Verhofstadt versus Bolkestein

Reflectie

Verbale uithaal over Eurofilie
Frits Bolkestein en de natiestaat

Van ritueel tot volksvermaak
Liberalen? Ach, ze zijn het over veel eens, maar toch, de meningsverschillen krijgen doorgaans veel aandacht. Maar doet het er altijd toe? Neem nu de positie van Verhofstadt over nationalisme, dat hij graag verbindt met – juist, u raadt het al – de Holocaust. Terwijl in de periode na de oorlog filosofen als Adorno de schuld voor de massamoord in de Verlichting zochten, zoekt hij dat in het nationalisme. Eenduidige verklaringen deugen zelden, zo ook hier. Overigens, Popper zou het wrede project zoeken in de weg naar slavernij, van socialisme… terwijl ook daar wel kanttekeningen bij te maken zijn.

Nu de eurosceptici zich voorbereiden op de stembusslag van mei 2014, zien we dat sommige liberalen zenuwachtig worden. Verhofstadt, zegt Bolkestein dwaalt en doolt, want een confederaal Europa maakt het al moeilijk genoeg…  Overigens, de gedachte zou ook mevrouw Rutten zich kunnen eigen maken: hoe kan men als land natie lid zijn van een confederatie en tegelijk afwijzend staan tegenover de hervorming van die eigen natie tot een confederatie, omdat het, gegeven de gang der geschiedenis, nu al alles heeft van een gedwongen federatie.

Maar als het Europa spreken, zijn we gauw klaar, want we vinden dat we geen onderscheid hoeven te maken tussen de beleidvoering en de instituties van de EU en evenmin vergeten we al te graag, samen met Kamerleden en Vlaamse parlementsleden dat er wel heel wat ruimte is voor die assemblees om Europese beleid in overweging te nemen en eventueel bij te sturen of desnoods af te wijzen.

Het beleid op Europees niveau was afgelopen decennia soms verrassend en alarmerend punctueel geworden, om geen andere woorden te gebruiken. Guy Verhofstadt heeft daar zelf een verantwoording voor gegeven, namelijk dat de EU de grote liberalisering van de markt doorvoerde, maar dat voor producten heel wat regelgeving gevergd wordt. We denken aan de chocolade, want daar is wel meer over gesteggeld dan in de media aan bod kwam, al ging het over een product dat men graag met België associeert. De zaak was kwaliteit en eigenschappen te bewaken. Dat heeft voor kleinere ondernemingen vaak voor problemen gezorgd. Ook de kwestie van de intellectuele rechten moet in dat perspectief bekeken worden.  

De liberalisering blijkt niet altijd goed afgewogen, zodat de winst van de marktwerking door de vorming van oligopolies teniet werd gedaan, waarbij burgers die keuzes ook niet konden of kunnen duiden. De samenlevingen in Europa hebben ook niet altijd dezelfde opvattingen omtrent ondernemen en ook wel over hoe men als werknemer in het leven staat, als tegenstander of medestander van de “baas”. De grote theoretische concepten, over flexibiliteit en innovatie zijn voor ondernemers en voor werknemers niet altijd zomaar door te voeren. Maar het beleid werkt die concepten vaak technocratisch uit, waardoor men eerder een rem op het ondernemen zet dan het te bevorderen. Moet een goede bistro per se alsmaar veranderen? Willen gebruikers die er regelmatig komen niet hun kleine zekerheidjes en is het niet een kwaliteit van een boekenzaak dat het sneller kan leveren dan de grote ketens?

Europa heeft sinds 2009 ingezien dat men ver was doorgeschoten inzake de regelgeving, maar het is niet altijd duidelijk hoe en of men daaraan remedieerde. De rol van lobby’s hierbij is al helemaal onhelder, waar politici toch zouden kunnen zeggen door wie ze benaderd zijn en waartoe. Natuurlijk hebben politici heldere en relevante informatie nodig en mogen organisaties en burgers hun belangen (laten) behartigen. Daar kan men niet veel tegenin brengen, wel integendeel.

De kwestie is, denk ik, dat het doel van het beleid, voor zover men dat zomaar kan stellen, niet altijd meer geëxpliciteerd wordt, of  beter nog, er lijkt weinig animo rond te waren om opnieuw na te denken over de verhouding tussen burgers en samenleving enerzijds en de statelijke uitdrukking van het beleid. Eurosceptici willen terugplooien op hun oude natiestaat, waarbij Bolkestein beweert dat Frankrijk en het UK sinds de 12de eeuw als natie zouden bestaan. Dat, geachte heer Bolkestein kan niet zomaar hard gemaakt worden, maar dat bijvoorbeeld Frankrijk pas door een sterk centralisme vanuit Parijs verenigd kon worden, mag u toch niet uit het oog verliezen. Het punt is dat de natiestaten vaker gesticht zijn geworden, naarmate de staatsvorm wijzigingen onderging, al dan niet afgedwongen van onderop. De Belgische democratie was tot 1893 liberaal, maar de deelname aan de verkiezingen was letterlijk een voorrecht, vooral het actief kiesrecht, het recht om te mogen stemmen. Na 1830 werd dat geleidelijk uitgebreid, maar pas in 1948 mochten naast alle mannen ook alle vrouwen vanaf 21 jaar gaan kiezen.

Toch heeft Sophie de Schaepdrijver een punt als ze verwijst naar Gabriëlle Petit, die door de Duitse bezetter werd gevat en een spionne zou zijn geweest, was. Toen zij in het gebouw van de senaat werd verhoord en gevonnist, noemde ze de Senaat haar senaat, al had ze geen stemrecht. Het is voor politici, zeker in Europa van wezenlijk belang te erkennen dat het niet veel uithaalt over Europa als Unie te peroreren als men tegelijk burgers hun onbegrip voor de ernst van de situatie aanwrijft. Want die burgers hebben vaak ook wel nagedacht over Europa en begrijpen dat de gezamenlijkheid op het wereldtoneel niet zonder betekenis is, of het nu om het verwerven van grondstoffen gaat dan wel om het zuiniger omgaan daarmee.

Het discours van politici, voor en tegen Europa heeft vandaag nog weinig zin, als men meent dat men beleidsdomeinen opnieuw bij de natiestaten moet leggen, want de eersten die hier verantwoordelijkheid voor dragen zijn de politici die telkens weer vergeten dat ze voor een Top of voor een vergadering van vakministers verhaal kunnen halen over wat op ambtelijk gebied werd voorbereid. In 2001 denk ik had de beruchte Raad plaats in Laken en had vooraf de VRT een Zevendedag gewijd aan de inzet van die top. Ook burgers mochten vragen stellen en ik vroeg aan de toenmalige voorzitter van de Kamer, heer Herman de Croo waarom het parlement niet vaker en intenser de Europese agenda onderzocht. Uiteraard kwam er geen antwoord, omdat heer Herman in wezen nog altijd een staatsnationale opvatting van de politiek heeft: Europa is belangrijk, maar het belangrijkst is het gebeuren in de Wetstraat.

We kunnen zo natuurlijk niet volgen wat er gaande was en hoe de zaken zijn geëvolueerd. Twee stichtende leden hebben bij referendum het voorstel van Europese constitutie afgewezen: Nederland en Frankrijk en men heeft daarna onder meer de symbolen van de UNIE niet meer bij dat verdrag, van Lissabon behouden. Nu ben ik het eens met Rudiger Safranski, dat politiek dat uitgaat van een utopisch toekomstbeeld gemakkelijk kan ontaarden, maar dat een puur zakelijke politiek evenzeer vastloopt. Politiek en zeker democratie kunnen niet zonder gedragen bevlogenheid, un poco ma non troppo, dan toch.

Eurosceptici menen met rationele argumenten, die ingegeven zijn door hun afkeer van een Europa dat centralistisch en Jacobijns zou functioneren een aanzienlijk aantal burgers te kunnen meenemen in hun verhaal. Aan de andere kant heb je Eurofielen, die niet genoeg Europa kunnen realiseren, maar dat verhaal ontbeert het aan betrokken burgers. De overheid moet de grote beslissingen nemen, want zij weten het beter dan de burgers. De man die voortdurend naar Karl Popper verwijst en von Hayek's werk “The road to serfdom” hanteert als politicus een opvatting van beleid dat sterk technocratisch is waarin betrokken burgers zich herleid weten tot onderdanen.

Het gaat er dus om te begrijpen dat men niet zomaar beleid kan uittekenen, maar dat men dat retorisch handen en voeten moet geven. Daaraan ontbreekt het bij meerdere stemmen die in het Europese koor en orkest spelen. Sinds 1991 vraag mij af hoe we zoiets als een Europees burgerschap vorm kunnen geven, maar telkens merk ik dat dit altijd naar beleidsmatige benaderingen wordt vertaald. Er is heden geen sprake van een aanzet tot een Europese geschiedenis en de herdenkingen van de Grote Oorlog blijken vooral de eigen nationale inzichten opnieuw te recapituleren, terwijl men de hoofdrolspelers en andere participanten, dus ook de burgers in een Europees verhaal kunnen vatten. Eenvoudig is dat niet, omdat de gedachte bijvoorbeeld dat het Duitsland was dat de oorlog wilde, waardoor Poor Little Belgium een machteloos slachtoffer werd, fixeert zich op de voorhanden zijnde aanvalsplannen. Maar de positie van Frankrijk, na de moord op Jean Jaures blijft mij intrigeren. Wat de wapenstilstand en de Vrede van Versailles betreft, blijft de reflectie in het gedrang van Vieringen achterwege. Bovendien hebben we nog maar weinig inspanningen gezien uit te leggen wat zich Oostelijk van Duitsland heeft afgespeeld. Op die manier kan men het gehele plaatje maar niet overzien.

Sophie in ’t Veld meent dat een duidelijker beleid vanwege Europa zeer wenselijk is en dat landelijke politici zich niet moeten wegsteken achter de aanspraken vanwege Brussel. Zij meent dat Fritz Bolkestein te hard uithaalt naar Verhofstadt, maar begrijpt wel, zo te zien dat die laatste soms vergeet dat hij niet de ALDI-fractie is, dat ook anderen hun inbreng hebben. Het grote lawaai van Verhofstadt krijgt een antwoord, zoals mevrouw Le Pen en Wilders, De Winter ook laten zien. Europa is voor hen een vijand, maar hun inzet om een fractie te kunnen vormen, zou het voordeel bieden van de duidelijkheid, aldus Sophie in ’t Veld en dat denk ik ook. Tegelijk is zij een van de weinige stemmen die de puntjes op de i durft te zitten als het over de Mythe van een almachtig Brussel gaat.

Daarom denk ik dat het goed is dat we dynamiek van Europa goed begrijpen: 1) er is het concrete beleid van de Unie dat vorm krijgt aan verschillende tafels (EU-parlement, Commissie en Europese Raad, maar ook de Permanente Vertegenwoordigers, de diplomaten en ambtenaren dus); 2) de verdragsteksten die de posities van de regeringen in de lidstaten ten aanzien van Europa definiëren en 3) er is een (gebrekkige) Europese politieke opinie, die echter voortdurend door voor- en tegenstanders van meer Europa wordt gekaapt. Ook lijkt het er sterk op dat de media vooral een provinciale invulling geven aan de Europese opinievorming. Ongewild geeft men daarmee ruimte en energie aan de Eurosceptici, terwijl men, althans in Vlaanderen vooral de EU als oplossing voor veel problemen aandraagt. Maar aan een opinievorming over beslist beleid en over beleid in de pijpleiding is men nog lang niet toe.

Daarom vind ik het verbale geweld van Frits Bolkestein weliswaar wat overtrokken, maar tegelijk welkom. Helaas zijn er te weinig stemmen, die zoals Sophie in ’t Veld de kerk in het midden willen houden. Europees parlementslid Marc de Mesmaeker heeft zich daar nu ook toe gecomitteerd en dat lijkt me een hele winst. Europa blijft een proces sui generis en hoe inspirerend John Adams of andere founding Fathers mij ook voorkomen, Europa zal een eigen weg volgen naar integratie die bijvoorbeeld ook navolging kent in Zuid-Amerika en Afrika: debat over soevereiniteitsdeling en de verantwoordelijkheden van de onderscheiden beleidsniveaus. Maar ook dient men dus – hier refereren we aan het befaamde rapport Tindemans – oog te hebben voor de stem van het publiek, de communicatie met burgers, opdat de extreme stellingen over scepticisme en Eurofilie het hele project niet laten verstarren. In het wereldgebeuren kan Europa veel gewicht in de schaal leggen en dat hoeft niet militair of imperialistisch uit te pakken, want het kan ook inspirerend werken, zonder het opgestoken vingertje of paternalisme.

De een wil te weinig, of terug naar een vermeende oude toestand, de ander wil meer, zeer veel meer en vergeet er bij te vertellen hoe hij dat in een democratisch parlementair gebeuren kan gieten. Het gaat dus om macht, maar wil men minder Europa, meer delegaties naar Peking of New Dehli, dan wel een sterker Europa op de wereldscène, dan zal men de positie van Brussel voor lief moeten nemen en tegelijk meer het beleid ernstig nemen en bijsturen.


Bart Haers 

Reacties

Populaire posts