WO I ad nauseam
Brief
Aan
een historica
Over
het begrijpen van het troebele verleden
Brugge
11 november 2013
Geachte
mevrouw,
De
Standaard van 8 november, een vrijdag dus, bevat zoals altijd een literaire
bijdrage, waarin deze keer de Wereldoorlog overvloedig behandeld wordt. Maar er
treedt bij mij oververzadiging op. Maar daar kan ik mee leven. Wat me vooral
aan het hart gaat, is dat al die aandacht voor de Wereldoorlog I, die u de
erfzonde van de twintigste eeuw noemt, verhindert dat men een beeld van de
samenleving voorafgaande aan de oorlog en nadien om de een of andere manier
negeert. Maar ook, waar ik u dan wel weer kan volgen, dat men het
slachtofferschap al te sterk onderlijnd. Toch vond ik in de Letterenbijlage
geen letter over Ernst Junger. En als je Stefan Hertmans leest, Oorlog en
Terpentijn, dan merk je dat de soldaat maar kan overleven als die systeem D
goed onder de knie heeft. Handig zijn dus, goed de situatie overzien en dan nog
eens geluk hebben ook. Hoe het zij, in
mijn familie waren ze of te jong of te oud in 1914 -1945 als het vaderland
beroep op hen deed. Een oom was krijgsgevangene, maar wist zich te drukken en
dook enige tijd onder.
Nu,
we moeten ons toch eens afvragen of we wel zo dicht bij de oorlog willen komen
als men het ons voorhoudt. Men zoekt de namen van soldaten, uit het dorp, de
familie en kijkt wat ze gedaan hebben. Doorgaans, uit de aard van de zaak
blijft men steken bij “hij werd geboren, leefde, streed en sneuvelde”. Zij die
het konden navertellen, waren daar niet altijd toe geneigd. Bovendien weten we
nu dat Albert I als legeroverste ernaar streefde zijn leger niet nodeloos in te
zetten. De druk vanwege zijn regering, die zelf weer bestookt werden door de
Britten en de Fransen, toch deel te nemen aan de bloedige offensieven waarvan
de uitkomst voorspelbaar beperkt was, mag men niet onderschatten. Toch blijft
dit aspect van zijn handelen onderbelicht. Zoals men ook voor generaal Harry
Plummer wel enige achting kan hebben omdat die liever een offensief goed
voorbereidde, met ondertunneling van de vijandige loopgraven, die vol met
dynamiet liet steken om vervolgens de hele zooi op te blazen. Maar wellicht was
dit geen eervolle manier van strijden.
Dulce
et decorum est pro patria mori? Uiteraard niet zegt men vandaag, omdat de idee
van de staat en de natie helemaal van alle glorie ontdaan zijn. Maar moeten we
dat toejuichen? Of net betreuren? Ik denk dat men gemakzuchtig over enkele
feiten heen kijkt, zoals u terecht aan de orde stelt: de burgers en soldaten
van dit land waren in augustus 1914 door de bliksem getroffen, want ad primum
ontzag men de neutraliteit van het land niet en ad secundum handelden de
Duitsers als barbaren. Dinant en Temse, Leuven en Dendermonde… Zelfs iemand als
Cyriel Verschaeve, die al voor 1914 dronken was van de Duitse cultuur, al kan
men vandaag nog moeilijk zijn verheerlijking van Ludwig van Beethoven lezen,
bleef ontsteld toekijken. Bleef hij relatief kalm tot 1916, dan ging hij de
frontbeweging steunen en verheugde hij zich op de Vernederlandsing van de
Gentse Universiteit.
Het
probleem voor België is dat de herinnering aan de oorlog, aan de barbarij van
de massaslachting doorkruist raakte met de herinnering aan de verdeeldheid van
het land. Wie vandaag een debat volgt op Frankrijk 5 over de oorlogsherdenking
en ziet hoe de president, François Hollande, streeft naar eenheid, naar
verbinding en naar (nieuw) economisch succes, maar niet verder komt dan de
politieke rechterzijde geen ruimte te geven te riposteren. Hij verwees niet
naar Jaures, vermoord omdat hij opriep de oorlogskredieten niet te stemmen. Het
valt mij op in de Belgische reflecties op de oorlog de houding van Jaures of
zelfs van Camille Huysmans nauwelijks een plaats krijgen. Enkele weken geleden
werd gesproken over militairen die werden geëxecuteerd omdat ze bevelen niet
zouden hebben opgevolgd of regelrecht waren gedeserteerd. De familie vraagt van
de huidige regering excuses. Maar men maakt daarmee de militaire situatie noch
het beleid van het leger op oorlogspad mee duidelijk.
Ik
kan u op verschillende punten volgen in uw stuk in DS – blijkbaar heeft u in De
Morgen een vergelijkbaar interview gehouden en uiteraard zou het verbazen mocht
u daar iets anders verteld hebben – maar het blijft voor mij een raadsel waarom
u de politieke strijd die de Vlaamse beweging op dat ogenblik al voerde –
denken we maar aan de brief van Destrée en aan de reactie van Marcel Minnaert –
zozeer buiten beeld wenst te houden. Waren er zoveel meer soldaten uit
Vlaanderen aan den IJzer dan uit Wallonië? De verhoudingen waren wellicht –
volgens cijfers die Bruno de Wever citeert – overeenkomstig de verhoudingen in
het land… waarbij we vergeten dat de migratie naar Wallonië al sinds de jaren
1870 op gang was gekomen. Maar er is meer aan de hand. Want de taalminnaren van
1906, die met zijn allen in Roeselare de 100ste geboortedag van
Albert Rodenbach gingen vieren, raakten gebrouilleerd met aan de ene kant de
activisten, vooral de groep rond Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard in Gent, waar
ook Minnaert toe behoorde, terwijl ze aan de andere kant de godsvredegedachte
aan het front en in ballingsschap doorbroken zagen worden.
Het
valt op dat door dit zwijgen ook jonge mensen die de geschiedenis van de
Vlaamse ontvoogding willen begrijpen, steeds weer van een koude kermis
thuiskomen: de sublieme deserteurs? De dichter René de Clercq en dan was er nog
de Flamenpolitik, die via Frederik Carel Gerretson, een Nederlander, ook Frans
van Cauwelaert stokken in de wielen stak. Ook binnen de Vlaamse Beweging was er
niet altijd sprake van grote eensgezindheid. Dan merkt men hoe Karel van de
Woestijne of Cyriel Buysse echt wel menen dat de activisten met hun
onafhankelijkheid – verkregen van de overweldiger – liever niet zo verworven
zagen. Borms, Minnaert – voor hij in Nederland, Utrecht een nieuwe opleiding
begon in de natuurkunde – en de frontbeweging, waaronder mensen als Karel de
Schaepdrijver hun posities bepaalden, soms opnieuw in overweging namen, zoals Herman
Vos zou doen. En dan was er nog dat slachtoffer van een uit de hand gelopen 11
juli-viering in 1920, op de markt in Antwerpen: Herman van den Reeck.
Weet
u, de ene zegt dat geschiedschrijving a priori niet wetenschappelijk mag heten
of kan zijn, anderen menen dan weer dat we vooral grote lijnen moeten aandragen
en nog anderen vinden dat we vooral lieux de mémoire bij elkaar moeten brengen.
De synthese, die u betrachtte met uw boek “De Grote Oorlog” – laten we toch
maar de huidige spelling gebruiken – kon ik waarderen al vond ik, toen, dat u
nog zeer dicht stond bij wat Henri Pirenne schreef in 1928. Pirenne zorgde
overigens ook voor een uitzonderlijk goed uitgebouwd archief en bibliotheek van
de WO I met fondsen van The Carnegie endowment for International Peace. Dat
kwam al tot stand vóór Wereldoorlog, in
1911. Er was ook, in dezelfde sfeer de bouw van het Vredespaleis. Waar kwam dit
uit voort? De vraag vind ik niet zo gauw beantwoord dezer dagen.
Historici
kunnen, daar kan ik het met u alleen maar eens zijn, alleen beschikbare bronnen
hanteren, wat betekent dat zij afhankelijk van bronnen, maar ook dat ze die
bronnen niet zomaar kunnen citeren als argumenten, er is nood aan kritische
analyse over betrouwbaarheid van de auteur, de positie van de auteur, de kennis
van de auteur over de feiten waarvan hij of zij het relaas brengt. De overheid
zelf, zo blijkt uit een recente studie (door Christophe Martens) van twee
corpora van bronnen, Commission des archives de la Guerre en verder de Revue
Belge des livres, documents et archives de la guerre. Gangmaker en toeverlaat
was Henri Pirenne, die men volgens sommigen na de oorlog een onderkoning van
België noemde. Nu, men kan, afgaande op wat ik merkte van die verwerking van
het materiaal wel vaststellen dat Pirenne met dezelfde gedrevenheid en aandacht
voor het metier de oorlogsarchieven en –documenten behandelde en liet
behandelen als hij zelf met zijn persoonlijke onderzoek deed. Het is vandaag
bon ton hem weg te zetten als een patriottisch historicus en daarmee dus buiten
beschouwing te laten. Ik denk dat dit kortzichtig is. Men vergeet dan wel dat
Henri Pirenne tijdens die oorlog naar Göttingen is gedeporteerd geworden – in
feite zat hij eerst vast in een kamp – en twee zonen verloren heeft. De
verering die hem te beurt viel was wel beaat, maar zou dat betekenen dat zijn
analyses en benaderingen, maar ook de studie die hij anderen suggereerde
onbelangrijk waren?
Het
stelt de vraag naar de positie van de historicus tegenover de gebeurtenissen
die men bestudeert. Ons werd objectief benaderen voorgeschreven, maar tegelijk
werd niet altijd duidelijk gemaakt hoe we met de omgevingsfactoren, bepaalde
vooroordelen en inzichten die we al te natuurlijk vonden dienden af te rekenen.
Ik denk dat we het vandaag moeten beleven dat vele mensen met die oorlog aan de
haal gaan en ik kan uw kritiek op de ahistorische benadering wel delen, het
feit dus dat men van die geschiedschrijving afstand houdt en kiest voor wat
toeristisch te exploiteren valt. Toch stel ik me enkele vragen die verband
houden met de “Vergangenheidsbewältegung”
want dat is wat we zien met mythes en vooral hoe mensen in de jaren na
de wapenstilstand met hun persoonlijke verhaal geen blijf wisten noch met
hetgeen de samenleving had meegemaakt, zodat dit verwerken niet vanzelf is
gegaan. Invented History duikt net bij ingrijpende gebeurtenissen als de
overweldiging van dit land en de vier jaar oorlog en bezetting, ballingschap
bijna vanzelf op. De weigeringen Belgische troepen zomaar in het vuur te
gooien, zette bij sommige politici kwaad bloed. De koning weigerde ook de vraag
om een belofte tot vernederlandsing gunstig te beantwoorden. De houding van
Vlaamse burgers en soldaten jegens vorst en vaderland was derhalve niet
eenduidig. Tegelijk merk ik dat men pas na een eerste herstel van economie en
het maatschappelijke weefsel – als ik dat beeld mag gebruiken – de kijk op de
besluitvorming van de verantwoordelijken aan de orde gekomen was, maar pas na
1924, 1925 kwam de reflectie en tien jaar later, in 1928 leek het initiatief
van Carnegie Endowment for international Peace, wat België aangaat op de rails
te staan. Tegelijk was er toen ook stilaan klaar mee het land her op te bouwen,
maar de samenleving was veranderd, wat de politieke en sociale gebeurtenissen
toen lieten zien. De crisis van 1929 heeft allicht op dit vlak meer kapot
gemaakt dan alleen financiële vermogens.
Bij
bezoeken aan de oorlogskerkhoven komen ook andere gedachten aan de orde, zoals
ook het geval is wanneer men zich aan het lezen van Ernst Jünger of McCrae zet.
Zo helpt het biografieën van bannelingen, zoals de ouders van Geert van
Istendael, Rik Wouters of de vissers die uit Zeebrugge en Nieuwpoort vertrokken
waren, te onderzoeken. Toen ik niet zo lang geleden bij het oorlogsmonument in
Waarschoot stond, na het bezoek aan het graf van mijn vader, bedacht ik mij dat
men weinig heeft te vertellen over de ontwikkeling van het leger terwijl dat aan het einde van de
oorlog een opmerkelijk modern leger was geworden, al bleven vele oude gewoonten
een taai leven leiden.
U
merkt het, mevrouw de Schaepdrijver, ik ben het opmerkelijk genoeg op meerdere
terreinen met u eens. Ook ik betreur dat men WO I uit de handen van de
historische analyse en synthese heeft gehaald, voor zover dat echt nodig was,
maar het zomaar aan de grijpgrage klauwen van de marketeers overheeft gelaten?
Die marketeers maken boeken, beelden, film, verhalen waarmee ze vooral de
sensatiehonger zoeken te lenigen. En er is nog iets, wat mij vreemder dan al
het andere voorkomt: men probeert aan de hand van de oorlog het eigen nationale
gevoel en patriottisme te stimuleren. Men vergeet dat de democratie na 1919
sterker werd in dit land, maar dat aspecten van de democratie, de toenemende
eis aan inspraak vanwege Nederlandstaligen of de eis om stemrecht voor alle vrouwen
in de koelkast gezet werden. Natuurlijk, in 1927 en volgende jaren werden
wetten gestemd die Vlaanderen ten goede kwamen. Maar men brengt dat niet in
verbinding met de gevolgen van de oorlog. En toch, zelfs dat is niet de
grootste bron van verbazing wat mij betreft, dat is het onvermogen van een
François Hollande en anderen om de Europese dimensie te onderkennen. Ik las in
de krant dat u meent dat Hitler zich niet echt kon beroepen op de economische
crisis en al helemaal niet op Versailles, dan wel, wat aannemelijker is, dat
men geen direct verband kan leggen tussen Versailles en WO II. Dat blijkt inderdaad
haast niet te argumenteren, maar u geeft u ook niet aan dat er andere factoren een
gewicht hadden of beter u refereert niet aan feiten en factoren die wel aan de
orde waren en gedocumenteerd werden: de houding van de SPD na WO I – Jacques van
Doorn beschrijft hoe er in Duitsland van 1916 af een quasi militaire dictatuur
de rol van de keizer had uitgehold en vervolgens kreeg de burgerregering de
zaak in handen, maar Ludendorf zou dit die regering later blijven aanwrijven -,
de positie van de Franse regering in Versailles en de bezetting van de Ruhr?
Men kan enkel vaststellen dat sommige historici het zelf doen geloven dat men
van een set feiten A, B, C recht naar gevolgen x, y, z zou kunnen komen.
Dat
is van dezelfde orde als het verhaal van de onzichtbare hand in de economie:
niemand doet iets beslissends, de markt zorgt blindweg voor de verdere gang van
zaken. Die visie kan men maar moeilijk delen als men tijdens het interbellum handelingen
en posities volgt van regeringen, politici, militairen, intellectuelen.
Haarfijn zal men het niet uitgelegd krijgen, maar als Versailles Ludendorf en
bijgevolg Hitler geen munitie gaf, dan gaf de grote inflatie als gevolg van de bezetting
van de Ruhr door Frankrijk én België toch munitie aan zijn ideetje om een Putch
te proberen, na de andere troebele acties voordien. Nadien, dat weten we, wist
Hitler dat hij een democratische legitimering nodig had, althans, dat begrijp
ik uit het werk van John Lukacs. Hoe? Door de tere snaren van het volk steeds weer
(lichtjes) aan het trillen te brengen, tot ze helemaal loos zouden gaan of door
jongeren in opvallend nette outfit op vrachtwagens te zetten en in dorpen en
steden kleine en grotere manifestaties te laten houden. Intussen dansten in
Thüringen ontelbare scharen in de bossen
en de dorpen in het spoor van de Wandervögel.
Geschiedenis,
mevrouw, blijkt de onderzoeker wel vaker te dwingen te berusten in het feit dat
men het enkel met net niet voldoende voorwaarden moet stellen om te verklaren
waarom iets voorvalt. Met orkanen en vulkanen is het gemakkelijker. Maar
historici mogen de rol van opiniemakers, politici en militaire staven niet uit
de weg gaan en dat is wat mijns inziens dezer dagen het geval is.
Zijn
ze allen slachtoffers, onze voorzaten? Daar heeft u dan weer een groot punt,
want niet iedereen was slachtoffer en wie kon overleven, had het nadien soms
nog zwaar genoeg. Vooral, mensen zagen in augustus 1914 door gebeurtenissen
buiten hun toedoen hun plannen schipbreuk leiden, konden hun studies niet
voortzetten of moesten een relatie tijdelijk opschorten of ... maar er was wel
een generaal die kon beslissen troepen zomaar met de losse pols het vuur in te
jagen en bevelen dat deserteurs of ander tuig werden afgemaakt. Die aspecten
van de oorlog blijven sinds het einde van de Koude Oorlog een product in het
warenhuis van de herinneringsindustrie want onbesproken. Niet één iemand heeft
de schuld, maar de collusie van velen, soms bewust, soms onbewust in kaart
brengen, mag men toch niet nalaten. En vooral, men zag niet waar men faalde,
zodoende persisteerde men ook nog eens een keertje. Dat, mevrouw is wellicht de
wezenlijke tragedie van de oorlog, dat op een Harry Plummer na de chefs van
staven behoorlijk op elkaar leken, elkaar behoorlijk imiteerden en niet
toegeven konden dat hun aanpak nergens op sloeg. Zelfs de pas aangekomen
generaal Pershing van de US-strijdmacht zou zijn troepen soms onmogelijke
acties laten ondernemen, waarbij het Amerikaanse leger in Europa op drie dagen tijd
meer soldaten verloor dan op D-day in 1944. Meer nog, zelfs op de laatste dag,
in de laatste uren waren er generaals die per se nog een plaats wilden
veroveren, zonder duidelijk strategisch doel. Anderen wachten de wapenstilstand
af, die rond 5:00 in de ochtend was aangekondigd. Wie kan 600.000 doden aan de
Marne verantwoorden? Of zou Stalin toch maar gelijk hebben, het is statistiek?
En
dan nog deze kwestie: was de wapenstilstand een overgave van de Duitse
militaire overheden? Of was het een staakt-het-vuren? Foch wilde Duitsland al zoveel
mogelijk verzwakken, de Britten zetten hun handelsblokkade verder, zodat de
hongersnood in Duitsland nog tot in maart 1919 aanhield. De instabiliteit wordt
daarmee niet onderdrukt, toch? De voorwaarden voor politieke avonturen van
Links en van Rechts zijn daarmee niet verklaard, wel het klimaat waarin de
Kapp-Putsch plaats kon hebben… kleine oorzaken, politieke overwegingen met
goede bedoelingen en onbedoelde gevolgen. Daar stoot de historicus wel eens op,
maar het lijkt niet voor elke historicus relevant.
Maar
helaas, valt te vrezen, willen we een helder verhaal over het einde van de
oorlog, in Duitsland, maar ook in andere naties in Europa, dan zullen we daar
dezer dagen niet op hoeven te rekenen. Want waarom zou men vergeten hoe Thomas
Masaryk in Londen ijverde voor een nieuwe Tsjechische republiek en dat ook
gedaan kreeg. Maar de beloofde steun bleek niet te komen, in 1938… Syntheses
hebben hun belang en nut, maar kunnen nooit claimen exhaustief alles aan de
orde te stellen, want de geschiedenis blijkt, zeker in die periode erg troebel.
Ook al omdat u terecht stelt dat velen, tallozen, aan alle kanten hun eigen
afwegingen en keuzes maakten, daarom kan ik uw interventie in de media wel
smaken. Want de oorlog van de slachtoffers, dat kan in menselijk opzicht niet
zonder mensen voor domoren uit te maken. Dat punt, werkelijk, verdient meer
aandacht.
Hartelijke
groet,
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten