Een dagje boekenbeurzen
Kleinbeeld
Bezoek aan het boekenfestijn
Hoe
men het bijzondere van het boek bejegent
![]() |
Floris Brinkman, lezend meisje |
Zaterdag 2 november 2013 had
ik uitgekozen om naar de boekenbeurs te gaan. Mijn boeken koop ik bij voorkeur
bij mijn vaste boekhandels, omdat ik denk dat die vooral gesteund moeten
worden. Boeken kopen via Internet? Het kan, maar ik verkies toch mijn wandelingen
naar de Kuiperstraat in Brugge of naar de grote Markt aldaar. Zonder die
boekhandels had mijn bibliotheek er nooit zo uitgezien als die nu oogt. Maar
toch denk ik nu, anders dan voorheen soms het geval was, dat de boekenbeurs
haar betekenis heeft. Maar er zit ook een ranzige bijsmaak aan. De lezer en de auteur
kunnen elkaar groeten, maar de auteur gedraagt zich goedgunstig neerbuigend ten
aanzien van de lezer en dat verstoort de goede verhoudingen in de republiek der
letteren. In de republiek der letteren zijn de lezers evengoed ingewijd als de
auteurs, terwijl de aanleg van het boekengebeuren telkens weer een diepe kloof blootlegt,
waarbij auteurs en officiële recensenten zich gedragen als hogepriesters.
Natuurlijk kan de lezer de
auteur alleen maar volgen in zijn of haar creatie, het weze een roman, een
filosofische reflectie of een essay, altijd echter zal de schrijver er wel bij
varen als het werk ook ergens aankomt. Bij het publiek? Neen, bij individuele
lezers die soms talrijk zijn, soms niet. Sommige werken krijgen een
“Kritiker Erfolg”, andere een “Publicumserfolg”, succes bij het publiek, maar
zoals Johan Simons het in Zomergasten deze zomer aangaf, bijval bij het
publiek, bij lezers én succes bij de professionele kritiek hoeven elkaar niet
uit te sluiten, sluiten het liefst bij elkaar aan.
Maar het opvallende aan de
boekenbeurs gisteren was dat bij uitgang een brouwerij de bieren met de feniks
in het schild, Grimbergen dus, uitdeelden. Alleen, tegen vijf uur na de noen
was het feest al over en toen ik het festijn verliet, werd er geen bier meer
uitgedeeld. Bier en boeken gaan natuurlijk samen, maar het gaat natuurlijk om
twee verschillende genietingen. Het is dan ook het gezellige beeld van de
Boekenbeurs, dat men er het goede leven bij haalt, maar soms gaat het ten koste
van iets, al valt dat niet geheel te benoemen. Boeken lezen met een goed bier
bij de hand of een wijntje, waarom niet, maar het bier zelf, de wijn hebben
andere uitwerkingen dan het lezen zelf.
Zo luisterde ik geboeid, over
de middag naar Stefan Hertmans en Giselle Nath, die een boek geschreven heeft,
een scriptie over het leven in bezet België. Hertmans, dat weet men, schreef
behalve een essay over Arcadië ook een werk waarin hij de beleving van zijn
grootvader, Urbain Martien, tot leven wil wekken en daar meer dan behoorlijk in
lukt. Oorlog en Terpentijn blijkt een succesvol werk. Kan men een literator en
een historica zomaar in een gesprek samenbrengen? Of nog: hoe staan beide
benaderingen tegenover elkaar? Men meent te weten dat de historicus in de
literatuur weinig te zoeken heeft, of dat de literator weinig met geschiedenis
uitstaans heeft, fictie versus feiten dus, of toch niet helemaal. Er blijft wel
een verschil in benadering, vanzelfsprekend, maar hoe het kan sporen, ligt niet
aan de wetenschappelijke dan wel literaire inslag, maar aan de wijze waarop
beiden met hun stof omgaan. Over Oorlog en Terpentijn schreef ik al een
recensie en ik merkte dat de auteur met de positie van zijn grootvader én
protagonist omging vanuit een eigen, andere bepaling. Gent was toen een
bijzonder nijvere stad, zoals nu nog steeds het geval is, met een
kunstacademie, met musea en een bourgeoisie en armere mensen. Men kan de
geschiedenis beschrijven vanuit dat verhaal van armoede, maar de aandrift van
mensen komt niet enkel voort uit hun economische of sociale positie. Het gaat
om meer dan om het Fressen in het leven. Hierbij kan men toch niet
voorbij aan het verhaal dat Geert van Istendael over zijn vader schreef, die
inderdaad vanuit de heffe des volks kon komen bovendrijven, met de hulp van
anderen.
Dat in België als bezet gebied
een grote ramp dreigde, toen de aanvoer van voedsel en grondstoffen stokte met
de aanvang van de oorlog, omdat onze regeringen gekozen hadden voor de aanvoer
van goedkoper broodgraan uit de VSA, Argentinië en Rusland (met omgeving) was
men wel gedwongen naar uitwegen te zoeken; De programma’s van voedselhulp die
toen werden opgezet voor poor little Belgium raken mij nog altijd, al wist ik
al sinds onderzoek naar het leven en werk van Jean-François Maes dat de aanvoer
en verdeling van grondstoffen en voedsel altijd een heikel probleem moet zijn,
want men kon verschillende wegen op, zoals Giselle Nath met recht benadrukte:
men kon hulp geven in ruil voor passend gedrag, paternalisme zonder weerga, men
kon ook mensen zonder meer en zonder voorbehoud recht geven op voedselhulp,
omdat er geen alternatieven waren. Zo was dat tijdens WO I voor veel mensen, in
de stad. Ik weet niet of Giselle Nath onderzocht heeft hoe het zat met de
confiscatie van productiegoederen in ons land door de bezettende mogendheid en
of die goederen ook wel degelijk afgevoerd zijn. Ik had de indruk dat mevrouw
Nath daar niet per se uitspraken over deed, maar wel over het feit dat het volk
in dit land de oorlog relatief goed doorstaan had. Haar interesse voor de grote
paradigmashift, waarbij hulp aan mensen, caritas vervangen werd door een recht
op pensioen, uitkeringen, stemt overigens tot nadenken. Dat de winter van 1917
een koude winter was geweest, maar geen Hongerwinter, moet ons toch blijven
verbazen. De rol van notabelen, waaronder de Generale Maatschappij en een
aantal vooruitziende figuren uit de industrie, de hoge magistratuur en de
intellectuelen tijdens de oorlog die zorg op zich hebben genomen, zij het niet
altijd zonder een eigen agenda achter de hand te houden, was dus opvallend.
Evengoed blijkt uit haar relaas dat de vrouwen in Gent om brood en andere
voedselbronnen gingen schreeuwen voor het stadhuis en er bovendien ook nog eens
voor op tafel gingen slaan. Des te vreemder blijft het dat die vrouwen na de
oorlog niet allemaal onmiddellijk stemrecht hebben gekregen.
Werner Trio probeerde, zoals
gewoonlijk zijn gesprekspartners op hun gemak te stellen en gelijk aan te
sporen het beste van zichzelf te geven. Hij is misschien wat afstandelijker ten
aanzien van de onderwerpen dan andere interviewers, hij zorgt ervoor dat de
verdienste van het goede gesprek ook, vooral bij hen ligt. Het valt op, ondanks
de kritiek die te lezen valt in Doorbraak, dat Joos hoe dan ook verdwijnt, dat
de Kunstkaravaan verdwenen is en dat ook Babel van tafel is geveegd. En dan zwijgen
we nog over Canvas, waar de meerwaardezoeker vooral op zijn of haar honger
blijft. Moet men met mensen praten over wat ze presteerden of over wat ze
duidelijk te vertellen hebben, zoals Louis Tobback in Berg en Dal met Pat
Donné? Over Camus wil ik graag meer horen en het gesprek aangaan. Wat de oude
heer Tobback aandroeg, over Martens als Caligula vertelde was interessant.
Alleen kan Livius nooit iets over de regering van Caligula geschreven hebben,
want Titus Livius stierf in 17 pcn, terwijl de keizer pas in 37 keizer werd.
Maar goed, dat zijn de details waar vooral een historicus over kan struikelen.
Het gesprek van Werner Trio met Giselle Nath en Stefan Hertmans was wel
interessant, alleen viel het omgevingsgeruis niet altijd even gemakkelijk te negeren.
De discussie over de relatie tussen radio, televisie en het betere boek?
Misschien heeft Vlaanderen enkele programma’s nodig zoals Boeken, met Wim
Brands, of De wereld Draait door, waar onbekommerd over nonsens én over het
betere boek gesproken kan worden. Tot zover.
Na een broodje te hebben
geproefd in hal 1 ging het naar de groene zaal, waar een gesprek gevoerd zou
worden over de vraag of filosofie de wereld kan redden. Professor Jacques
Claes, Guy Vanheeswijck en Tinneke Beeckman gingen hierover het gesprek aan
met Joël de Ceulaer. Nu kwam het gesprek
toch wel uit op die vraag of de media niet te gemakkelijk bij een paar
filosofen, historici … uitkomen en de rest als quantité négligeable wegzetten.
Niemand noemde de naam van de Vlaamse leidende intellectueel, Etienne
Vermeersch, die door Knack met dat epitheton was bedacht, maar Joël de Ceulaer
kon het niet hebben dat men er te diep op inging. Wie het fonds van Pelckmans
bekijkt, kent, weet hoe daar over het denken van Arendt, over Camus, de nuttelozen
van de macht en zoveel meer te vinden is, waarmee die uitgeverij inderdaad een
heel eigen spectrum van auteurs aanboort. Ook brengt de uitgeverij ons
boeiende werken over geschiedenis en algemene aangelegenheden, waarbij men wel
eens kan stilstaan.
Het verhaal van prof. Jacques
Claes bracht me terug naar een achterzaaltje van het café in Waarschoot, de
Hoop op Vrede, waar hij door het Davidsfonds enkele keren is uitgenodigd
geworden. Aan een vlotte babbel ontbreekt het de man, die intussen 86 werd niet,
maar toch, de generatiekloof met de andere sprekers en vooral met de moderator
– what’s in a name? - viel niet te
dichten. Toch denk ik dat men zijn referenties aan J.H. Van den Berg en diens “Leer
der Veranderingen” niet zomaar terzijde kan schuiven. Ik nam me gaande het
gesprek voor de zaak verder op te nemen en onderweg naar huis had ik er tijd
zat toe, omdat de treinen door werkzaamheden echt een zootje waren.
Maar de vraag of de wereld wel
veranderd moet worden, blijft een heikel punt. Dat dingen (organisch)
evolueren, dat wil zeggen door de aard van hun – tja – constitutie, mag sinds
Darwin wat de levende natuur betreft duidelijk zijn. Mendel droeg er dan nog
eens het zijne toe bij opdat we zouden begrijpen hoe dat in het werk kon gaan.
Later werd met de ontdekking van het DNA en de structuur van de dubbele helix
helemaal duidelijk hoe organismen zichzelf slechts gedeeltelijk reproduceren,
want er komt altijd erfelijk materiaal in van een ander wezen. Of we de natuur
kunnen dwingen zich naar een bepaald ideaal te richten en ontwikkelen weten we
ook, dat omstandigheden, een zich wijzigend milieu dus, daar een invloed hebben
ligt in de aard der zaken besloten. Let wel, die aspecten van de natuurlijke
metabletica en van de ijver van mensen om honden en katten, paarden en varkens
te kweken met specifieke doeleinden, kwamen in het gesprek niet aan bod.
Guy Vanheeswijck legde er de
nadruk op dat de rol van de filosoof niet is, van bovenaf visies op te leggen,
maar dat de filosoof op verschillende domeinen, van de kennisleer tot de moraal
doende, de aannames die mensen sowieso voor lief nemende, ook best wel eens
hierover kunnen nadenken. Want in feite kan iedereen denken, zoals ook Hannah
Arendt het poneerde. Het denken van de filosoof is dus niet a priori
wereldvreemd, zoals ook Tinneke Beeckman vanuit haar bemoeienis met Spinoza aan
de orde stelde, maar de wereld waarin we leven, het hic et nunc vergt bijzondere
aandacht. Beiden, Beeckman en Vanheeswijck, leken me niet altijd gelukkig met
de vragen van Joël de Ceulaer, vooral als het over de vraag ging of filosofen
onafhankelijk horen te zijn, terwijl zij beiden eerder de bemoeienis van de
filosoof met de dingen des daags aan de orde stelden. Uit de lectuur van “De
economie van goed en kwaad” van Tomas Sedlacek hou ik over dat filosofen, maar
ook economen, humane wetenschappers inderdaad wel eens met inzichten komen
aanzetten, die zo vreemd zijn dat de lezer, het publiek er zich geen weg mee
weet. Anderzijds, sprekend over Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre, bleek nog
eens dat sommige mensen echt wel leidsmannen – van vrouwen was er geen sprake –
nodig lijken te hebben. Nu heb ikzelf nooit de neiging gehad mij in het denken
van Sartre te verliezen, net omdat we ook werden verteld dat Gide en Camus als
tijdgenoten er belangwekkende andere visies op na hielden; het was dus een
kwestie van lezen van die werken, erover na te denken ook.
Naderhand, bij de
signeersessie was de interesse van het publiek voor de handtekening van deze
auteurs niet zo groot. Wie werken als “Door Spinoza’s lens” leest, heeft
allicht voldoende aan het werk zelf en bij gelegenheid aan een gesprek met de
auteur. Nu was tijdens het gesprek in de Groene zaal al duidelijk dat zowel
Beeckman als Vanheeswijck van de lezer aandacht vragen en dat de nawerking
daarvan voor de lezer van die persoon ook een eigen inbreng veronderstelt. Waar
Jacques Claes het had over het feit dat de vroegere autoritaire en
autocratische houding van de kerk en haar bedienaren nu door de tegenstanders
van kerk en godsgeloof werden overgenomen, leken zij, de jongere filosofen
vooral te kunnen aanbrengen dat de bijdrage van de filosoof verre van een
autoritaire positie mag heten. Het gaat om het aanbieden van een benadering,
waarover ernstig is nagedacht, uiteraard. Maar ook de lezer, toehoorder kan
niet zomaar met een ita est de zaak
afdoen. Hun positie bleek mij veel minder afstandelijk dan men doorgaans van
filosofen gewoon is, althans wanneer die mensen in een setting geplaatst worden
waar alleen een autoritaire en zelf bevestigende houding passend lijkt. Het
afwezig blijven van mensen die om een signatuur in hun pas gekochte boek
vroegen liet me toe nog even na te praten met de heer Vanheeswijck en het werd een boeiend gesprek. Inderdaad, soms lijkt
kritiek op gezaag, maar als het om de rol van de openbare omroep gaat, lijkt
het dezer dagen moeilijk, vrees ik, anders uit de hoek te komen. Er is geen
ruimte voor debat als de lotsverbondenheid van auteurs en publiek geen ruimte
krijgt. Boeken sterven op de planken, als er geen lezers zijn. En als die
lezers niet op een ernstige manier over het gelezene kunnen spreken, dan
blijven de boeken net zo goed dood. De uitgeverij laat toe dat werken,
literaire en andere bij het publiek komen. André Schiffrin heeft in zijn essay,
of mag het een positief pamflet heten, de
Boekenbusiness beschreven hoe de concentratie van uitgevers in enkele grote
huizen ertoe heeft bijgedragen dat het aanbod vanzelf aan verschraling toe is.
Alleen kleinere huizen, die zorgen voor de continuïteit van de onderneming en
van tijd een aantal goedlopende titels hebben, kunnen tegen die verschraling,
oftewel censuur ingaan. Boek.be levert op dat vlak weinig inspanningen en ook
de media hebben er weinig oog voor, net omdat ze zelf in die bedrijfslogica
gevangen zitten. Dat was ook wat tijdens het gesprek met Joël de Ceulaer aan de
orde was. Plots voelde ik mij niet meer alleen met mijn kritische bemerkingen
ten aanzien van de brede media; maar tegelijk begreep ik hoe belangrijk het is
dat filosofen met columns in de kranten kunnen komen. Hoe meer hoe liever. Maar
ja, thema’s komen aan de orde en verdwijnen vervolgens weer, als de krantenbazen
de discussie hartsgrondig beu zijn en dat gaat snel. Overigens heb ik de indruk dat visie van Vanheeswijck
over het marktisme aansluit bij de opmerkingen van Sedlacek. Er bestaat dus wel
degelijk een stroming die zich niet zomaar angstvallig bij de aanvaarde
waarheden houdt. De opmerking over Paul Verhaeghe vond ik overigens wat vreemd,
wat hoewel ik niet alle inzichten in diens boek “identiteit” deel, over het
neoliberalisme en de meritocratie kan ik hem niet geheel volgen, vind ik niet
dat Paul Verhaeghe te pas en vooral ten onpas in de media zou komen. Het
gesprek over de vele vormen van fundamentalisme, sprak me wel aan en dus ook
dat antifundamentalistisch fundamentalisme niet kan omdat het helemaal leeg en
van zin verstoken zou wezen. Alleen, men ziet niet altijd goed hoe relativisme
en fundamentalisme elkaar versterken. Om deze redenen moet men de inbreng van
uitgeverij Pelckmans en Karl Drabbe echt wel naar waarde schatten. Maar ook het
maandblad Streven verdient daarom aandacht.
Na enige aarzeling besloot ik
toch maar te gaan luisteren naar het gesprek tussen Lucas De Vos en Dirk
Rochtus, die afgelopen september, net voor de Bondsdagverkiezingen een boek
uitgaf met de titel “Dominant Duitsland” – toevallig ook een uitgave van
Pelckmans. Op de radio was Rochtus al te horen en voorheen schreef hij een
inleidend en overzichtelijk werk over de ontwikkelingen in Turkije. Of
Duitsland dominant wil zijn is nog maar de vraag, vernam ik, maar of het
werkelijk aan de rol die de positie het land oplegt, dat wil zeggen, vooral de
economische macht, wil beantwoorden, blijft de vraag. Er werd gesproken over de
EU, de redding van de euro en de houding van Duitsland tegenover de zuidelijke
lidstaten warbij Dirk Rochtus er niet zonder grond op wees hoe Duitsland op
eigen kracht de eenmaking heeft bekostigd, met uiteraard een paar financieel
moeilijke jaren. In 2003 noemde men Duitsland de zieke man van Europa, maar
vandaag is het dus weer de dominante natie.
Na het gesprek toog ik
huiswaarts en ik merkte, zoals ’s morgens al het geval was geweest – dat de
spoorwegen echt wel gauw in de knoop kunnen raken. Vertrokken rond 17:10 kwam
ik pas tegen negen uur thuis en dat is toch wel wat veel. Maar goed, was ik in
Mechelen overgestapt, dan was de kans groot geweest dat de reis nog langer had
geduurd. Zeggen dat de treinen leeg rijden, zal men alleen maar ondervinden als
men op zo een zaterdag van Antwerpen naar Gent wil reizen, want haringen in een
ton... Dat Gent en Antwerpen zo zwak verbonden zijn, zonder een directe lijn,
dat wil zeggen, zonder stops onderweg in wereldvermaarde steden als Lokeren en
Sint-Niklaas, blijft onverklaarbaar. De Vlaamse regering slaagt er blijkbaar
niet in die verbindingen te optimaliseren. Natuurlijk, voor de sinjoren is
vooral de verbinding met Blankenberge van belang in de zomer, maar wie de Ring
in Antwerpen wil ontlasten zal toch moeten zorgen voor betere verbindingen en
vooral meer reiscomfort, want het is echt van den zotte dat de trein naar
Brussel bijna dubbel zoveel mensen kan vervoeren als die naar Antwerpen. Daar
kan men toch maar beter over nadenken, toch? En ja, ook mogen er meer treinen,
tot later in de avond ingezet worden.
Voor het overige was het wel
zo goed nog even na te denken over wat er allemaal aan de hand was geweest, want
de vaststelling dat er in het Bouwcentrum – of is het nu Antwerpexpo? Maar
goed, de traditie heeft ook charmes – wel zeer verschillende sferen aanwezig
waren. Boeken zijn boeken, zegt men wel eens. Maar bij nader toezien zie je wel
dat uitgevers, boekhandelaars en het publiek niet zomaar voor hetzelfde gaan.
Men kan de lezer zien als consument, maar de betrokkenheid van de lezer via
signeersessies bevorderen, wekt de indruk dat de auteurs van een andere wereld
zijn. Vooral bij wat we als uiting van balorigheid het betere boek noemen, wil de
lezer niet zo gauw een handtekening, maar wil misschien wel eens praten met
auteurs. Toch lijkt het moeilijk voor auteurs, bijna net zo moeilijk als voor
politici, om met de lezer het gesprek aan te gaan. (men kan zich natuurlijk
bedenken dat de schrijver van dit stuk zelf niet in staat is goed met politici
of met auteurs te spreken, maar daar kan het probleem slechts gedeeltelijk te
situeren zijn, alleen omwille van het feit dat ik schrijvers echt wel kan
waarderen als ik hun werk kan smaken). Het punt is dat de auteur in de sfeer
van de boekenbeurs, maar ook vaak van boekpresentaties en daarvan heb ik er ook
wel een aantal meegemaakt vooral welwillend bejegend wordt.
Onderweg naar huis las ik een
werk over Richard Wagner en diens clan, waartegen de bemoeienissen van Thomas
Mann worden afgezet. Margreet den Buurman schreef het en ik denk dat sommige
medereizigers enige last hadden met het feit dat ik dat boek aan het lezen was,
want Wagner is voor sommigen niet acceptabel. Maar ik las iets dat nog meer van
betekenis mag heten, want zij refereert aan Thomas Mann en diens “Liebe ohne
Glaube”, want dat lijkt me inzake het boekenwezen vandaag aan de orde. Maar in
feite gaat het erom dat men boeken niet meer lief kan hebben, hoogstens als een
hebbedingetje zoals men een nieuw setje lingerie – voor mevrouw – of een of
andere nieuwe gadget – meestal voor mijnheer – kan verlangen. Enfin, het
verlangen is er niet meer bij. Er zijn legio boeken die ik zou willen herlezen
of eindelijk eens lezen, er zijn zelfs boeken waarvan ik hoop dat ze ooit eens
verschijnen. Een voorbeeld, bedacht ik mij, na afloop van het gesprek met Dirk
Rochtus en met Guido Vanheeswijck en Tinneke Beeckman, zou wel eens kunnen gaan
hoe we aan de ene kant die Duitse, Franse, Nederlandstalige, Tsjechische,
Spaanse, Italiaanse… culturen, maar ook hun nawerking, zeker als het erom
spande, zoals tijdens de dertigjarige oorlog – 1914 tot 1945 – want dan blijkt
hoe zowel hoge als lage cultuur tot barbarij kunnen verkeren. Het zou dan
moeten gaan over Miguel de Unamuno en diens reacties op het optreden van Primo
de Rivera en later zijn protesten tegen Franco, wat hem op huisarrest kwam te
staan. Het zou ook, zoals Frissen aangaf, kunnen gaan over het populisme en
hoezeer het populisme nu net van de homogeniteit van het volk uitgaat terwijl
de Europese cultuur, bedacht ik mij en nu dus weer, net de verscheidenheid aan
de orde stelt. Neem nu dat markante en vaak vergeten feit dat Friedelind Wagner
in 1939 Bayreuth en de familie verliet. Zij was kleindochter van Richard en
dochter van Siegfried en Winifred Williams, die in Engeland was geboren en via
verre familie in de buurt van Berlijn in een sfeer van antisemitisme en
hypernationalisme was opgegroeid. Siegfried was gestorven in 1930, maar zijn
echtgenote ging, aldus Margreet den Buurman veel verder in haar omgang met
Hitler. Maar in 1940 waren de vriendschapsbezoeken van Hitler aan villa
Wahnfried voorbij.
Wat voor boek zou het worden?
Ik denk dat het een cultuur-filosofisch relaas zou zijn van hoe de moderniteit
en postmoderniteit vorm kregen in Europa na 1990, maar hoe dat voor het begrip
van de voorgeschiedenis dwingt tot diepgaander onderzoek, omdat men de
menselijke ervaring zeker niet mag vergeten.
Thuis gekomen bedacht ik mij
dat het boekenfestijn echt wel een bestaansreden heeft, ook al kom je er als
bezoeker niet toe alle stands te bezoeken. Het gaat om de gesprekken, om de
titels die men vindt, maar ook, in deze moeilijke dagen voor de Klassieke Radio
Klara en Radio 1 om een beetje steun van die zenders, aan uitgevers als
Pelckmans, maar ook anders zoals ASP, Boom, Bijleveld, maar ook de grotere
huizen. Echter, hoopte ik en hoop ik hartsgrondig, als schrijvers, uitgevers en
mediamensen niet begrijpen dat de lezer meer is dan een koopgrage consument,
zal het boekenwezen snel aftakelen. Niets tegen amazon.com of net wel, maar ik
hoop dat we eindelijk de gedeelde belangen in boekenland van lezers, schrijvers
en uitgevers maar ook de heden ten dage afwezige recensenten kunnen onderkennen,
opdat uitgevers hun bijzondere projecten niet zonder angst en beven in de markt
hoeven te zetten. Want de status van het boek mag dan veranderd, wegens
concurrentie van andere media, wat zich voorheen al voor had gedaan, neemt niet
weg dat een boek een drager kan zijn van inzichten en gedachte-experimenten. En
daar zit de onvervangbare waarde van boeken, dat wil zeggen van het gedrukte
woord. De uitwisseling van inzichten, het scherpe debat kan ook maar via het
woord, toch en iemand moet die uitspreken of neerschrijven. Daarom is het boek
als cultuurgoed van ongemeen grote waarde. En ja, poëzie, toneel, essay,
romans, ze hebben eigen bestaansredenen. Zijn die op sterven na dood? Zucht,
dat zullen we telkens weer horen, van mensen die vinden dat games evenwaardig
zijn of die populaire cultuur zo belangrijk vinden. Een bredere horizon mag
dat? En is mijn horizon dan zo breed? Het hangt ervan af. Oogkleppen zijn wel eens
wenselijk.
(Deze ochtend, dus op 4 november las ik in De Standaard een stukje over bezoekers van de boekenbeurs die per se op
zoek zijn naar gekende namen. Mooi stukje, tot men zich bedenkt dat “gekende
namen” wel echt relatief is: Jan Brokken
versus Sven Nys? Juist, de vergelijking gaat echt niet op.)
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten