over kunnen waken dat mensen niet overweldigd worden door de dingen. En jawel,
Leo Apostel vond dat in een atheïstische spiritutualiteit elkeen, binnen zijn
of haar rol in het bestaan ook zichzelf kan transcenderen, zonder dat dit a
priori een zaak van religie of zelfs een godsbeeld moet zijn.
Ik denk daarom dat de aanpak van
vergelijking van ziekenhuizen aan de hand van objectieve criteria, zoals Guy
Tegenbos voorhoudt, minstens een ernstige reflectie vergt. Het tegengestelde
van objectieve criteria? Dat betekent niet subjectieve impressie, maar wellicht
wel dat we er als betrokkenen bij de gezondheidszorg over waken dat artsen en
verpleegkundigen hun werk kunnen doen en er – ook in diensten met veel slechtnieuwsgesprekken
– toch ook arbeidsvreugde uit putten. We zijn geobsedeerd door topprestaties in
allerlei disciplines, maar zijn we ertoe in staat te begrijpen wanneer een arts
een topprestatie heeft geleverd? Ik ben er niet geheel zeker van. En toch, voor
de betrokkenen kan dat een heel verschil maken, eerst en vooral voor de
patiënt.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten